ECLI:NL:RBZWB:2022:7660

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
02-227046-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde uitvoer van harddrugs naar Frankrijk met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 801,91 gram heroïne naar Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2022 in Moerdijk werd gecontroleerd en dat in de kofferbak van zijn voertuig een tas met heroïne werd aangetroffen. De verdachte, die op dat moment in Frankrijk woonde, was de bestuurder van de auto en had samen met een medeverdachte de intentie om de drugs naar Frankrijk te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan de uitvoer van de heroïne van essentieel belang was, waardoor hij als medepleger werd gekwalificeerd.

De rechtbank sprak de verdachte echter vrij van het tweede tenlastegelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, omdat niet was gebleken dat de verdachte wetenschap had van deze middelen in de kofferbak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de voorbereidingshandelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit en verklaarde het eerste feit bewezen, met de bijbehorende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-227046-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Joosen, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigd raadsman. De officier van justitie,
mr. P. Kuipers, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 september 2022 te Moerdijk:
feit 1: zich al dan niet samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 801,91 gram heroïne;
feit 2: versnijdingsmiddelen voorhanden heeft gehad bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij, kort gezegd, op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ; het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ; de verklaring van verdachte; de verklaring van [medeverdachte] en de rapportages van het NFI.
Daarbij merkt de officier van justitie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit op dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de versnijdingsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Er is geen sprake van medeplegen, omdat niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking. Het voor medeplegen vereiste opzet op de onderlinge samenwerking en op de verwezenlijking van het grondfeit kan niet worden aangenomen. Feit 2 kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het voertuig van verdachte op 7 september 2022 in Moerdijk is gecontroleerd. In de kofferbak werd een tas met een hoeveelheid van ongeveer 801,91 gram heroïne aangetroffen. Verdachte was de bestuurder van de auto. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er door [medeverdachte] heroïne was gekocht en dat [medeverdachte] dit in de kofferbak had gelegd. Vervolgens is verdachte samen met [medeverdachte] richting huis gereden. Verdachte was op dat moment woonachtig in Frankrijk, zodat de rechtbank begrijpt dat verdachte op weg was naar Frankrijk. De bijdrage van verdachte aan de uitvoer van heroïne door het besturen van de auto is, zeker nu [medeverdachte] zelf geen auto mocht besturen, van zodanig gewicht en van essentieel belang voor het voltooien van het feit, dat de rechtbank dat, anders dan de raadsman, als medeplegen kwalificeert. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd. Daarbij is sprake van verlengde uitvoer nu, ondanks dat de drugs nog niet buiten het grondgebied van Nederland waren gebracht, uit de bewijsmiddelen volgt dat dit onmiskenbaar de intentie van verdachte en zijn mededader was.
Feit 2
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de, in de kofferbak aangetroffen, versnijdingsmiddelen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank niet van oordeel dat verdachte met de uitvoer van heroïne willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij naast heroïne ook versnijdingsmiddelen bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne voorhanden had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 7 september 2022 te Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 801,91 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft hij daar toen die heroïne aanwezig gehad in een motorvoertuig met bestemming Frankrijk.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor beide feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafmatigende zin rekening te houden met de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het betreft een relatief geringe hoeveelheid harddrugs, verdachte is voor de overgang van de grens in Nederland aangehouden en er is geen sprake van professionele uitvoer. Daarbij komt dat verdachte geenszins het brein achter het delict was en hij een zeer beperkte rol heeft gehad in het geheel. Ook dient volgens de verdediging rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een hardwerkende zelfstandige met een partner en een jonge zoon. Het gezin is afhankelijk van de inkomsten van verdachte. Verder is verdachte een first offender en heeft de voorlopige hechtenis een grote impact op hem gehad. Gelet op het voorgaande verzoekt de raadsman om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair, mocht de rechtbank een dergelijke straf niet passend vinden, is verzocht daarbij een forse taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van een in de kofferbak van zijn personenauto aangetroffen hoeveelheid heroïne van 801,91 gram. Dit is een ernstig feit. Heroïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast worden door de uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan willens en wetens een bijdrage geleverd en heeft zich totaal niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is echter van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van de Rechtspraak. Voor de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid heroïne geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de beperkte rol die verdachte bij de verlengde uitvoer van de heroïne heeft gehad. De rol van verdachte was beduidend kleiner dan de rol van [medeverdachte] . Ook zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank verdachte van feit 2 vrijspreekt en daarmee minder bewezen heeft verklaard. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde feit 1 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter. mr. R.J.H. van der Linden en mr. A.L. Hoekstra en rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. J.C.M. de Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.
Mr. Van der Linden en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.