ECLI:NL:RBZWB:2022:7635

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
10054687-E14122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in beschermingsbewind met betrekking tot betaling en verzettermijn

In deze zaak heeft de kantonrechter te Tilburg op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De bewindvoerder, die optreedt in het beschermingsbewind van [naam], heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 17 februari 2021, waarbij de (voormalige) bewindvoerder was veroordeeld tot betaling van € 2.875,- aan [gedaagde]. De bewindvoerder stelde dat zij niet tijdig in verzet was gekomen, omdat zij pas op 8 juni 2022 op de hoogte was geraakt van het vonnis. De kantonrechter oordeelde echter dat de verzettermijn was ingegaan op 2 juli 2021, de datum waarop derdenbeslag was gelegd en de eerste betaling was ontvangen. De bewindvoerder had binnen vier weken na deze datum in verzet moeten komen, maar deed dit pas op 6 juli 2022, wat te laat was. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk was in haar verzet, omdat zij niet tijdig had gereageerd op het verstekvonnis. De bewindvoerder werd veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure, die zijn begroot op € 187,- voor het salaris van de gemachtigde van [gedaagde]. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10054687 \ CV EXPL 22-3081
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiseres],
in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [naam] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsadres] ,
eiseres in verzet,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser, werkzaam bij Leijser Advocatuur,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. E.M.A. Roest, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verstekvonnis van de kantonrechter te Tilburg met zaaknummer 8999856 CV EXPL 21-386 van 17 februari 2021 met de daarin genoemde dagvaarding;
- de verzetdagvaarding van 6 juli 2022 met producties en het herstelexploot hiervan van 9 augustus 2022;
- de conclusie van antwoord in verzet;
- de conclusie van repliek in verzet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in oppositie
2.1.
Bij op 13 januari 2021 uitgebrachte dagvaarding heeft [gedaagde] , als eiseres in de verstekzaak, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd de (voormalige) bewindvoerder over de goederen van [naam] als gedaagde in de verstekzaak, te veroordelen tot betaling van € 2.875,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 2.500,-vanaf 2 januari 2020 tot aan de dag dat betaald is, met veroordeling van de (voormalige) bewindvoerder over de goederen van [naam] in de proceskosten, de wettelijke rente hierover, alsmede de nakosten.
2.2.
Bij verstekvonnis van 17 februari 2021 heeft de kantonrechter de vordering van [gedaagde] toegewezen, en is de (voormalige) bewindvoerder over de goederen van [naam] veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op € 535,22, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede een (voorwaardelijk) begroot bedrag van € 93,50 aan nakosten, vermeerderd met de betekeningskosten indien dit aan de orde is.
2.3.
De bewindvoerder komt nu in verzet van voornoemd vonnis. De bewindvoerder vordert van de bij het verstekvonnis tegen de (voormalige) bewindvoerder over de goederen van [naam] uitgesproken veroordeling te worden ontheven en om de vordering van [gedaagde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het verzet.
2.4.
[gedaagde] concludeert dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk is in haar verzet omdat zij dit te laat heeft ingesteld. Indien de kantonrechter van oordeel is dat de bewindvoerder wel ontvankelijk is in haar vorderingen concludeert [gedaagde] tot bekrachtiging van voormeld verstekvonnis, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het verzet.

3.De beoordeling

in oppositie
3.1.
Voordat de kantonrechter de zaak inhoudelijk kan beoordelen, is de vraag of de bewindvoerder tijdig in verzet is gekomen. De kantonrechter komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en overweegt hiertoe het volgende.
3.2.
Op grond van artikel 143 lid 2 Rv moet het verzet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan aan hem bekend is. Buiten deze gevallen begint de verzettermijn volgens artikel 143 lid 3 BW aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
3.3.
In deze zaak is de verzettermijn in ieder geval ingegaan bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Volgens artikel 144 Rv sub b wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling.
3.4.
[gedaagde] stelt (onder andere) dat er derdenbeslag is gelegd door de deurwaarder en dat op basis hiervan de eerste betaling is ontvangen op 2 juli 2021. Dit is niet weersproken door de bewindvoerder. De kantonrechter overweegt dat daarom gelet op de hierboven genoemde artikelen het verstekvonnis op 2 juli 2021 wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd en de verzettermijn (in ieder geval) vanaf deze datum is ingegaan. De (voormalige) bewindvoerder had dan ook binnen vier weken na deze datum in verzet moeten gaan. Dit is echter pas op 6 juli 2022 gebeurd en dit is hoe dan ook te laat.
3.5.
Het verweer van de bewindvoerder dat zij volstrekt onbekend was met de handelingen van [gedaagde] jegens de (voormalige) bewindvoerder en de betalingen aan [gedaagde] en dat zij pas op 8 juni 2022 bekend is geraakt met het vonnis, is een argument dat, wat daar ook van zij, voor rekening en risico van de bewindvoerder blijft. Er staat immers vast dat de voormalige bewindvoerder destijds de formele procespartij was en deze was bekend geworden met het vonnis en de executie van het vonnis. Enige nalatigheid ten aanzien van het verstrekken van informatie door de voormalige bewindvoerder aan [naam] en/of de bewindvoerder die inmiddels de formele procespartij is, maakt het voorgaande niet anders.
3.6.
De bewindvoerder wordt dan ook niet-ontvankelijk geacht in haar verzet. Dit betekent dat de zaak verder niet inhoudelijk zal worden besproken.
3.7.
De bewindvoerder is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Deze worden begroot op een bedrag van € 187,- aan gemachtigdensalaris (1 punt à € 187,- voor de conclusie van antwoord in verzet).

4.De beslissing

De kantonrechter
in oppositie
verklaart de bewindvoerder niet-ontvankelijk;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden berekend op € 187,- als salaris voor de gemachtigde van [gedaagde] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.