Op 16 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is voortgekomen uit een verzoek van de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen, die op 8 november 2022 de Nederlandse rechtbank heeft verzocht om haar bevoegdheid uit te oefenen op basis van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 1 september 2022 in Nederland woont en naar school gaat, waardoor de Nederlandse rechtbank beter in staat is om de zaak te behandelen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2022 zijn de moeder en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen, terwijl de vader niet aanwezig was. De moeder heeft verklaard dat zij hulp voor [de minderjarige] wil, die een chromosoomafwijking en autisme heeft. De Raad heeft aangegeven dat er momenteel geen aanleiding is voor een voorlopige ondertoezichtstelling, maar dat er extra tijd nodig is om de situatie te onderzoeken.
De kinderrechter heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de zaak te behandelen, nu de moeder instemt met de overdracht van de bevoegdheid. De kinderrechter heeft de bevoegdheid aanvaard en benadrukt dat de moeder het Belgische vonnis van 8 november 2022 strikt moet naleven totdat er een andere regeling is vastgesteld. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de Raad ervoor moet zorgen dat [de minderjarige] niet tussen wal en schip raakt, gezien de verschillen tussen de kinderbeschermingssystemen van België en Nederland.