ECLI:NL:RBZWB:2022:7757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
21/3655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat op 9 juli 2021 omstreeks 13:07 uur geen parkeerbelasting was voldaan voor een geparkeerde auto. Belanghebbende stelde dat hij nabij de parkeerautomaat stond en de parkeercontroleur had geroepen, maar de heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de parkeercontroleur niemand had aangetroffen bij de automaat.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De bewijslast ligt bij de heffingsambtenaar, die met verklaringen van de parkeercontroleur en foto’s van de controle heeft aangetoond dat belanghebbende niet zichtbaar of hoorbaar was bij de parkeerautomaat. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen bij de aanvang van het parkeren. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3655
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 augustus 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met naheffingsaanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig is om een uitspraak te doen en aan partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. De heffingsambtenaar heeft ingestemd met het achterwege laten van een zitting. Omdat belanghebbende niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting heeft gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 19 december 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Op 9 juli 2021 omstreeks 13:07 uur stond belanghebbendes auto, een [automerk] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), geparkeerd aan het [straatnaam] in [plaats 2]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens de controle op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij tijdens de controle nabij de parkeerautomaat stond en dat hij de parkeercontroleur op dat moment nog heeft geroepen maar dat zij niet reageerde.
De heffingsambtenaar heeft daartegenover gesteld dat het de vaste werkwijze van de parkeercontroleurs is dat zij, voordat een naheffingsaanslag wordt opgelegd, eerst kijken of zij mensen zien bij de parkeerautomaat en of iemand naar een parkeerautomaat onderweg is. Ook controleren zij volgens de heffingsambtenaar lopend het gehele plein waardoor er altijd een gesprek mogelijk is. De heffingsambtenaar stelt dat de parkeercontroleur tijdens de controle niemand heeft aangetroffen (na)bij de parkeerautomaat. Ook heeft belanghebbende geen betalingsbewijs overgelegd, aldus de heffingsambtenaar. Verder heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de parkeercontroleur heeft verklaard dat zij ten tijde van de controle niemand heeft gesproken dan wel heeft horen roepen, en dat als belanghebbende haar al geroepen zou hebben zij dat gehoord had moeten hebben. De heffingsambtenaar wijst in dit verband op de korte afstand tussen de plaats waar de auto geparkeerd stond en de parkeerautomaat.
3.4.
Op grond van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren [2] . Een redelijke uitleg van dit artikel brengt mee dat aan een belastingplichtige, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een redelijke termijn moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van parkeerbelasting. De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen (het zogenoemde onverwijld en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen). Het gaat dan om het zich onverwijld van het voertuig naar de parkeerautomaat begeven, het eventueel wachten bij de automaat als het druk is, het kopen van een kaartje en ten slotte het zich weer onverwijld terug begeven naar het voertuig.
3.5.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, rust op de heffingsambtenaar. De rechtbank hecht, mede gelet op de verklaring van de parkeercontroleur en de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s van de controle en de situatie ter plaatse, geloof aan de stelling van de heffingsambtenaar dat belanghebbende gedurende de controlewerkzaamheden en het opleggen van de naheffingsaanslag niet (na)bij de parkeerautomaat zichtbaar dan wel hoorbaar was. Wat belanghebbende heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de verklaring van de parkeercontroleur te weerleggen. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat sprake is van het onmiddellijk en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende heeft niet bij de aanvang van het parkeren parkeerbelasting voldaan. De naheffingsaanslag is dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd.
3.6.
Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 21 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Roosendaal (hierna: de parkeerverordening).
2.Artikel 6, eerste lid, van de parkeerverordening.