In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van de verlengde uitvoer van ongeveer 801,91 gram heroïne naar Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2022 in Moerdijk werd gecontroleerd en dat in de kofferbak van zijn voertuig een tas met heroïne werd aangetroffen. De verdachte, die op dat moment in Frankrijk woonde, was de bestuurder van de auto en had samen met een medeverdachte de intentie om de drugs naar Frankrijk te vervoeren. De rechtbank oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan de uitvoer van de heroïne van essentieel belang was, waardoor hij als medepleger werd gekwalificeerd.
De rechtbank sprak de verdachte echter vrij van het tweede tenlastegelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, omdat niet was gebleken dat de verdachte wetenschap had van deze middelen in de kofferbak. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet op de voorbereidingshandelingen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zwaarder wegen.
De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit en verklaarde het eerste feit bewezen, met de bijbehorende straf.