ECLI:NL:RBZWB:2022:7733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/02/403662 / JE RK 22-2048
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsovername inzake ouderlijke verantwoordelijkheid van minderjarige in het kader van Brussel II-bis

Op 16 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is voortgekomen uit een verzoek van de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen, die op 8 november 2022 de Nederlandse rechtbank heeft verzocht om haar bevoegdheid uit te oefenen op basis van artikel 15 van de Brussel II-bis verordening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds 1 september 2022 in Nederland woont en naar school gaat, waardoor de Nederlandse rechtbank beter in staat is om de zaak te behandelen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2022 zijn de moeder en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen, terwijl de vader niet aanwezig was. De moeder heeft verklaard dat zij hulp voor [de minderjarige] wil, die een chromosoomafwijking en autisme heeft. De Raad heeft aangegeven dat er momenteel geen aanleiding is voor een voorlopige ondertoezichtstelling, maar dat er extra tijd nodig is om de situatie te onderzoeken.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de Nederlandse rechter bevoegd is om de zaak te behandelen, nu de moeder instemt met de overdracht van de bevoegdheid. De kinderrechter heeft de bevoegdheid aanvaard en benadrukt dat de moeder het Belgische vonnis van 8 november 2022 strikt moet naleven totdat er een andere regeling is vastgesteld. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de Raad ervoor moet zorgen dat [de minderjarige] niet tussen wal en schip raakt, gezien de verschillen tussen de kinderbeschermingssystemen van België en Nederland.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens: C/02/403662 / JE RK 22-2048

beschikking d.d. 16 december 2022

op het verzoek van

DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG OOST-VLAANDEREN,

gevestigd te Dendermonde (België),
betreffende de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige]
,
Als belanghebbenden bij het verzoek worden aangemerkt:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres, welke is gelegen in het arrondissement van deze rechtbank,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] (België).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend en gehoord:
- de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het op 24 november 2022 ingekomen verzoek van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, sectie jeugdrechtbank, D24 kamer (hierna: de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen).
Het verzoek van de Jeugdrechtbank is besproken tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen een vertegenwoordigster van de Raad en de moeder (via een online verbinding). De vader is, hoewel hij wel was opgeroepen, niet verschenen.
Na de mondelinge behandeling heeft de Raad op 13 december 2022 nog een brief aan de kinderrechter gestuurd. Dit was op de mondelinge behandeling afgesproken.

De feiten

Uit de affectieve relatie van de ouders is geboren het thans nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
Nu de rechtbank uit de stukken opmaakt dat partijen hebben samengewoond in België en [de minderjarige] daar tot 1 september 2022 zijn gewone verblijfplaats had, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] .
Beide ouders hebben de Nederlandse nationaliteit. Ook [de minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.
[de minderjarige] is, als minderjarige die zich in een verontrustende situatie bevindt, bij vonnis van 16 november 2021 onder toezicht gesteld van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulpverlening. Bij vonnis van 8 november 2022 heeft de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen met ingang van de datum van het vonnis en tot 8 november 2023 deze maatregel verlengd. Daaraan zijn de volgende aanvullende voorwaarden verbonden:
  • de ouders dienen het vonnis van de familierechtbank stipt na te leven;
  • [de minderjarige] heeft een secundair verblijf bij zijn vader één weekend om de 14 dagen van vrijdag na school of om 16.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, ingaande vanaf vrijdag 18 november 2022, waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt bij de moeder op haar thuisadres in Nederland en de moeder [de minderjarige] ophaalt bij de vader op zijn thuisadres in België.

Het verzoek

Bij voornoemd vonnis van 8 november 2022 heeft de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen deze rechtbank verzocht om op grond van artikel 15, lid 5, van de Verordening Brussel II-bis haar bevoegdheid uit te oefenen in de zaak ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid over de minderjarige, daar het in het belang van de minderjarige is om de zaak te verwijzen omdat, nu de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland, de Nederlandse rechtbank beter in staat is de zaak te behandelen.

De standpunten

De moeder heeft verklaard dat zij hulp voor [de minderjarige] wil. Hij heeft een chromosoomafwijking en autisme. Hij is niet gelukkig bij de vader.
De moeder stemt in met een overname van de zaak door de Nederlandse rechter. Zij krijgt momenteel via [zorginstelling] ondersteuning. Er wordt specifiek gezocht naar hulp en handvatten bij het omgaan met een kind met autisme, zowel voor de moeder als voor [de minderjarige] zelf.
Daarnaast wil de moeder graag hulp voor [de minderjarige] voor de omgang met de vader. De vader gebruikt alcohol en draait harde muziek waar [de minderjarige] gevoelig voor is. [de minderjarige] heeft aangegeven niet meer naar de vader te willen. Hij is, zoals bepaald in het Belgische vonnis, wel naar de vader gegaan.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat nu de hulp in het vrijwillige kader loopt en de moeder deze aanvaardt, het vooralsnog onduidelijk is of er grond is voor een voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad heeft de kinderrechter verzocht om extra tijd, zodat er contact opgenomen kan worden met de sociale dienst in België om te bezien wat de zorgelijke opvoedingssituatie is en of er wellicht grond is voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De Raad heeft toegezegd de kinderrechter binnen één week nader te berichten.
Bij brief van 13 december 2022 heeft de Raad laten weten op dit moment geen aanleiding te zien voor het verzoeken van een voorlopige ondertoezichtstelling.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.
Nu [de minderjarige] ten tijde van het aanhangig maken van de zaak door het Openbaar Ministerie zijn gewone verblijfplaats had in België, was de Jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen bevoegd om op de vorderingen van het Openbaar Ministerie te beslissen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 1, van de Brussel II-bis verordening kan de rechter van de rechtbank Oost-Vlaanderen te Gent, bij wijze van uitzondering en in het belang van het kind, het gerecht van een andere lidstaat verzoeken de bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen indien naar haar inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen. Lid 2 van voornoemd artikel verklaart lid 1 onder meer van toepassing indien op initiatief van het gerecht daarom wordt verzocht. Verwijzing op initiatief van het gerecht kan slechts plaatsvinden indien zulks door ten minste een van partijen wordt aanvaard.
De jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen heeft op grond van voornoemd artikel 15, lid 1, sub b, van de Verordening Brussel II-bis het daartoe bevoegde gerecht in Nederland verzocht om haar bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
Uit het vonnis van de jeugdrechtbank Oost-Vlaanderen van 8 november 2022 blijkt dat de moeder met [de minderjarige] sinds 1 september 2022 woonachtig is in Nederland.
De kinderrechter stelt op basis van het voorgaande vast dat de verblijfplaats van [de minderjarige] is gewijzigd nu hij sinds 1 september 2022 ingeschreven is in Nederland. Ook gaat [de minderjarige] in Nederland naar school. Dat betekent ook naar het oordeel van de kinderrechter dat [de minderjarige] niet alleen een bijzondere band heeft met Nederland, maar ook inmiddels zijn gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
Gezien het voorgaande is de kinderrechter het met de Belgische jeugdrechter eens dat de Nederlandse rechter beter in staat om de zaak van [de minderjarige] verder te behandelen. Gelet op het vorenstaande en nu in ieder geval één van partijen, te weten de moeder, instemt met overdracht van de bevoegdheid aan deze rechtbank zal de kinderrechter haar bevoegdheid overeenkomstig artikel 15 van de Brussel II-bis verordening inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van [de minderjarige] aanvaarden.
Nu de Raad daartoe geen verzoek heeft gedaan, kan de kinderrechter geen verdere maatregelen nemen. De kinderrechter benadrukt dat zolang er door een rechter geen andere regeling is vastgesteld, de moeder het vonnis van de Belgische rechter van 8 november 2022 strikt dient na te leven. Ook komt de door de rechtbank Oost-Vlaanderen uitgesproken ondertoezichtstelling op grond van de voornoemde Brussel II-bis-verordening voor erkenning en ten uitvoerlegging in Nederland in aanmerking. Het verdient de aandacht van de Raad om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] niet tussen wal en schip geraakt omdat de kinderbeschermingsstelsels van België en Nederland niet naadloos op elkaar aansluiten. Het ligt voor de hand dat de kinderbeschermingsmaatregel naar Belgisch recht omgezet wordt in een maatregel naar Nederlands recht. Het is aan de Raad om, indien nodig, de Nederlandse rechter daartoe het juiste verzoek te doen.
Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter
aanvaardt overeenkomstig artikel 15 lid 5 Brussel II bis Verordening haar bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022 door mr. A.R. van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.C.J. de Bont, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch