ECLI:NL:RBZWB:2022:766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/02/391334 / FA RK 21-5154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en onderzoek naar de omgangsregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] door de man, die eerder het gezag over de minderjarige had verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat bij een eerdere beslissing van 4 maart 2021 onjuiste informatie is gebruikt, waardoor de man niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om het verzoek van de man toe te wijzen, gezien de tegenstrijdige visies van partijen en het gebrek aan contact tussen de man en [minderjarige 2] gedurende de afgelopen drie jaar. De rechtbank heeft besloten om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de situatie van [minderjarige 2] en de mogelijkheden voor een omgangsregeling. De behandeling van het verzoek is aangehouden in afwachting van de rapportage van de Raad. De rechtbank heeft ook aandacht gevraagd voor de contacten tussen de minderjarige kinderen onderling, maar kon hier geen beslissing over nemen zonder een formeel verzoek. De zaak is aangehouden tot 16 augustus 2022 voor een pro forma zitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/391334 / FA RK 21-5154
datum uitspraak: 7 februari 2022
beschikking betreffende verzoek tot wijziging van het gezag
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. A.W.M. Mans te Elsoo,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.J. van den Hoogen te Eindhoven.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 1 november 2021 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 8 november 2021 ingekomen aanvullend verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlagen van mr. Van den Hoogen van 3 december 2021, ingekomen bij de griffie op 6 december 2021;
- de brief van mr. Van den Hoogen, voor het eerst per faxbericht ingekomen op 3
januari 2022;
- het door mr. Mans op 3 januari 2022 ingediende F9-formulier met bijlagen;
- het faxbericht van mr. Van den Hoogen van 7 januari 2022;
- het door mr. Mans op 10 januari 2022 ingediende F9-formulier met bijlage;
- het door mr. Van den Hoogen op 10 januari 2022 ingediende F9-formulier met
bijlage;
- het op 12 januari 2022 ingekomen aanvullend verweerschrift van mr. Van den
Hoogen van 12 januari 2022;
- het e-mailbericht van de Raad van 13 januari 2022.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 januari 2022. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de advocaat van de man is verschenen. De man heeft via Teams digitaal deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Tot slot was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
-
[minderjarige 1](hierna:
), geboren te [geboorteplaats 1] op 11 januari 2005;
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ),
geboren te [geboorteplaats 2] op 18 mei 2011.
Daarnaast is uit het huwelijk van partijen het navolgende thans meerderjarige kind geboren:
-
[jongmeerderjarige](hierna: [jongmeerderjarige] ), geboren te
[geboorteplaats 3] op 24 december 2003.
2.2.
[jongmeerderjarige] en [minderjarige 1] wonen bij de man. De minderjarige [minderjarige 2] woont bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2021 is bepaald dat het gezag over de minderjarige [minderjarige 2] voortaan aan de vrouw alleen toekomt. In deze procedure is de man niet verschenen.
2.4.
De man en de vrouw hebben (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
2.5
Bij vonnis van 2 november 2021 zijn de vorderingen van de man in het kader van de contactregeling tussen hem en [minderjarige 2] en het verzoek tot vervangende toestemming om met [minderjarige 2] naar Casablanca te mogen reizen, afgewezen.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat partijen voortaan worden belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op 18 mei 2011.
Bij aanvullend verzoek van 5 november 2021 verzoekt de man om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te bepalen dat een Raadsonderzoek wordt gelast en dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gaat doen naar [minderjarige 2] waarbij wordt onderzocht wat in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] mogelijk is en welke contactregeling tussen de man en [minderjarige 2] passend is in het belang van [minderjarige 2] . Voorts dient de Raad te onderzoeken of [minderjarige 2] symptomen vertoont van ouderverstoting en of er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging waardoor de maatregel van een ondertoezichtstelling op zijn plaats is, althans dat uw rechtbank enige andere onderzoeksvraag voor legt aan de Raad voor de Kinderbescherming door uw rechtbank in goede justitie te bepalen;
Gedurende de looptijd van het Raadsonderzoek alvast een opbouwregeling te bepalen, waarbij de omgang plaatsvindt op een neutrale plek, bijvoorbeeld bij een omgangshuis, eventueel in de vorm van een BOR-traject, althans enige vorm van contactherstel te bewerkstelligen met het bepalen van een daarbij passende contactregeling die de belangen van [minderjarige 2] dient.
Na voltooiing van het onderzoek een definitieve contactregeling tussen [minderjarige 2] en de man te bepalen, in dier voege dat [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen gedurende een weekend van vrijdag tot en met zondag bij de man verbijft en gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen, althans enige andere definitieve contactregeling vast te stellen, door uw rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Op dezelfde grond is op de gezagsvoorziening Nederlands recht van toepassing.
4.2
Gezag
4.2.1
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen voortaan worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] . Hij baseert zijn verzoek op artikel 1:253o BW. Ingevolge dit artikel kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige informatie is uitgegaan.
4.2.2
Gelet op hetgeen – met onderbouwing van stukken – naar voren is gebracht komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtbank bij haar beslissing van 4 maart 2021 (FA RK 20-2275) is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige informatie. Zij overweegt daartoe dat de vrouw tijdens die procedure heeft gesteld niet over het woon/verblijfadres of contactgegevens van de man te beschikken, maar dat de man thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw in ieder geval beschikte over een (recent) adres van de man. In de aangifte van de vrouw van 13 maart 2019 bij de politie te Limburg noemt zij immers het adres van de moeder van de man in Casablanca. Dit is hetzelfde adres als het adres dat wordt genoemd in de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg voor personen- en familiezaken te Casablanca d.d. 26 februari 2020, te weten [adres vader] . In laatstgenoemde procedure werd de vrouw vertegenwoordigd door een advocaat en is er verweer gevoerd, zodat de vrouw in ieder geval kennis heeft kunnen nemen van dit adres. Niet is gebleken dat de vrouw deze uitspraak niet heeft (kunnen) ontvangen. Bovendien is dit adres hetzelfde adres waar partijen – onweersproken – gedurende vele jaren hebben verbleven tijdens vakanties, alsook het adres waar de vrouw, de man en de minderjarigen in 2018 hebben verbleven. Het had dan ook op de weg van de vrouw gelegen om bij het aanhangig maken van de procedure met kenmerk FA RK 20-2275 in mei 2020 de man te benaderen op dit adres, dan wel dit adres door te geven aan de rechtbank voor de oproeping van de man. De stelling van de vrouw dat zij eenmalig met de politie langs is geweest op het adres in Casablanca, maar dat er op dat moment niemand thuis was, doet daar niet aan af. Door het onthouden van deze informatie heeft de rechtbank de man niet kunnen oproepen op dit adres en is de man onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze in te brengen in de procedure met kenmerk FA RK 20-2275 en/of zich in genoemde procedure te laten vertegenwoordigen. Hierdoor is bij het nemen van genoemde beslissing uitgegaan van onvolledige informatie.
4.2.3
Hoewel de rechtbank zodoende van oordeel is dat bij beschikking van 4 maart 2021 van onvolledige informatie is uitgegaan, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om het verzoek van de man toe te wijzen en hem mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] te belasten. De reden daartoe ligt onder andere in de compleet tegenstrijdige visies van partijen omtrent hetgeen in het verleden is voorgevallen en de (on)mogelijkheden die zij thans zien om in overleg met elkaar te treden over belangrijke zaken omtrent [minderjarige 2] . Daarnaast is er al ruim drie jaar geen contact tussen de man en [minderjarige 2] . De rechtbank zal daarom ingaan op het voorstel van de Raad en de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige [minderjarige 2] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige [minderjarige 2] te achten om het verzoek van de man af te wijzen en het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] enkel bij de vrouw te laten?
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de behandeling van het verzoek betreffende het gezag worden aangehouden.
4.3
Omgang/zorgregeling
4.3.1
De man heeft voorts verzocht om gedurende het raadsonderzoek een voorlopige opbouwregeling te bepalen voor contact tussen de man en [minderjarige 2] . Ook hier ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding toe. Het is belangrijk dat er eerst onderzoek wordt gedaan zodat er meer zicht gekregen kan worden op [minderjarige 2] . Zoals hiervoor eerder genoemd hebben partijen zeer tegenstrijdige verhalen over wat er is gebeurd. De vrouw heeft verklaard dat [minderjarige 2] boos is op de man. Het is belangrijk dat er zicht verkregen wordt op hoe het met [minderjarige 2] gaat, in hoeverre zij ruimte ervaart voor contact met de man en op welke wijze die omgang voor haar op een veilige en onbelaste manier zou kunnen geschieden. De man heeft weliswaar voorgesteld dat het contact aanvankelijk begeleid kan plaatsvinden en dat hij bereid is om tweewekelijks naar Nederland te komen daarvoor, maar de psychische en fysieke veiligheid van [minderjarige 2] staat voorop en daarover is nog onvoldoende duidelijkheid om een contactregeling in welke vorm dan ook te kunnen vaststellen. De Raad zal daarom worden gevraagd om ook dit onderwerp mee te nemen in het onderzoek, met als specifieke onderzoeksvragen:
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden
  • Indien er geen sprake is van contra-indicaties voor omgang tussen [minderjarige 2] en de man,
  • Hoe dient de eventuele omgangs- cq. zorgregeling qua aard, duur en frequentie
4.3.2
Ook het verzoek met betrekking tot contacten tussen [minderjarige 2] en de man zal zodoende worden aangehouden in afwachting van de rapportage en het advies van de Raad. Gelet op de door de Raad ingeschatte benodigde tijd voor het onderzoek zal de procedure worden aangehouden tot
16 augustus 2022 pro forma. Aan de Raad wordt verzocht om een afschrift van het rapport en advies te doen toekomen aan (de advocaten van) partijen. Zij zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op het rapport van de Raad en het door hen gewenste verdere procesverloop kenbaar te maken.
4.4
Contacten minderjarigen onderling
4.4.1
Tot slot is tijdens de mondelinge behandeling gesproken over de contacten tussen de [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [jongmeerderjarige] onderling. Door de ontstane omstandigheden is er al gedurende drie jaar geen contact meer tussen [minderjarige 2] enerzijds en [minderjarige 1] en [jongmeerderjarige] anderzijds. Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij hier wel voor open staan (bij voorbeeld in de vorm van videobellen) en het belang hier van in zien. Er is echter geen verzoek voorgelegd aan de rechtbank hieromtrent, waardoor de rechtbank hier geen beslissing op kan nemen. Bovendien is er op dit moment onvoldoende zicht op de situatie om in te kunnen schatten hoe het contactherstel zou verlopen, met name nu bij de door partijen voorgestelde wijze van contactherstel geen begeleiding aanwezig zou zijn. Alhoewel er dus geen verzoek voor ligt, verzoekt de rechtbank de Raad om tijdens het onderzoek aandacht te besteden aan het door de minderjarigen zeer gewenste contact onderling.

5.De beslissing

De rechtbank
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming locatie Middelburg een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige [minderjarige 2] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarige [minderjarige 2] te achten om het verzoek van de man af te wijzen en het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] enkel bij de vrouw te laten?
  • Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden
  • Indien er geen sprake is van contra-indicaties voor omgang tussen [minderjarige 2] en de man,
  • Hoe dient de eventuele omgangs- cq. zorgregeling qua aard, duur en frequentie
en verzoekt de Raad daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt de behandeling van de zaak aan tot
16 augustus 2022 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Slot, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.