ECLI:NL:RBZWB:2022:7679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
9828641_E30112011
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en beëindiging verzekeringsovereenkomst na brand in verzekerde pand

In deze civiele zaak heeft Loevesteyn B.V. een vordering ingesteld tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. naar aanleiding van schade door brand in een verzekerde bedrijfsgebouw. De branden vonden plaats op 5 januari 2020 en 6 augustus 2020. Loevesteyn vorderde een schadevergoeding van € 25.000,- en de ongedaanmaking van de beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten. Achmea heeft de vorderingen afgewezen, stellende dat Loevesteyn niet had aangetoond dat de herstelwerkzaamheden waren uitgevoerd en dat de beëindiging van de polissen rechtmatig was. De kantonrechter heeft de vorderingen van Loevesteyn afgewezen, onder andere omdat de gevorderde schadevergoeding onvoldoende onderbouwd was en de beëindiging van de verzekeringsovereenkomsten niet onrechtmatig was. De proceskosten werden toegewezen aan Achmea, en Loevesteyn werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummer 9828641 CV EXPL 22-1505
vonnis bij vervroeging van 30 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Loevesteyn B.V.,
gevestigd te Brakel,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde] , werkzaam bij Krantz & Polak Resolve te Bilthoven,
tegen
de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
statutair gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.M. Stroetinga, advocaat te Eindhoven.
Partijen zullen door de kantonrechter hierna Loevesteyn en Achmea worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

De verdere procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 20 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
b. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 november 2022 en de door de gemachtigde van Loevesteyn overgelegde spreekaantekeningen.
Hierna is de uitspraak van het vonnis op 7 december 2022 bepaald.

2.De vaststaande feitenTussen partijen staat het volgende vast.

a. Loevesteyn is met Achmea een verzekeringsovereenkomst aangegaan onder [polisnummer 1] waarbij onder meer een bedrijfsgebouw aan de [adres] is verzekerd tegen het risico van schade door brand.
b. Sinds het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft in het verzekerde object twee maal brand gewoed waarvoor Loevesteyn aanspraak heeft gemaakt op de verzekerings-overeenkomst, te weten op 5 januari 2020 en op 6 augustus 2020.
c. In de van toepassing zijnde polisvoorwaarden is onder meer opgenomen:
Uitbetaling van de schadevergoeding
Als vaststaat dat wij moeten uitkeren, maar de hoogte van het schadebedrag nog niet definitief bekend is, kunnen op verzoek van verzekerde voorschotten worden verstrekt. Als de verzekerde recht heeft op schadevergoeding op basis vanherbouwwaardewordt eerst 40% uitgekeerd van de schadevergoeding die aldus is berekend. De rest wordt uitgekeerd tegen overlegging van nota’s. De totale uitkering die op deze schade betrekking heeft, zal niet méér bedragen dan de bedragen die werkelijk zijn besteed.”
d. Voor de beide branden heeft Loevesteyn aan Achmea facturen doen toekomen voor het herstel van het pand, ten bedrage van in totaal € 131.259,93. Achmea heeft voor de branden respectievelijk € 16.640,- en € 37.616,- uitbetaald.
e. Bij brief van 8 februari 2022 heeft Achmea de verzekeringsovereenkomsten met Loevesteyn per 1 augustus 2022 ( [polisnummer 2] ) respectievelijk 13 augustus 2022 ( [polisnummer 1] ) opgezegd.

3.De vordering en het verweer

3.1
Loevesteyn vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. Achmea te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot het verlenen van dekking onder de polis, door uitkering aan Loevesteyn van de opstalschade die zij lijdt door de schade, ten bedrage van € 25.000,-;
b. Achmea te gebieden om de beëindiging van de tussen partijen bestaande polissen ongedaan te maken, binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 100.000,-;
c. Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van Loevesteyn, binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de EVI-code in verband met de schade bij de naam van Loevesteyn te doen verwijderen uit het (de) Centraal Informatiesyste(e)m(en) van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen, onder beheer van Stichting CIS, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 100.000,-;
d. Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van Loevesteyn, binnen 14 dagen na de datum van deze uitspraak, althans binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis, de negatieve aanduiding of connotatie in verband met de schade bij de naam van hen te doen verwijderen uit het (de) Interne Informatiesyste(e)m(en), onder beheer van Achmea, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat niet aan dit bevel is voldaan, met een maximum van € 100.000,-;
e. Achmea te veroordelen tot betaling aan Loevesteyn van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hierboven gevorderde schade, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding en Achmea te veroordelen in de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van de uitspraak en indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na betekening van de uitspraak.
3.2
Achmea voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Loevesteyn in de proceskosten en in de nakosten.
3.3
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna in de beoordeling voor zover nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Loevesteyn heeft allereerst gesteld dat zij haar aanspraak op de schadevergoeding voor zover deze het bedrag van € 25.000,- te boven gaat, heeft overgedragen aan derden.
In reactie daarop heeft Achmea aangevoerd dat Loevesteyn niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat in het geheel niet vaststaat dat de vordering is overgedragen. Zou geoordeeld worden dat Loevesteyn wel heeft voldaan aan haar stelplicht, dan zou zij volgens Achmea moeten bewijzen dat haar vordering, voor zover die een bedrag van € 25.000,- overschrijdt, is gecedeerd door overlegging van de cessieakte. Mocht geconcludeerd worden dat de vordering is gecedeerd, dan wordt misbruik van recht gemaakt door de vordering te splitsen en de cessionaris buiten deze procedure te laten om op die manier de bevoegdheid van de rechtbank te omzeilen, aldus Achmea.
4.2
De kantonrechter verwerpt het standpunt van Achmea. Loevesteyn heeft haar vordering beperkt tot € 25.000,- (los van de gevorderde dwangsommen, die niet meetellen in het kader van artikel 93 lid 1 in samenhang met artikel 94 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat betekent dat de kantonrechter absoluut bevoegd is om van deze vordering kennis te nemen. Voor dat oordeel is niet noodzakelijk dat Loevesteyn een akte van cessie overlegt. Het staat een eiser immers vrij zijn vordering te beperken tot een bedrag van € 25.000,- en zijn wederpartij tot betaling van dat bedrag voor de kantonrechter aan te spreken. Daarbij is niet van belang om welke reden eiser zijn vordering beperkt.
Dit betekent dat geen sprake is van misbruik van recht. Loevesteyn is dus ontvankelijk in haar hierboven in onderdeel 3.1 onder a. genoemde vordering.
4.3
Inhoudelijk heeft Achmea onder meer als verweer gevoerd dat zij de door Loevesteyn gevorderde schadevergoeding terecht heeft afgewezen, nu Loevesteyn niet heeft aangetoond dat de in de facturen genoemde herstelwerkzaamheden zijn verricht. Dan is er immers geen herbouwschade die voor vergoeding in aanmerking komt, aldus Achmea.
Uit controle door Achmea blijkt dat Loevesteyn niet tot herstel is overgegaan.
4.4
Bij de mondelinge behandeling heeft Loevesteyn dit verweer van Achmea niet (langer) weersproken. In plaats daarvan heeft Loevesteyn voor het eerst het standpunt ingenomen dat zij op grond van de verzekeringsovereenkomst recht heeft op de als gevolg van de branden verminderde verkoopwaarde. Dat standpunt is nieuw. Tijdens de onderlinge afwikkeling van de schade heeft Loevesteyn richting Achmea aangegeven tot herstel (en niet tot verkoop) van het door brand verwoeste pand over te zullen gaan. De vraag is tot welk gevolg deze nieuw ingenomen stelling van Loevesteyn leidt. Omdat Loevesteyn niet heeft verzocht om toekenning van de verminderde verkoopwaarde, heeft geen expertiseonderzoek plaatsgevonden naar de verkoopwaarde van het verzekerde pand voorafgaand aan en na afloop van de branden. Partijen zijn het erover eens dat een dergelijk onderzoek wel noodzakelijk is voor het vaststellen van de verkoopwaarde. Nu een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden en het door Loevesteyn gevorderde bedrag van € 25.000,- gebaseerd was op de herbouwwaarde, leidt dat ertoe dat de hierboven in onderdeel 3.1 onder a. genoemde vordering als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Met Achmea is de kantonrechter van oordeel dat het immers maar zeer de vraag is of bij een berekening op basis van de verkoopwaarde de reeds uitgekeerde herstelkosten de verminderde verkoopwaarde niet te boven gaan. Aan de door Loevesteyn in punt 2.14 van de dagvaarding nog genoemde berekening gaat de kantonrechter voorbij, nu dit een eigen berekening van Loevesteyn is, die niet gebaseerd is op een expertiseonderzoek naar de verkoopwaarde.
Loevesteyn heeft in haar in onderdeel 3.1 onder a. genoemde vordering ook nog om een veroordeling van Achmea gevraagd om dekking onder de polis te verlenen, maar zoals Achmea terecht heeft opgemerkt heeft Loevesteyn bij die vordering geen belang.
Ter discussie staat namelijk niet of dekking wordt verleend, ter discussie staat de door Loevesteyn gevorderde schade.
4.5
Tegen het onder b. gevorderde, kort gezegd de ongedaanmaking van het beëindigen van de verzekeringsovereenkomsten, heeft Achmea als verweer gevoerd dat er geen sprake is geweest van een tussentijdse opzegging van de verzekeringsovereenkomst in de zin van artikel 7:940 lid 3 BW, maar van een reguliere opzegging aan het einde van de looptijd van de overeenkomst. Die contractuele vrijheid komt haar ook toe, aldus Achmea.
Loevesteyn heeft dit verweer niet weersproken, zodat de kantonrechter van de juistheid daarvan uitgaat. Dit brengt met zich mee dat ook dit onderdeel van de vordering van Loevesteyn zal worden afgewezen.
4.6
Tegen het onder c. en d. gevorderde, kort gezegd Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van Loevesteyn te verwijderen uit de (interne) informatiesystemen van verzekeraars, heeft Achmea het volgende als verweer gevoerd.
In dit geval is er enkel sprake van een interne melding in het Intern Verwijzingsregister van Achmea. Andere verzekeraars hebben en/of nemen daarvan geen kennis. De interne registratie heeft het doel de andere merken/labels van Achmea ervan op de hoogte te brengen dat geen nieuwe verzekeringsovereenkomsten met Loevesteyn worden aangegaan, zijnde een beslissing van Achmea zelf. Daar is niets onrechtmatigs aan, aldus Achmea.
Van een registratie in het EVR, door Loevesteyn in haar vordering onder c. EVI genoemd, is geen sprake. De EVR is de zogenaamde “zwarte lijst”, maar daarin staat Loevesteyn dus niet geregistreerd, aldus Achmea. Uitgaande van de juistheid van de mededeling van Achmea dat Loevesteyn niet een registratie in het EVR heeft, waarvan Loevesteyn tijdens de mondelinge behandeling akte heeft laten nemen, is Loevesteyn tevreden met de uitleg van Achmea.
De kantonrechter begrijpt dat Loevesteyn haar vorderingen onder c. en d. daarmee niet langer handhaaft. Indien en voor zover nodig zullen deze vorderingen, gelet op het onvoldoende weersproken gebleven verweer van Achmea, worden afgewezen.
4.7
De onder e. genoemde vordering van Loevesteyn zal ook worden afgewezen, gelet op wat hierboven in onderdeel 4.4 is overwogen.
4.8
Loevesteyn zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Achmea. Die kosten worden vastgesteld op € 996,- (2 punten van € 498,00 per punt) als bijdrage voor het salaris van de gemachtigde. De eveneens gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen op de wijze zoals hierna in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
wijst de vorderingen af;
5.2
veroordeelt Loevesteyn in de proceskosten van Achmea, vastgesteld op € 996,-;
5.3
veroordeelt Loevesteyn in de kosten die zullen ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen 14 dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis is voldaan;
- de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
5.4
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.