In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een betrokkene die eerder op 10 juni 2022 was veroordeeld voor voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van xtc-pillen en het handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 76.140,00, maar wijzigde deze vordering tijdens de zitting op 17 november 2022 naar € 57.837,00. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld en daarbij verschillende processtukken in overweging genomen, waaronder conclusies van antwoord, repliek en dupliek van de betrokken partijen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene xtc-pillen heeft geproduceerd en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat hij voordeel heeft genoten uit de verkoop van MDMA. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de betrokkene bij de drugshandel en voerde aan dat de berekeningen van de officier van justitie niet op feiten zijn gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de betrokkene voordeel heeft genoten uit de verkoop van MDMA, maar dat de kosten van productie niet in mindering kunnen worden gebracht op het voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 23.643,75 en de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.
De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld bij niet-betaling van het ontnemingsbedrag.