ECLI:NL:RBZWB:2022:7763

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
02/187624-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitvoer van cocaïne met verborgen ruimte in auto

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van 2 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 2001 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. V.C. Andeweg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het vervoeren van cocaïne, wat blijkt uit de omstandigheden van de zaak, waaronder Snapchat-berichten die de verdachte in verband brachten met de drugstransport.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/187624-22
vonnis van de meervoudige kamer van 20 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg
raadsvrouw mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen ongeveer 2.000 gram cocaïne heeft uitgevoerd, dan wel heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Er was sprake van voorwaardelijk opzet op het uitvoeren van cocaïne naar België. De aanmerkelijke kans dat er drugs in de auto zou zitten blijkt uit Snapchat-berichten met ‘ [chatnaam] ’. Daar wordt de indruk gewekt dat verdachte vaker werkopdrachten deed en dat hij wist waar het om ging, namelijk ‘selha of floes’, drugs of geld. Daar komt bij dat de manier waarop verdachte het vervoer moest doen op zijn minst wijst op een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het hier om drugs zou gaan. Hij moest rijden met het voertuig van een ander, hij mocht niet aanwezig zijn bij het inladen en de spullen werden in de auto verstopt. Ook werd hem voorafgaand aan de rit verteld dat hij voorzichtig moest rijden.
Gelet op deze omstandigheden en het feit dat verdachte niet heeft gecontroleerd wat hij vervoerde maakt dat er op zijn minst sprake was van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op het vervoeren van cocaïne naar België. Daarom acht de officier van justitie de verlengde uitvoer bewezen. Verdachte heeft dit feit medegepleegd met een ander. Dit blijkt uit de Snapchat-berichten, de verklaring van verdachte en de verklaringen van de familie van [naam] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is namelijk geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het vervoeren van cocaïne. Verdachte heeft meermalen aan de opdrachtgever gevraagd of hij drugs of geld zou vervoeren en daarbij is er iedere keer geantwoord dat er geld in de auto zou zitten. Verdachte ging er daarom van uit - en mocht daar ook van uitgaan - dat hij geld vervoerde en geen drugs. Verdachte heeft de juiste vragen gesteld en hij is daarbij belazerd. Van voorwaardelijk opzet is dan ook geen sprake. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs het volgende.
Verdachte is op 24 juli 2022 met een auto vanuit Dordrecht richting België gereden. Hij is langs de A16 bij Rijsbergen door de politie gecontroleerd, waarbij verdachte geen identiteitsbewijs kon laten zien. Om zijn identiteit te kunnen vaststellen heeft de politie in de auto gekeken en zij vonden toen een brokje hasj. Vervolgens heeft de politie de auto doorzocht en werd er een verborgen ruimte ontdekt. In die verborgen ruimte heeft de politie twee blokken van elk één kilogram drugs aangetroffen, waarvan door het NFI is vastgesteld dat het cocaïne betrof.
Verdachte heeft over deze rit verklaard dat hij in de veronderstelling was dat er geld in de auto was verstopt. Verdachte kreeg via Snapchat een opdracht om geld te vervoeren van Dordrecht naar België. Verdachte heeft ter zitting verklaard deze opdrachtgever enkel te kennen via Snapchat. Het geld was bestemd voor de moeder van de opdrachtgever en de rit moest worden uitgevoerd in haar auto. Verdachte zou voor deze rit € 300,- ontvangen. Bij aankomst in Dordrecht is de opdrachtgever met de auto weggegaan, zonder verdachte, om het geld in de auto te verstoppen. Toen hij terugkwam heeft de opdrachtgever tegen verdachte gezegd dat hij voorzichtig moest rijden, waarop verdachte aan de opdrachtgever heeft gevraagd of er alleen maar cash geld in de auto lag. Die vraag heeft de opdrachtgever bevestigend beantwoord. Daarna is verdachte met de auto richting België gereden.
Op de telefoon van verdachte is een Snapchat-gesprek aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte is benaderd door iemand die zegt dat er werk is en dat er van Holland naar België gereden moest worden met ‘mijn auto’ De rechtbank gaat er vanuit dat dit de opdrachtgever is geweest. In datzelfde bericht zegt de opdrachtgever ‘
anel, anel, 1 uur week, werk’. Ter zitting is gebleken dat hieronder verstaan dient te worden: ‘snel, snel, 1 uur werk.’ Verdachte heeft daarop gereageerd: ‘
met selha of gwn floes erin’. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat met ‘selha’ en ‘floes’ respectievelijk drugs en geld wordt bedoeld. Er wordt gereageerd door de opdrachtgever dat het om ‘floes’ zou gaan. Verdachte antwoordt vervolgens: ‘
Whee hoeveel krijg ik?’ waarop de opdrachtgever aangeeft:
‘300€’. In datzelfde Snapchat-gesprek heeft verdachte gezegd: ‘
Eh als er Selha in zit gwn zeggen eh zodat k weet’.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte heeft geweten dat er cocaïne in de auto verstopt was. Verdachte heeft dit steeds ontkend en deze wetenschap blijkt verder nergens uit. De vraag is hier of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vervoeren van cocaïne naar België. Om te kunnen beoordelen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de uitvoer van cocaïne kijkt de rechtbank naar de omstandigheden waaronder verdachte deze rit heeft uitgevoerd.
Verdachte heeft in korte tijd een relatief groot geldbedrag kunnen verdienen met een opdracht van iemand die hij zegt enkel te kennen via Snapchat. Verdere gegevens van deze persoon heeft hij niet en verdachte had hem ook nog nooit gezien, zo verklaarde hij ter zitting. Deze klus moest verdachte bovendien uitvoeren in de auto van een ander, hij mocht niet aanwezig zijn bij het plaatsen van de goederen in die auto en die goederen zouden ook nog in de auto worden verstopt. Ten slotte is voorafgaand aan de rit door de opdrachtgever tegen verdachte gezegd dat hij voorzichtig moest rijden. Al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte iets anders zou vervoeren dan geld, namelijk drugs.
De volgende vraag is of verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Tot drie keer toe heeft verdachte vraagtekens gezet bij wat hij moest vervoeren. Bij deze vraagtekens is het echter gebleven. Verdachte heeft geen enkel onderzoek gedaan naar wat hij vervoerde. Op Snapchat heeft hij zelfs gezegd dat als er drugs in zit dat de opdrachtgever dat gewoon kan zeggen, zodat verdachte het weet. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte er kennelijk op bedacht was dat het zou kunnen gaan om een drugstransport, maar dat hij daarvoor niet zou terugdeinzen. Hij heeft immers niet aangegeven dat als het drugs zouden zijn, hij het dan niet zou vervoeren. Hij wilde het dan alleen weten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 juli 2022 te Breda en Rijsbergen, in de gemeente Zundert, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 2.000 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Gelet op het wegingskader ASR en het ontbreken van de benodigde capaciteiten van verdachte om volledig zelfstandig te kunnen functioneren. De verdediging verzoekt bij een mogelijke strafoplegging met de persoonlijke omstandigheden van cliënt rekening te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Toepassing volwassenenstrafrecht
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank als volgt.
Het uitgangspunt is dat het volwassenenstrafrecht wordt toegepast omdat verdachte ten tijde van het delict 21 jaar oud was. De reclassering heeft in haar rapporten van 25 oktober 2022 en 29 november 2022 geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ter zitting heeft de [reclasseringswerker] als deskundige daar een nadere toelichting op gegeven. Bij het wegingskader ASR, dat wordt gebruikt om te bepalen of jeugdstrafrecht is geïndiceerd, worden er geen dusdanige indicaties gezien dat het jeugdstrafrecht zou moeten worden toegepast. Daar komt bij dat er een belangrijke contra-indicatie is voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er is namelijk geen mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding omdat verdachte niet langer thuis zal wonen en ook geen onderwijs meer volgt.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt en is de rechtbank van oordeel dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast.
6.3.2
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van twee kilo cocaïne. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden. De uitvoerders van die verdovende middelen kunnen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk kan zijn voor de gezondheid.
Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gedacht aan wat hij met deze rit zou kunnen verdienen.
Het voorgaande is ook de reden dat er op het vervoeren en uitvoeren van harddrugs zware straffen zijn gesteld. Gelet op de ernst van het feit en de afschrikkende werking die van de straf uit moet gaan bij dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Bij de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid cocaïne is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden.
6.3.3
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het rapport van de reclassering en ter zitting is gebleken dat verdachte en zijn familie ernstig worden lastig gevallen vanuit het criminele circuit naar aanleiding van dit feit. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee dat verdachte door wat hij heeft gedaan direct consequenties heeft ondervonden. Hij kan niet langer wonen in zijn ouderlijk huis en mensen uit het criminele circuit hebben bij zijn familie voor de deur gestaan.
De rechtbank houdt ook rekening bij de strafbepaling met de beperkte rol die verdachte bij de uitvoer van de cocaïne heeft gehad. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die op deze schaal cocaïne naar het buitenland exporteert, de koerier in het algemeen niet de persoon is die de grote winst van een dergelijk transport opstrijkt. De organisatie die een dergelijk transport opzet, maakt juist misbruik van mensen die het minder breed hebben. Zij bieden een koerier zoals verdachte een manier om snel geld te verdienen, waarbij de koerier tegelijkertijd ook degene is die de grootste risico’s loopt en de grootste kans heeft om achter de tralies te belanden. De rol van verdachte neemt de rechtbank als strafverminderende omstandigheid mee.
Daarnaast weegt ook de nog jonge leeftijd van verdachte mee bij het opleggen van de straf. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte en gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Verdachte heeft na detentie geen zicht op huisvesting, geen zinvolle dagbesteding en het ontbreekt hem aan probleemoplossende vaardigheden. Gelet daarop zal de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden stellen zoals geadviseerd door reclassering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
 dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, Vrijlandstraat 33, 4337 EA te Middelburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
 dat verdachte gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht), zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten Stichting Door, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma en huisregels die deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
 dat verdachte meewerkt aan diagnostiek gericht op psychische en persoonlijkheidsproblematiek;
 dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
 dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Uiterwijk, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 december 2022.