ECLI:NL:RBZWB:2022:7637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
386548_T24082022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Van Alphen
  • Mr. Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde partij gedagvaard in consignatieverkoop van een tweedehands auto met geschil over tenaamstellingscode en terugbetaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de juiste partij is gedagvaard in een geschil over een consignatieverkoop van een tweedehands auto. Eiser, die een auto had gekocht van gedaagde sub 1, vordert onder andere een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiser kocht op 5 april 2021 een tweedehands Mercedes Benz van gedaagde sub 1, waarbij hij zijn eigen auto inruilde en een bedrag van € 34.930 bijbetaalde. De koopovereenkomst was een consignatieverkoop namens een derde partij, [bedrijf]. Eiser ontving echter de tenaamstellingscode voor de gekochte auto niet, ondanks herhaalde verzoeken. Na een formele ingebrekestelling heeft eiser de koopovereenkomst ontbonden en terugbetaling van het betaalde bedrag geëist. Gedaagde sub 1 betwistte de vordering en stelde dat [bedrijf] de werkelijke verkoper was. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat gedaagde sub 1 als verkoper optrad en dat de vordering om de koopovereenkomst te ontbinden daarom werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de rechtsgronden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/386548 / HA ZA 21-341
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] VOF,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.C.J. Houben te Eindhoven.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk – in vrouwelijk enkelvoud – worden aangeduid als [gedaagde sub 1] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 januari 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van 9 juni 2022 van de zijde van [eiser] met productie 2,
  • de brief van 22 juni 2022 van de zijde van [eiser] met productie 16,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling gehouden op 28 juni
2022 en de spreekaantekeningen van mr. L.M. van Rooij-Houweling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
– Op 5 april 2021 heeft [eiser] op het terrein van [gedaagde sub 1] een tweedehands auto van het merk Mercedes Benz met [kenteken 1] gekocht voor een bedrag van € 39.638,= (hierna: de koopovereenkomst). [eiser] heeft de koopprijs voor de auto voldaan door inruil van zijn eigen auto, een auto van het merk Mercedes Benz met [kenteken 2] , en bijbetaling van
€ 34.930,=. In dit bedrag is begrepen een bedrag van € 302,= voor zes maanden autotrust garantie en een bedrag van € 10,= voor overschrijvingskosten.
– De koopovereenkomst betreft een consignatieverkoop namens de vennootschap [bedrijf] , die de auto met [kenteken 1] had geleased.
– Op 12 april 2021 heeft [eiser] de door hem gekochte auto opgehaald bij [gedaagde sub 1] en zijn eigen auto ingeruild. [gedaagde sub 1] heeft aan [eiser] het vrijwaringsbewijs voor de ingeruilde auto meegegeven. Ter zake de gekochte auto heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser] medegedeeld dat hij de tenaamstellingscode voor die auto binnen drie dagen per post zou ontvangen.
– [eiser] heeft, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, de tenaamstellingscode voor de gekochte auto niet van [gedaagde sub 1] ontvangen. Op 20 april 2021 is [gedaagde sub 1] ter zake formeel in gebreke gesteld en verzocht uiterlijk 24 april 2021 de tenaamstellingscode alsnog aan [eiser] te verstrekken.
– [gedaagde sub 1] heeft daarop te kennen gegeven aan dat verzoek niet te kunnen voldoen, omdat [bedrijf] zou hebben nagelaten met de door haar ontvangen verkoopopbrengst de (rest)financiering voor de auto met [kenteken 1] af te lossen. De financieringsmaatschappij zou om die reden de tenaamstellingscode niet afgeven.
– Bij brief van 26 april 2021 heeft [eiser] de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en [gedaagde sub 1] verzocht uiterlijk 29 april 2021 het bedrag van € 34.930,= aan [eiser] terug te betalen. Diezelfde dag heeft [eiser] de door hem ingeruilde auto bij [gedaagde sub 1] opgehaald en deze weer op zijn naam gezet.
– Over de terugbetaling van het bedrag van € 34.930,= hebben partijen overleg gehad, maar dat overleg is in een impasse geraakt. [gedaagde sub 1] wil pas aanvangen met terugbetaling van het bedrag (in vier termijnen) nadat [eiser] de auto aan haar heeft teruggeleverd. [eiser] daarentegen wil de auto pas terugleveren aan [gedaagde sub 1] nadat het volledige bedrag aan hem is terugbetaald.
– Na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 17 en 18 mei 2021 ten laste van [gedaagde sub 1] conservatoir beslag doen leggen onder derden en op roerende zaken. Dit tot zekerheid van verhaal van een op [gedaagde sub 1] gepretendeerde vordering uit hoofde van een ongedaanmakingsverbintenis ex artikel 6:271 BW, door de voorzieningenrechter begroot op € 45.435,=, inclusief rente en kosten.
– Op 14 juni 2022 is de door [eiser] gekochte auto in Ter Aar, waar de auto stond gestald, in beslag genomen door de politie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad, samengevat:
a. primair een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden dan wel subsidiair de koopovereenkomst te ontbinden,
b. [gedaagde sub 1] te veroordelen tot betaling van € 34.950,=, vermeerderd met rente vanaf 25 april 2021 dan wel vanaf datum dagvaarding,
c. [gedaagde sub 1] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Bij dagvaarding legt [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] als bemiddelende partij bij de consignatieverkoop de verplichting heeft de bij de geleverde auto behorende kentekenbewijzen over te schrijven op naam van de nieuwe eigenaar. [gedaagde sub 1] is in de nakoming van die verbintenis jegens hem tekortgeschoten door de tenaamstellingscode van de auto met [kenteken 1] niet aan hem te verstrekken. [gedaagde sub 1] verkeert ter zake in verzuim. De koopovereenkomst is daarom terecht ontbonden. [gedaagde sub 1] is daarom gehouden tot terugbetaling van het door [eiser] betaalde bedrag van € 34.930,=. [gedaagde sub 1] is daarom verzocht, maar heeft dat nagelaten, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren althans zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voordat aan een inhoudelijke beoordeling van de (buitengerechtelijke) ontbinding van de koopovereenkomst wordt toegekomen, moet eerst worden beoordeeld of [eiser] de juiste partij heeft gedagvaard. [gedaagde sub 1] heeft dat betwist. [gedaagde sub 1] stelt dat zij de auto in consignatie had en deze namens [bedrijf] aan [eiser] heeft verkocht, zodat niet zij, maar [bedrijf] als contractuele wederpartij van [eiser] is te beschouwen.
4.2.
Ter zitting heeft [eiser] hiertegen aangevoerd dat hij niet beter wist dan dat hij de auto van [gedaagde sub 1] kocht. Bij de verkoop was niemand anders aanwezig dan [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft hem niet ingelicht over de verkoper en de koopprijs heeft hij aan [gedaagde sub 1] betaald. Er is sprake van consumentenverkoop. Dat [gedaagde sub 1] als verkoper/handelaar is te beschouwen en niet slechts als bemiddelaar blijkt bovendien uit het feit dat hij met [gedaagde sub 1] een garantie van zes maanden is overeengekomen, aldus [eiser] .
4.3.
Tussen partijen staat vast dat sprake is van een consignatieverkoop. Het standpunt van [eiser] dat voor hem niet duidelijk was wie de werkelijke verkoper van de auto was, wordt als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de tekst van de door [eiser] overgelegde koopovereenkomst duidelijk dat sprake was van een consignatieverkoop in opdracht van verkoper [bedrijf] , die ook als verkoper de koopovereenkomst heeft ondertekend, en dat [gedaagde sub 1] als bemiddelaar optrad. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit afgeleid zou kunnen worden dat hij er, ondanks de tekst van de koopovereenkomst, vanuit mocht gaan dat [gedaagde sub 1] niet slechts als bemiddelaar, maar ook als verkoper optrad. De stelling dat de koopsom is betaald aan [gedaagde sub 1] is daarvoor niet toereikend. Dat geldt ook voor de stelling dat met [gedaagde sub 1] een garantie is overeengekomen. [gedaagde sub 1] heeft daartegen immers aangevoerd dat de koopsom niet aan haar, maar door [eiser] is overgemaakt naar haar derdengeldenrekening, hetgeen overeenstemt met de betaalinformatie in de koopovereenkomst, en dat de garantie is overeengekomen met een derde, zijnde Autotrust, een garantiedienstverlener. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen om zijn stellingen nader te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Deze worden daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen.
4.4.
Op grond van het vorenstaande staat vast dat sprake is van een koopovereenkomst tussen [eiser] en [bedrijf] . [bedrijf] is geen procespartij in de onderhavige procedure. Nu er geen sprake is van een niet bestaande (rechts)persoon, leidt het niet dagvaarden van [bedrijf] , anders dan [gedaagde sub 1] meent, niet tot niet ontvankelijkheid, maar tot afwijzing van de vordering onder a. De vordering onder a. zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Voor zover de vordering onder b. ziet op nakoming van een ongedaanmakingsverbintenis ex artikel 6:271 BW brengt het feit dat [bedrijf] niet is gedagvaard met zich, dat ook deze vordering moet worden afgewezen, omdat [bedrijf] als contractuele wederpartij van [eiser] moet worden beschouwd.
4.6.
Eerst ter zitting heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde sub 1] jegens hem een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. [eiser] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] ten tijde van de verkoop wist dat [bedrijf] de onderhavige auto in lease had en de leasetermijnen nog niet had afgelost, zodat het voor haar kenbaar moet zijn geweest dat zij niet voor een correcte levering van de auto kon zorgen, waaronder het zetten van de auto op naam van de nieuwe eigenaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de rechtsgrond voor het onder b. gevorderde daarom (ook) gelegen in schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW en vult zij op voet van artikel 25 Rv de rechtsgronden dienovereenkomstig aan. In de stellingen van [eiser] ligt voldoende besloten dat hij mede op grond daarvan terugbetaling van het door hem betaalde bedrag vordert.
4.7.
[eiser] heeft zijn vordering echter niet op deze grondslag ingestoken. Ook [gedaagde sub 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank zich onvoldoende uit kunnen laten over de rechtsgrond voor de gevorderde schadevergoeding op grond van artikel 6:162 BW (schending van een zorgplicht). De rechtbank ziet daarom aanleiding om partijen bij akte de gelegenheid te bieden zich nader uit te laten over de toepassing van artikel 6:162 BW. De standpunten van partijen dienen daartoe beperkt te blijven.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
7 september 2022voor het nemen van een akte met het hiervoor onder 4.7. omschreven doel, eerst aan de zijde van [eiser] en vervolgens aan de zijde van [gedaagde sub 1] ,
5.2.
houdt iedere verder beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Alphen en in het openbaar uitgesproken door mr. Van der Weide op 24 augustus 2022.