ECLI:NL:RBZWB:2022:7703
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over WIA-uitkering
In deze zaak heeft de verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 oktober 2019, waarin de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd behandeld. Het UWV heeft dit besluit later gewijzigd met een nieuw besluit op 14 mei 2020. De verzoeker heeft op 23 september 2021 zijn zaak gepresenteerd, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. M.B.A. van Grinsven. Na het sluiten van het onderzoek op de zitting heeft de rechtbank op 15 oktober 2021 het onderzoek heropend om een deskundige te raadplegen, die op 14 maart 2022 zijn rapport heeft ingediend. Op 10 juni 2022 heeft het UWV de eerdere besluiten ingetrokken en een IVA-uitkering aan de verzoeker toegekend, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken maar verzocht heeft om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelt dat het UWV aan de verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten van de rechtsbijstand vastgesteld op € 1.897,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten van de ingeschakelde deskundigen zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen, omdat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing op 15 december 2022 genomen en openbaar gemaakt.