ECLI:NL:RBZWB:2022:775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de niet-ontvankelijkheid van bezwaar door het college van burgemeester en wethouders

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiseres had op 16 juli 2020 bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college, die betrekking hadden op de vaststelling van de ernst en spoed van bodemverontreiniging. In haar bezwaarschrift deed eiseres een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en verzocht zij om toezending van relevante documenten. Het college heeft op 11 september 2020 enkele documenten per e-mail aan eiseres gestuurd, maar verklaarde in het besluit van 30 juni 2021 het bezwaar van eiseres tegen deze e-mail niet-ontvankelijk.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 28 januari 2022 werd behandeld. De rechtbank moest beoordelen of het verzoek van eiseres om informatie terecht niet was opgevat als een Wob-verzoek. Eiseres voerde aan dat haar verzoek betrekking had op een bestuurlijke aangelegenheid en dat het college het verzoek als een Wob-verzoek had moeten behandelen. De rechtbank concludeerde dat het informatieverzoek van eiseres inderdaad als een Wob-verzoek moest worden aangemerkt en dat de reactie van het college daarop een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht. De uitspraak werd gedaan door mr. L.P. Hertsig, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3444 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Op 16 juli 2020 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college, inhoudende ambtshalve beschikkingen tot vaststelling van de ernst en spoed van bodemverontreiniging voor de locatie [adres] te [plaatsnaam] . In het bezwaarschrift heeft eiseres, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), het college verzocht om een aantal stukken toe te sturen, teneinde de gronden van het bezwaarschrift te kunnen aanvullen.
Op 11 september 2020 heeft het college een aantal documenten per e-mail aan eiseres toegezonden.
In het besluit van 30 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het de e-mail van 11 september 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 28 januari 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiseres en namens het college: [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 16 juli 2020 het college verzocht om alle stukken (beleidsvisies, e-mailberichten, correspondentie, onderzoeksrapporten, processtukken) toe te sturen met betrekking tot de veroorzaking en de veroorzaker van de verontreiniging, alsmede de stukken die betrekking hebben op vorige eigenaars van het perceel. Daarbij is het volgende vermeld:
“Voor wat betreft het verzoek tot verstrekking van de informatie/gegevens wordt dezerzijds een beroep gedaan op de Wet openbaarheid van bestuur en de daarin gestelde termijnen.”
Het college heeft bij beveiligde e-mail van 11 september 2020 stukken verstrekt aan de gemachtigde van eiseres.
Eiseres heeft bij brief van 6 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de e-mail van 11 september 2020, wat volgens eiseres een besluit is op haar aanvraag op grond van de Wob.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de e-mail van 11 september 2020 niet een voor bezwaar vatbaar besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft daarbij toegelicht dat zij het informatieverzoek van eiseres niet heeft opgevat als een Wob-verzoek, maar als een verzoek om kennisneming van informatie in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dat verband dient eerst de vraag te worden beantwoord of het verzoek van 16 juli 2020 tot toezending van stukken terecht niet is opgevat als een verzoek om openbaarmaking van overheidsinformatie als bedoeld in de Wob.
3. Eiseres voert aan dat de gevraagde informatie gaat over een bestuurlijke aangelegenheid en dat, alleen om die reden al, sprake is van een Wob-verzoek. Daarbij merkt eiseres op dat zij in de brief van 16 juli 2020 een expliciet beroep heeft gedaan op de Wob en de daarin gestelde termijnen. Eiseres voelt zich in dat verband gesteund door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1476. Daarbij komt dat, aldus de AbRS, ingeval een indiener een beroep op de Wob heeft gedaan en het bestuursorgaan van oordeel is dat er geen sprake is van een Wob-verzoek, het dit besluit deugdelijk dient te motiveren. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op dit punt tekort schiet.
4. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres aangehaalde uitspraak van de AbRS een vergelijkbare situatie beschrijft. In die procedure ging het om een situatie waarbij de appellant tijdens een hoorzitting in het kader van een bezwaarschrift een brief met een informatieverzoek heeft ingediend.
In de uitspraak is – onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1268 – overwogen dat hoofdregel is dat, wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Voorts is overwogen dat het enkele feit, dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, niet betekent dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook indien de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling, zoals artikel 7:4 van de Awb of de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit is alleen anders indien i) uit de aard van het verzoek, ii) uit de inhoud van het verzoek of iii) uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen.
5. Het beroep van eiseres slaagt.
De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat het college het in het bezwaarschrift vervatte informatieverzoek in behandeling had moeten nemen als Wob-verzoek. Eiseres heeft immers in haar informatieverzoek expliciet een beroep op de Wob gedaan, en later nogmaals in haar bezwaarschrift van 6 oktober 2020 en in haar beroepschrift. In lijn met de hiervoor vermelde jurisprudentie van de AbRS, kan niet anders worden geoordeeld dat het informatieverzoek van eiseres van 16 juli 2020 een Wob-verzoek was.
6. De rechtbank heeft ter zitting de vraag aan de orde gesteld of, indien het informatieverzoek van eiseres van 16 juli 2020 een Wob-verzoek was, de reactie daarop van het college van 11 september 2020 kan worden aangemerkt als een besluit op dat Wob-verzoek. Gebleken is dat partijen niet van standpunt verschillen dat de reactie van het college van 11 september 2020 in dat geval moet worden beschouwd als een besluit op dat Wob-verzoek en dus ook als een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Daar gaat de rechtbank dan ook van uit.
7. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat het informatieverzoek van eiseres van 16 juli 2020 een Wob-verzoek is en dat de reactie van het college daarop van 11 september 2020 een besluit op een Wob-verzoek is, en daarmee een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Dat betekent dat het college het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 11 september 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Omdat er nog geen inhoudelijke heroverweging op basis van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 16 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.