ECLI:NL:RBZWB:2022:776

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
02-215413-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 november 2019 in Tilburg. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een fietser, [benadeelde partij], zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte door rood reed en te hard reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeval harder reed dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en dat zij het rode verkeerslicht negeerde, dat al 7,4 seconden op rood stond. De fietser heeft als gevolg van de aanrijding een hersenkneuzing en een gecompliceerde linker onderbeenbreuk opgelopen, wat als zwaar lichamelijk letsel werd gekwalificeerd.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastelegging. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar schuldbewuste houding en het feit dat zij een blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft een taakstraf van 60 uren opgelegd, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/215413-20
vonnis van de meervoudige kamer van 17 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verbalisant]
geboren op [geboortedag] 1962, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw mr. N. Assouiki, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De heer [naam] , broer van de benadeelde partij [benadeelde partij], heeft namens benadeelde gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
schuldig is aan een verkeersongeval, waardoor iemand zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, en als dat niet bewezen kan worden verklaard, dat zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde, te weten een overtreding van artikel
6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal forensisch onderzoek en de camerabeelden van het ongeval. Verdachte heeft blijkens het forensisch onderzoek te hard gereden en is door rood gereden. Dit laatste volgt ook uit de camerabeelden. De officier van justitie is van mening dat fietser [benadeelde partij] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie is van mening dat verdachte zich door haar handelen schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring en kwalificatie aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het verkeersongeval, waarbij een fietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft plaatsgevonden en haar handelen aldus kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 WVW. Daarbij moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel haar rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte reed op 11 november 2019, omstreeks 06.15 uur, als bestuurster van een personenauto over de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg richting de Bredaseweg in Tilburg. Zij reed, harder dan de maximaal toegestane 50 kilometer per uur, door het rode licht, terwijl dat verkeerslicht reeds 7,4 seconden rood licht uitstraalde. Verdachte kwam in botsing met [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) die op dat moment op zijn fiets, door groen rijdend, die weg overstak. Verdachte heeft verklaard dat zij nog wel heeft geprobeerd te remmen, maar dat dat tevergeefs was. Fietser [benadeelde partij] heeft als gevolg van dit ongeval een hersenkneuzing en een gecompliceerde linker onderbeen breuk opgelopen. Dit letsel dient naar het oordeel van de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel te worden gekwalificeerd omdat operatief ingrijpen noodzakelijk was en [benadeelde partij] langere tijd heeft gerevalideerd en, ongeveer 14 maanden later, nog steeds evenwichts- en pijnklachten heeft.
De rechtbank stelt vast dat uit het forensisch onderzoek naar voren is gekomen dat er geen andere factoren zijn geweest die het ongeval mede hebben veroorzaakt. De aan verdachte verweten gedragingen op de tenlastelegging zien op het door rood rijden, het onvoldoende aandacht hebben gehad voor het verkeer en het harder rijden dan daar is toegestaan. De rechtbank zal deze verwijten hieronder nader bespreken.
Door rood rijden
Dat verdachte door rood is gereden, volgt uit het proces-verbaal forensisch onderzoek en wordt door verdachte ook niet betwist.
Onvoldoende aandacht op de weg
Verdachte heeft verklaard dat zij het rode verkeerslicht niet heeft gezien en dat zij in de veronderstelling was dat zij door groen is gereden. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat het verkeerslicht, op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde, al 7,4 seconden op rood stond en dat het verkeerslicht normaliter 4 seconden daarvoor op oranje/geel staat. Hieruit volgt dat verdachte in totaal 11,4 seconden niet heeft gezien dat het verkeerslicht niet op groen stond. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van een moment van onoplettendheid, maar dat verdachte haar aandacht langere tijd niet op de weg had gericht.
Te hard rijden
Er heeft een forensisch onderzoek plaatsgevonden naar de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Bij bestudering van het forensisch rapport stelt de rechtbank vast dat er op pagina 27 bij de berekening van de snelheid is uitgegaan van afstanden van de detectielussen, die zouden zijn aangeleverd door de gemeente Tilburg, terwijl op pagina 30 in dit rapport is uitgegaan van de afstanden tussen de detectiepunten die tijdens het PD-onderzoek waren vastgesteld. Gelet op deze verschillende uitgangspunten is het de rechtbank niet duidelijk waarop de onderzoeksresultaten exact zijn gebaseerd. Daarnaast wordt in het rapport geconcludeerd dat er sprake was van een
gemiddeld indicatievesnelheid, gelegen tussen de 64 kilometer per uur en de 67 kilometer per uur, waarbij is opgemerkt dat de berekende snelheid niet gevalideerd is.
Gelet op de genoemde onduidelijkheid in het onderzoek, zal de rechtbank in het voordeel van verdachte niet uitgaan van een gereden snelheid tussen de 64 en 67 kilometer per uur. Echter, gelet op de indicatief berekende snelheid is de rechtbank van oordeel dat wel voldoende vast staat dat verdachte in ieder geval harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte te hard heeft gereden.
Conclusie:
Gelet op het hiervoor geschetste samenstel van gedragingen en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Zij acht dan ook overtreding van artikel 6 WVW wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
Op 11 november 2019 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en vervolgens
- met onverminderde en te hoge snelheid, meer dan de aldaar toegestane maximum
snelheid van 50 kilometer per uur, de kruising van de Reeshofdijk met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is genaderd en opgereden en daarbij een voor haar rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd, welk verkeerslicht al 7,4 seconden rood licht uitstraalde,
waarna zij met haar motorrijtuig in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende fietser, waardoor deze fietser (zijnde [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij]
1993) zwaar lichamelijk letsel, te weten: een hersenkneuzing en een (gecompliceerde) (onder)beenfractuur werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie geëiste straf passend is gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank een (grotendeels) voorwaardelijke taakstraf op te legen en, indien de rechtbank een rijontzegging noodzakelijk acht, deze geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Zij is met een te hoge snelheid door rood gereden en is in botsing gekomen met een fietser, [benadeelde partij] . Als gevolg van die botsing heeft [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel, in de vorm van een hersenkneuzing en een gecompliceerde linker onderbeenbreuk, opgelopen. Dit is een heel naar feit met grote gevolgen voor [benadeelde partij] , die nog immer pijnklachten heeft na het ongeval. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij langere tijd onoplettend heeft gereden en in het geheel niet heeft gemerkt dat zij te hard en door rood reed. Wat het nog kwalijker maakt, is dat verdachte bekend was met de gevaarlijke situatie ter plaatse maar toch niet goed heeft opgelet.
Op de zitting heeft namens [benadeelde partij] zijn broer over de gevolgen van het ongeval verteld. [benadeelde partij] heeft nog steeds hoofdpijn. Als hij lang zit, krijgt hij last van een tremor. De vraag is of [benadeelde partij] ooit nog kan hockeyen, wat hij op hoog niveau deed. Ook is [benadeelde partij] nog altijd angstig om aan het verkeer deel te nemen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan uit van de oplegging van een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Voorafgaand aan de zitting heeft een mediationtraject tussen verdachte en [benadeelde partij] plaatsgevonden. Verdachte heeft op de zitting aangegeven dat zij het heel erg vond dat ze vanwege privacyregels kort na het ongeval geen contact kon leggen met [benadeelde partij] en zij pas bij de mediation aan [benadeelde partij] kon vertellen hoeveel spijt ze had van het gebeuren en hoe zeer ze met hem meeleeft. Verdachte heeft op zitting gezegd dat zij elke straf accepteert die de rechtbank haar zal opleggen. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met haar oprechte schuldbewuste houding.. De rechtbank ziet dat verdachte nog immer gebukt gaat onder dit ongeval en de gevolgen daarvan. Ook houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met haar blanco strafblad en het feit dat zij vanaf 2019 geen strafbare (verkeers-)feiten heeft gepleegd. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte haar rijbewijs nodig heeft vanwege de zorg voor haar gehandicapte dochter en zal een rijontzegging daarom in voorwaardelijke zin opleggen. Ten slotte houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop in de strafprocedure.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie alleszins redelijk. De rechtbank zal dan ook conform deze eis opleggen, een taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. N.C. Neelis, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 februari 2022.
Mr J.C. Gillesse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen