ECLI:NL:RBZWB:2022:7659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
02-227047-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van verlengde uitvoer van harddrugs en voorbereidingshandelingen met versnijdingsmiddelen

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde uitvoer van harddrugs naar Frankrijk en het plegen van voorbereidingshandelingen door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen voor het bereiden van heroïne. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 december 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. P. Kuipers, heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 september 2022 te Moerdijk ongeveer 801,91 gram heroïne heeft uitgevoerd en versnijdingsmiddelen voorhanden heeft gehad. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van eendaadse samenloop en dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om de ernst van de feiten te onderstrepen.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. Het vonnis is uitgesproken in openbare zitting en is ondertekend door de rechters en griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-227047-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. P. Kuipers, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander op 7 september 2022 te Moerdijk:
feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 801,91 gram heroïne;
feit 2: versnijdingsmiddelen voorhanden heeft gehad bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft deze feiten ook bekend. Ten aanzien van feit 2 zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het medeplegen nu uit het dossier niet is gebleken dat [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de in de auto aangetroffen versnijdingsmiddelen. Er kan daarom niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 7 september 2022 te Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 801,91 gram
heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft hij daar toen die heroïne aanwezig gehad in een motorvoertuig met bestemming Frankrijk.
2
op 7 september 2022 te Moerdijk om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken
van heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I,
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door versnijdingsmiddelen voorhanden te hebben.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor beide feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de persoon van verdachte en zijn proceshouding heeft de verdediging bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van zijn voorarrest overschrijdt. Verdachte is woonachtig in Frankrijk en draagt, samen met zijn ex-vrouw, de zorg voor zijn nog jonge kind. Het gezin is afhankelijk van de inkomsten van verdachte. Ook is verdachte een first offender, heeft hij zich uiterst coöperatief opgesteld bij de politie en heeft de voorlopige hechtenis een grote impact op hem gehad. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat de maatschappij niet gebaat is bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte. Een langere voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar is meer passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verlengde uitvoer van een in de kofferbak van zijn personenauto aangetroffen hoeveelheid heroïne van 801,91 gram. Ook heeft verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen bestemd voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne. Dit zijn ernstige feiten. Heroïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast worden door de uitvoer van drugs en het treffen van voorbereidingshandelingen de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in en productie van drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hieraan willens en wetens een bijdrage geleverd. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, te meer omdat hij uit financiële motieven heeft gehandeld en zich totaal niet heeft bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen voor anderen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door de raadsman aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij is echter van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van de Rechtspraak. Voor de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid heroïne geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de oriëntatiepunten en legt aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 1 en feit 2 in eendaadse samenloop begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1 en feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. A.L. Hoekstra en rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten en mr. J.C.M. de Haas, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.
Mr. Van der Linden en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.