ECLI:NL:RBZWB:2022:7661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
02/196157-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige dochters van partner

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de minderjarige dochters van zijn partner. De verdachte, geboren in 1994, was niet ingeschreven in de basisadministratie en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 december 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, heeft de feiten uiteengezet, en de benadeelde partijen, vertegenwoordigd door mr. C.D.W. Herrings, hebben hun vorderingen toegelicht.

De tenlastelegging omvatte onder andere het plegen van ontuchtige handelingen met de dochter van de verdachte's partner, die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was, en met een andere dochter die nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], consistent en betrouwbaar waren, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij [slachtoffer 1] € 9.000,- en [slachtoffer 2] € 500,- aan immateriële schade vorderden. De rechtbank heeft de vorderingen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die psychische gevolgen ondervinden van het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/196157-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1994 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Ter zitting heeft mr. C.D.W. Herrings namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de vorderingen toegelicht. Zij zullen hierna, zoals ook op zitting is gedaan, worden aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte,
1. ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de dochter van zijn partner [medeverdachte] , genaamd [slachtoffer 1] , die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] . Dit is in twee juridische varianten ten laste gelegd;
2. ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de dochter van zijn partner [medeverdachte] genaamd [slachtoffer 2] , terwijl [slachtoffer 2] op dat moment nog geen zestien jaren oud was;
3. samen met zijn partner [medeverdachte] seksuele handelingen heeft verricht, terwijl de twee kinderen van [medeverdachte] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die op dat moment nog geen zestien jaren oud waren, daarvan getuigen moesten zijn. Dit is in twee juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie schetst allereerst de context van de zaak. Het opsporingsonderzoek is gestart door een spontane onthulling in januari 2019 waarbij de twee kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezamenlijk hun verhaal hebben verteld. Zij acht de feiten onder 1 (primair), 2 en 3 (primair) wettig en overtuigend bewezen. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn in aanzienlijke tot hoge mate betrouwbaar bevonden. De verklaring van [slachtoffer 1] over de seksuele handelingen die zij heeft moeten verrichten en ondergaan is zeer gedetailleerd en feitelijk van aard. Het kan niet anders dan dat zij ervaringen beschrijft die zij daadwerkelijk heeft gehad. Haar verklaring wordt ondersteund door [slachtoffer 2] , die heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en zij samen bij [medeverdachte] en [verdachte] in bed lagen en zij naar haar kamer moest en [slachtoffer 1] bleef liggen. [slachtoffer 1] verklaart dat op die momenten de seksuele handelingen plaatsvonden. Daaruit kan ook het ontuchtig oogmerk voor het bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen worden afgeleid. Het wegsturen van [slachtoffer 2] creëerde de mogelijkheid seksuele handelingen te verrichten in aanwezigheid van of met [slachtoffer 1] . Dat maakt dat de verklaring van [slachtoffer 1] over het misbruik op die momenten voldoende wordt ondersteund. Wat betreft het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] kan enkel het betasten van de billen worden bewezen. Dit vindt steun in de verklaring van [slachtoffer 1] . Over het tongzoenen heeft [slachtoffer 2] in het studioverhoor niets verklaard, zodat daarvoor partieel vrijspraak dient te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bieden onderling geen, dan wel volstrekt onvoldoende, steun aan elkaars verklaringen over de feiten 1 en 2. Er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum. De overige verklaringen in het dossier zijn te herleiden tot één bron en dat is [slachtoffer 1] als het feit 1 betreft en [slachtoffer 2] als het feit 2 betreft. Ten aanzien van feit 3 verklaren zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] , maar staat onvoldoende vast dat hun verklaringen als betrouwbaar kunnen worden bestempeld. Bovendien kan uit die verklaringen niet worden opgemaakt dat verdachte ook daadwerkelijk het ontuchtig oogmerk had om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ertoe te bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen of dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schennis der eerbaarheid door seks te hebben met zijn partner in hun woning, terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dit per abuis hebben gezien of werd gedacht dat zij sliepen. Daarbij komt dat de rapporteur van het betrouwbaarheidsonderzoek noteert dat wat [slachtoffer 2] vertelt vrij onschuldig is en wellicht een seksuele connotatie heeft gekregen door wat ze van anderen heeft gehoord. Als het al is gebeurd wat [slachtoffer 2] aangeeft, dan ontbreekt in ieder geval het ontuchtig karakter. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van drie zedenfeiten die zien op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de dochters van zijn partner [medeverdachte] .
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van deze feiten moet beantwoorden is of er sprake is van voldoende wettig bewijs daarvoor. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin doorgaans de verklaringen van de slachtoffers en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van de slachtoffers volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Om die reden zal de rechtbank zich eerst uitlaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Alle gevoerde verweren in zowel de zaak van verdachte als de zaak van [medeverdachte] zijn de rechtbank ambtshalve bekend, zodat ook alle – soms vrijwel gelijkluidende – verweren in beide zaken zullen worden besproken.
Het verweer dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar zijn, vindt naar het oordeel van de rechtbank allereerst weerlegging in het rapport van de [deskundige] . Hij benoemt daarin dat de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zeer consistent zijn. Wat zij in de studioverhoren vertellen is meer gedetailleerd, maar komt verder geheel overeen met wat zij eerder tijdens de onthulling en kort daarna aan verbalisanten vertelden. Het beschreven misbruik wordt niet groter of ernstiger in de loop van de tijd. De inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] verschillen sterk van die van [slachtoffer 2] , maar hun verklaringen sluiten wel op elkaar aan en bevestigen elkaar. Beiden geven ook aan dat [slachtoffer 2] naar haar eigen bed moest gaan, terwijl [slachtoffer 1] dan bij moeder en haar partner in bed moest/mocht blijven. Daarna zouden [medeverdachte] en [verdachte] , volgens [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met elkaar en met [slachtoffer 1] hebben uitgevoerd. De meisjes vertellen dus consistent hun eigen verhaal wat zo goed als uitsluit dat het een gezamenlijk geconstrueerd verhaal is. De verklaringen van [slachtoffer 1] over seksueel misbruik zijn zeer gedetailleerd en specifiek. Het is zeer onaannemelijk dat dit verzonnen kan zijn. Haar beschrijvingen van de context en van handelingen en van posities die daarbij werden ingenomen, suggereren sterk dat het gaat om eigen ervaringen. De rapporteur acht de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betreffende seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag zodanig consistent, volledig en voor zover te beoordelen accuraat, dat deze verklaringen in aanzienlijke tot hoge mate betrouwbaar kunnen worden geacht.
Daarnaast ziet de rechtbank in de verklaring van [slachtoffer 1] vele specifieke en gedetailleerde aspecten, die naar het oordeel van de rechtbank niet verzonnen kunnen zijn door een meisje van haar leeftijd. [slachtoffer 1] heeft een tekening gemaakt van de situatie dat [medeverdachte] en [verdachte] seks hadden, waarbij [verdachte] zich achter [medeverdachte] bevond en [medeverdachte] (tegelijkertijd) aan haar vagina, of zoals zij het zelf noemt “prutje” aan het likken was, terwijl zij voor [medeverdachte] op bed lag. Zij heeft over die situatie verklaard dat zij [medeverdachte] tegen [verdachte] hoorde zeggen “zachtjes”. Ook verklaart [slachtoffer 1] over het aan haar “prutje” likken dat [verdachte] aan [medeverdachte] vroeg “schat mag ik ook een keer” en dat [medeverdachte] daarop antwoordde met “ja, oké”. Vervolgens verklaart [slachtoffer 1] ook heel specifiek dat [medeverdachte] haar bij haar voeten vasthield, terwijl [verdachte] haar juist bij haar benen vasthield op het moment dat zij aan haar “prutje” aan het likken waren.
Het verweer dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op elkaar zijn afgestemd, of zoals de raadsman van [medeverdachte] het formuleert, dat er verklaringen in de mond zijn gelegd, kan niet uit het dossier worden afgeleid. Weliswaar zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op verschillende momenten door verschillende personen bevraagd over wat er gebeurd zou zijn, maar dat is iets anders dan verklaringen afstemmen, of woorden in de mond leggen. Ook blijkt uit de verklaringen juist dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] spontaan zijn gaan verklaren. Dit was weliswaar naar aanleiding van een vraag van [getuige 1] of er bij mama en [verdachte] of andere mensen “dingen gebeuren” met de bewegingen zoals [slachtoffer 2] die maakte, maar vervolgens komt er in de verklaring van [slachtoffer 1] meer naar voren. Zij verklaart dan namelijk spontaan over handelingen met haarzelf, namelijk dat [verdachte] aan haar “prutje” zat. Ze wrijft dan met haar hand in haar kruis en doet op die manier actief voor hoe dat toen is gegaan. Daarnaast verklaren zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] over de omstandigheid dat [slachtoffer 2] naar haar kamer moest en [slachtoffer 1] op de slaapkamer van haar moeder en [verdachte] bleef. Dat past ook niet in de gesuggereerde afstemming of het in de mond leggen van verklaringen.
Ook het verweer van de raadsman van [medeverdachte] dat de afstemming zou zijn gebeurd uit frustratie van het achterwege blijven van actie vanuit de hulpverlening naar aanleiding van de meldingen van verwaarlozing, is een suggestie die geen steun vindt in het dossier. De verwaarlozing komt blijkens de afgelegde verklaringen in de verhalen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar aanleiding van het gebeuren op 19 januari 2019 in het geheel niet ter sprake. Zij verklaren over seksuele handelingen en over de aanwezigheid bij seksuele handelingen door [medeverdachte] en [verdachte] .
Daarnaast is het verweer gevoerd dat wanneer er gebeurd zou zijn waarover is verklaard, iemand toch iets gemerkt zou moeten hebben. Dit miskent dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat [slachtoffer 2] eerder heeft verteld dat zij en [slachtoffer 1] bij [medeverdachte] en [verdachte] op de kamer sliepen omdat het onweerde en dat [medeverdachte] en [verdachte] toen seks hadden in de kamer waar zij bij waren. Daarvan is destijds melding gemaakt, maar daar werd niks mee gedaan. Op basis daarvan kan echter wel worden geconstateerd dat al voor 19 januari 2019 sprake was van een situatie die zou kunnen passen bij hetgeen later wordt verklaard.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank de gevoerde verweren die betrekking hebben op de betrouwbaarheid en totstandkoming van de verklaringen en acht zij de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bruikbaar voor het bewijs.
Feit 1
Hiervoor is overwogen dat de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar kan worden bestempeld. [slachtoffer 1] heeft specifiek en gedetailleerd verklaard over de in de tenlastelegging genoemde handelingen. Zij heeft bij haar verklaring zelfs een tekening gevoegd van de posities op het bed van haar, verdachte en [medeverdachte] . Zij heeft verklaard dat deze handelingen telkens hebben plaatsgevonden in het bed van [medeverdachte] en [verdachte] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lagen in het bed van [medeverdachte] en als [medeverdachte] en [verdachte] naar de kamer kwamen, dan werd [slachtoffer 2] op de kamer van [slachtoffer 1] gelegd en bleef [slachtoffer 1] in het bed van [medeverdachte] en [verdachte] achter. Daarna vonden de seksuele handelingen plaats. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat zij het met haar doen en niet met [slachtoffer 2] , omdat zij het zou doorvertellen. [slachtoffer 2] zou ook al aan haar vader hebben verteld dat [medeverdachte] en [verdachte] seks hebben in hun bijzijn.
De rechtbank overweegt, in het kader van het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv, dat het voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in een ander bewijsmiddel, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat wanneer zij en [slachtoffer 1] in het bed van [medeverdachte] en [verdachte] lagen en zij naar boven kwamen, [slachtoffer 2] dan naar haar eigen bed werd gebracht. [slachtoffer 1] bleef dan bij hun in bed liggen. Daarna hoorde ze dan heel veel gebonk van het bed en was [slachtoffer 1] daar nog. Bovendien heeft ook [slachtoffer 2] verklaard dat [slachtoffer 1] daar mocht blijven liggen, omdat zij niks zou vertellen.
Daarnaast vindt de verklaring van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] over het doorvertellen ook steun in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Zoals al eerder is overwogen hebben zij namelijk van [slachtoffer 2] gehoord dat [medeverdachte] en [verdachte] seks hadden toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij hun op de kamer sliepen. Hiervan is destijds ook melding gemaakt. Dit bevestigt dat [slachtoffer 2] dat verhaal eerder heeft doorverteld aan anderen en biedt daarmee ondersteuning aan de verklaring dat zij op haar eigen kamer werd gelegd en [slachtoffer 1] niet.
De betrouwbare verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor die op essentiële punten – namelijk de plaats en het moment waarop de seksuele handelingen plaatsvonden – wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 2] , in combinatie met de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] , maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de primair ten laste gelegde handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen, heeft begaan.
Feit 3
De rechtbank stelt vast dat onder feit 3 in zowel de primaire variant (seksueel corrumperen) als de subsidiaire variant (schennis van de eerbaarheid) twee feiten zijn verpakt in één tenlastelegging. De tenlastelegging is namelijk toegespitst op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de tenlastelegging opsplitsen en per kind achtereenvolgens bespreken.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Allereerst ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 1] met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen.
Uit de memorie van toelichting bij het wetvoorstel van artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht volgt dat het bestanddeel
ertoe beweegteen actieve gedraging impliceert gericht op het brengen van het kind tot het getuige zijn van seksuele handelingen. Het confronteren van het kind met seksuele handelingen dient voorts plaats te vinden voor “sexual purposes”. In artikel 248d wordt dit geïmplementeerd door opname van het bestanddeel ontuchtig oogmerk.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in het bed van [medeverdachte] en [verdachte] lagen en dat zij vervolgens naar de slaapkamer kwamen. Vervolgens werd [slachtoffer 2] in haar eigen bed gelegd en lieten zij [slachtoffer 1] liggen. Daarna hebben [medeverdachte] en [verdachte] in het bed waar ook [slachtoffer 1] lag seks gehad. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder feit 1 is overwogen, hebben zij [slachtoffer 1] op enig moment zelfs bij de seks betrokken. Dat er sprake was van ontuchtig oogmerk behoeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen nadere motivering.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 primair tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] , door in haar nabijheid seks te hebben. Voor het eerste gedachtestreepje, het pijpen van verdachte door [medeverdachte] in het bijzijn van [slachtoffer 1] , ziet de rechtbank onvoldoende bewijs zodat daarvoor partieel vrijspraak zal volgen. Uit hetgeen [slachtoffer 2] daarover verklaart, kan niet worden opgemaakt dat [slachtoffer 1] daarbij aanwezig was.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer 2] met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen.
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 2] over twee specifieke momenten heeft verklaard waarop zij [medeverdachte] en [verdachte] seksuele handelingen zou hebben zien verrichten. In de ene situatie stond zij samen met [slachtoffer 1] borden af te drogen, toen zij zagen dat [medeverdachte] en [verdachte] seks hadden. In de andere situatie die zij beschrijft, ging zij naar boven om wat te vragen aan [medeverdachte] en zag zij dat [medeverdachte] [verdachte] in zijn kruis likte. De rechtbank is van oordeel dat in deze situaties geen sprake is van een actieve gedraging gericht op het brengen van het kind tot het getuige zijn van seksuele handelingen. Ook het ontuchtig oogmerk ontbreekt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, namelijk de woning.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 2] voor zowel de seksuele handelingen in de woonkamer als de seksuele handelingen in de slaapkamer niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het subsidiair tenlastegelegde onder feit 3 ten aanzien van [slachtoffer 2] en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de vagina van [slachtoffer 2] zou hebben betast. [slachtoffer 2] verklaart hierover zelfs dat dit nooit heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van dit onderdeel. Hetzelfde geldt voor het onderdeel tongzoenen, nu [slachtoffer 2] in het studioverhoor enkel heeft verklaard over kusjes geven en niet over tongzoenen.
Wel heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte bijna elke dag haar billen aanraakte en daarin kneep. Dat gebeurde als zij op de bank zat en verdachte zou dan met zijn hand onder haar billen gaan. [slachtoffer 1] zou dit hebben gezien. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , waarin zij verklaart dat soms ook aan de kont van [slachtoffer 2] werd gevoeld.
Door de verdediging is aangevoerd dat door de rapporteur van het betrouwbaarheidsonderzoek is geconstateerd dat wat [slachtoffer 2] vertelt vrij onschuldig is en wellicht een ‘seksuele’ connotatie heeft gekregen door wat ze van anderen hoorde bij en na de onthulling. Als het al waar is wat [slachtoffer 2] heeft verklaard dan ontbreekt het ontuchtig karakter, aldus de verdediging. Nu de verklaring van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat voldoende vast dat staat de handeling heeft plaatsgevonden. Voorts dient zij te beoordelen of deze handeling ook een ontuchtig karakter heeft.
De rechtbank overweegt dat het moet gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. Hierbij dient gekeken te worden naar de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelt vast dat het betasten van de billen heeft plaatsgevonden terwijl [slachtoffer 2] op de bank zat. Verdachte heeft zijn hand onder haar billen geschoven. Dit betreft een situatie waarin geen enkele noodzaak bestaat om de billen van de dochter van je partner aan te raken. Daarbij komt dat [getuige 2] , de vader van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat het vastpakken niet fijn voelde en dat het anders was dan wanneer haar vader weleens haar billen aanraakte omdat zij moest doorlopen. Ook [getuige 1] verklaart dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat [verdachte] aan haar billen zat op een manier die zij niet prettig vond.
De rechtbank is van oordeel dat het betasten van de billen van [slachtoffer 2] onder deze omstandigheden kan worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling. Zij acht feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaarde periode ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] en [verdachte] eind 2017 / begin 2018 een relatie kregen. De rechtbank zal daarom de aanvangsdatum van de periode vaststellen op 1 januari 2018. De einddatum van de periode betreft 18 januari 2019, de dag voor de onthulling door de kinderen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
primair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 januari 2019 te Tilburg, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2008, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte
- een vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en
- de vagina van die [slachtoffer 1] gelikt en
- de vagina en billen van die [slachtoffer 1] betast en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gestopt en zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en
- de hand van die [slachtoffer 1] op zijn penis gelegd en zichzelf door die [slachtoffer 1] laten aftrekken en
- die [slachtoffer 1] getongzoend;
2
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 januari 2019 te Tilburg, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte de billen van die [slachtoffer 2] betast;
3
primair
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 18 januari 2019 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander, een persoon van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag 2] 2008),
met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, door in het bijzijn en in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] , verdachtes penis, in de vagina of anus van medeverdachte [medeverdachte] te stoppen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
30 maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en met de omstandigheid dat het een gedateerde zaak betreft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring bepleit de verdediging rekening te houden met de periode die bewezenverklaard kan worden. De redelijke termijn is aangevangen op 20 januari 2019, waardoor er sprake is van een forse schending van de redelijke termijn wat dient te leiden tot strafvermindering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, met de destijds negenjarige [slachtoffer 1] , de dochter van zijn partner. Daarnaast heeft hij zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van [slachtoffer 1] doordat zij haar ertoe hebben bewogen getuige te zijn van de seksuele handelingen tussen verdachte en zijn partner. Feitelijk gezien kunnen de seksuele handelingen die tussen verdachte, zijn partner en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden, worden omschreven als een trio met een kind van negen jaar. Dit vond plaats in het huis waar verdachte samen met zijn partner en haar twee dochters woonde. Het ouderlijk huis is bij uitstek een plek waar een kind veilig moet kunnen zijn.
Dat verdachte met zijn handelen op zeer grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] staat buiten kijf. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op [slachtoffer 1] had en heeft ervoor gekozen zijn eigen seksuele behoeftes te laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer 1] . Dit terwijl [slachtoffer 1] hem notabene als stiefvader beschouwde. Dat de feiten voor [slachtoffer 1] grote gevolgen hebben gehad – en nog steeds hebben – blijkt uit het verzoek tot schadevergoeding. [slachtoffer 1] ervaart herbelevingen, nachtmerries en concentratieproblemen waardoor zij slecht slaapt. Zij heeft hiervoor wekelijks EMDR-therapie gevolgd. Voor de inhoudelijke behandeling die oorspronkelijk gepland stond op 10 juni 2022 ervaarde [slachtoffer 1] extreem veel spanningen. Haar biologische vader heeft daarom besloten de nieuwe datum van de inhoudelijke behandeling niet meer met haar te delen omdat dit niet goed voor [slachtoffer 1] welzijn is.
Daarnaast heeft verdachte (minder vergaande) ontuchtige handelingen gepleegd met de destijds zevenjarige [slachtoffer 2] , eveneens de dochter van zijn partner. [slachtoffer 2] ervaart PTSS-klachten die in ieder geval gedeeltelijk te herleiden zijn tot de gebeurtenissen in de woning, waaronder de ontuchtige handelingen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn de rechtbank niet bekend, waardoor zij daar ook geen rekening mee kan houden.
De redelijke termijn
De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarin is aan verdachten in strafzaken het recht toegekend op berechting binnen een redelijke termijn. Daarop kan inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is gaan lopen op 20 januari 2019, de dag waarop de politie is binnengetreden ter inbeslagname in de woning van [medeverdachte] en verdachte. Op dat moment is tegen [medeverdachte] en verdachte gezegd dat zij verdacht worden van mogelijk seksueel misbruik van de kinderen en dat de politie daar onderzoek naar doet, waaraan verdachte en [medeverdachte] in redelijkheid de verwachting konden ontlenen dat tegen hen ter zake van een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zou worden ingesteld. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de periode vanaf 10 juni 2022 tot heden niet kan worden meegenomen in de overschrijding, omdat het uitstel van de inhoudelijke behandeling te wijten is aan ziekte van een van de raadslieden. De redelijke termijn is dus met 17 maanden overschreden. De rechtbank zal dit verdisconteren in de straf.
Straf
Gelet op de aard, ernst en de gevolgen van de feiten is de rechtbank van oordeel dat enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt en uitgaat van een langere schending van de redelijke termijn. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij op geen enkel moment openheid van zaken heeft gegeven. Ook ter zitting is verdachte niet verschenen om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen dan wel om zich te bekommeren over de toestand van de slachtoffers. De rechtbank weegt deze gehele houding van verdachte dan ook in zijn nadeel mee.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feiten 1 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de kwetsbaarheid van de benadeelde partij door haar achterstand, haar jeugdige leeftijd en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar stiefvader (en moeder) – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 9.000,- billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. Die
verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag van € 9.000,-. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 18 januari 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat enkel bewezen kan worden verklaard dat verdachte de billen van [slachtoffer 2] heeft betast (feit 2). Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat bij [slachtoffer 2] sprake is van PTSS gerelateerd aan de thuissituatie. Niet valt uit te sluiten dat dit mede te wijten is aan de vermeende verwaarlozing, wat niet aan verdachte ten laste is gelegd. Enkel de schade die in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit komt voor vergoeding in aanmerking. Mede gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 500,-.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het totale toegewezen bedrag van € 500,-. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 18 januari 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 244, 247, 248 en 248d van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
t.a.v. feit 1 primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen
plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 2:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, meermalen gepleegd;
t.a.v. feit 3 primair:een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren
nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van
seksuele handelingen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 9.000,-, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaald dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feiten 1 en 3), € 9.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 80 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2]
van € 500,-. aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- wijst af het overige deel van de vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. P. Kooijman en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2022.
Mr. Kooijman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.