Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster
Procesverloop
Overwegingen
€ 2.147,75).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het UWV. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door het UWV op 12 april 2021 was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het UWV het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 17 november 2022 heeft het UWV echter het bestreden besluit gewijzigd en alsnog een WIA-uitkering toegekend aan verzoekster, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Het UWV heeft aangegeven akkoord te gaan met de veroordeling in de forfaitaire proceskosten die zijn gemaakt in de beroepsprocedure. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- en de kosten voor het inschakelen van een medisch deskundige op € 2.147,75, wat leidt tot een totaalbedrag van € 2.906,75 dat het UWV aan verzoekster moet vergoeden. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.