ECLI:NL:RBZWB:2022:7665

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3217
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.B.B. Beelaard, en het UWV, vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV om haar WIA-uitkering per 22 februari 2021 te beëindigen, omdat zij volgens het UWV niet langer meer dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres was van mening dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met haar medisch geobjectiveerde vermoeidheidsklachten, die voortvloeien uit de ziekte van Hashimoto en ME/CVS.

De rechtbank heeft eerder op 10 november 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het UWV heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze gelegenheid. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen recht meer heeft op de WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het UWV om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in de tussenuitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en dat het UWV in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3217

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Procesverloop

Met het besluit van 21 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres per 22 februari 2021 beëindigd, omdat eiseres vanaf 31 januari 2020 niet langer meer dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 27 oktober 2022. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 10 november 2022 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en
15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres op 22 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat het UWV onterecht geen rekening heeft gehouden met de volledig medisch geobjectiveerde vermoeidheidsklachten als gevolg van zowel de ziekte van Hashimoto als ME/CVS. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door, kort gezegd, opnieuw vast te stellen welke beperkingen voor eiseres in de FML moeten worden opgenomen met als uitgangspunt dat de vermoeidheidsklachten van eiseres niet deels maar volledig medisch geobjectiveerd zijn. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
3. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De rechtbank zal het UWV opdragen alsnog een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in rechtsoverweging 15 van de tussenuitspraak is gesteld. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.