ECLI:NL:RBZWB:2022:763

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/02/380866 / FA RK 20-6939
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en omgangsregeling na internationale verhuizing van minderjarigen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de ouderlijke verantwoordelijkheden en zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen, geboren op 7 november 2016, is verplaatst naar Spanje, waar de man en de vrouw samen met de kinderen hebben gewoond. De man heeft de minderjarigen erkend en verzoekt om een verklaring voor recht dat hij mede belast is met het ouderlijk gezag. De vrouw verzet zich hiertegen en vraagt om alleen het gezag te krijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man naar Spaans recht van rechtswege met het gezag over de kinderen is belast, omdat hij de kinderen heeft erkend. Dit betekent dat de man ook na de verhuizing naar Nederland nog steeds mede belast is met het gezag. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af om alleen het gezag te krijgen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders.

Daarnaast heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij er minimaal wekelijks gedurende twee uur begeleid contact zal zijn tussen de man en de kinderen. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de contacten tussen de man en de kinderen te herstarten. De definitieve beslissing over de verzoeken wordt aangehouden in afwachting van verdere ontwikkelingen en rapportages van de betrokken hulpverleners.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/380866 / FA RK 20-6939
datum uitspraak: 19 januari 2022
beschikking betreffende gezag en ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Kalle te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.H. van Haga te ‘s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 december 2020 ontvangen verzoek met bijlagen, waaronder het rapport van
het IJI van 3 december 2020;
- het door mr. Kalle op 12 juli 2021 ingediende F9-formulier met bijlage, ingekomen
bij de griffie op 13 juli 2021;
- het e-mailbericht met bijlagen van Kind in Scheiding Zeeland van 23 juli 2021;
- de brief van de Raad van 3 augustus 2021, ingekomen bij de griffie op 5 augustus
2021;
- het aanvullend verzoek van 28 oktober 2021, ingekomen bij de griffie op 29 oktober
2021;
- het door mr. Kalle op 5 november 2021 ingediende F9-formulier met bijlagen,
ingekomen bij de griffie op 8 november 2021;
- het verweerschrift met bijlagen, voor het eerst ingekomen bij de griffie op 12
november 2021;
- de brief met bijlagen van mr. Kalle van 15 november 2021, ingekomen bij de griffie op 15 november 2021;
- het e-mailbericht met bijlagen van mr. Van Haga van 17 november 2021;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Van Haga van 23 november 2021;
- het door mr. Kalle op 29 december 2021 ingediende F9-formulier.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 18 november 2021. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en mevrouw D.V. Dimitrova, tolk in de Bulgaarse taal. Daarnaast was aanwezig de vrouw, bijgestaan door mr. Van Haga. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op 7 november 2016;
-
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op 7 november 2016.
2.2
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4
Bij vonnis van 5 november 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat dat er tussen de man en de minderjarigen een zorg- dan wel omgangsregeling wordt uitgevoerd zoals is opgenomen onder rechtsoverweging 4.2.4 van dat vonnis. Daarnaast zijn partijen verwezen voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de in het vonnis genoemde resultaten.
2.5
De vrouw heeft de Belgische nationaliteit, de man de Bulgaarse. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben zowel de Belgische als de Bulgaarse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de man mede met het gezag is belast over de
minderjarigen;
II. een zorgregeling dan wel een omgangsregeling vast te stellen conform hetgeen in het verzoek is vermeld, derhalve gedurende eens per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede gedurende iedere week van woensdagmiddag tot
vrijdagavond alsmede gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen
waarbij er in ieder geval gedurende drie weken tijdens de zomervakantie, en een
week tijdens de kerstvakantie, de herfstvakantie en de meivakantie de zorg
plaatsvindt door de man dan wel omgang plaatsvindt tussen de kinderen en de
man;
III. dan wel een regeling vast te stellen die uw rechtbank juist acht.
Bij aanvullend verzoek van 28 oktober 2021 verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking:
I. subsidiair te bepalen dat ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag worden belast omtrent hun twee kinderen indien de verklaring voor recht wordt afgewezen;
II. de vrouw te veroordelen de man maandelijks via een informatieregeling te informeren omtrent de belangrijke zaken omtrent de kinderen.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt, voor
zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de door de man verzochte verklaring voor recht af te wijzen;
  • alsmede zijn subsidiaire verzoek met betrekking tot het hem mede belasten met het ouderlijk gezag af te wijzen;
  • waarbij de vrouw zelfstandig verzoekt indien de verklaring voor recht zal worden
afgegeven, te bepalen dat alleen de vrouw belast is met het ouderlijk gezag;
  • het verzoek van de man met betrekking tot de contact-/omgangsregeling af te wijzen, althans een tussenbeslissing te geven waarbij uitgangspunt is begeleid contact van één keer per week twee uur;
  • met betrekking tot de informatieregeling verzoekt de vrouw om één keer in de twee maanden een informatieregeling vast te leggen indien niet tot niet-ontvankelijkheid wordt gekomen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.1
Gezien de nationaliteit van de man (Bulgaars) en de vrouw (Belgisch), heeft deze zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd van het verzoek kennis te nemen aangezien de minderjarigen thans hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.1.2
Artikel 16 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV) ziet op het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid. Ingevolge voornoemd artikel wordt het ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de gewone verblijfplaats van het kind. Artikel 16 lid 4 van voornoemd verdrag bepaalt dat indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft, beheerst wordt door het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats.
4.1.3
Tussen partijen is in geschil of de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door het verblijf van hen in Spanje van 1 december 2018 tot 20 december 2019 (volgens de vrouw) of tot maart 2020 (volgens de man) is gewijzigd. De man is van mening dat dit wel het geval is, de vrouw vindt dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen nimmer Spanje is geweest, maar in Nederland is gebleven, nu zij toen zij met de man en de minderjarigen in Spanje verbleef haar banden met Nederland niet heeft verbroken en zij in Nederland werkzaam is gebleven. Zij geeft aan dat het niet haar bedoeling is geweest om zich in Spanje te vestigen met de minderjarigen. Het met elkaar in Spanje wonen betrof slechts een proefperiode. De rechtbank is echter gelet op de naar voren gebrachte omstandigheden en feiten van oordeel dat na het vertrek van de vrouw met de minderjarigen naar Spanje, waar de man al woonde, de gewone verblijfplaats van de minderjarigen wel is gewijzigd. Vast staat dat partijen samen een huurovereenkomst hebben gesloten voor een woning in Spanje. Partijen hebben vervolgens samen met de minderjarigen in gezinsverband in die huurwoning in Spanje gewoond. De vrouw had op dat moment geen woning meer in Nederland. Het verblijf was niet van korte duur. Vast staat ook dat de vrouw met haar werkgever in Nederland heeft afgesproken dat zij vanuit Spanje haar werkzaamheden zou verrichten, waarbij zij tussendoor regelmatig voor werkaangelegenheden terug zou keren naar Nederland. Op de momenten dat zij naar Nederland terugkeerde bleven de minderjarigen bij de man in Spanje. Voorts staat vast dat de minderjarigen zijn ingeschreven in Spanje en dat zij aldaar naar een Spaanstalige opvang zijn gegaan. Voor de rechtbank is hiermee voldoende vast komen te staan dat partijen in 2018 de intentie hadden om zich in Spanje te vestigen met de minderjarigen en dat daarmee de gewone verblijfplaats van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanwege de verhuizing naar Spanje is gewijzigd. Nu de man op dat moment niet was belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen, dient de rechtbank thans, gezien die wijziging van de gewone verblijfplaats en het bepaalde in artikel 16 lid 4 van voornoemd Verdrag, te beoordelen of de man ten tijde van het verblijf van de minderjarigen in Spanje naar Spaans recht van rechtswege gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de minderjarigen is belast.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.4
In artikel 156 van het Spaanse Burgerlijk Wetboek is bepaald dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, dan wel dat één van de ouders het gezag alleen uitoefent met uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende toestemming van de andere ouder. Het Spaanse recht kent dus in principe gezamenlijk gezag aan een ongehuwde vader van rechtswege toe indien hij het kind heeft erkend. De rechtbank is niet gebleken van een uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende toestemming van de man dat de vrouw met het eenhoofdig gezag belast zou blijven. De rechtbank is daarom – met het IJI - van oordeel dat de ouders op grond van de Spaanse wet samen het gezag hebben over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Artikel 16 lid 3 van het HKBV bepaalt dat eenmaal gevestigd ouderlijk gezag na verplaatsing blijft bestaan en dat betekent dat de man ook na de verhuizing naar Nederland nog steeds mede belast is met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
4.1.5
Nu de man naar Spaans recht van rechtswege belast blijkt met het gezag over de minderjarigen en dit niet kenbaar is in de Nederlandse gezagsregisters, heeft de man naar het oordeel van de rechtbank belang bij de door hem verzochte verklaring voor recht, zodat voor iedereen duidelijk is dat partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn belast. Het verzoek daartoe zal dan ook worden toegewezen.
4.1.6
De rechtbank stelt vast dat partijen en de minderjarigen sinds medio 2020 weer in Nederland wonen. Er zijn geen plannen om in een ander land te gaan wonen. De minderjarigen gaan in Nederland naar school en spreken Nederlands. Met hun vader spreken zij nog een enkel woordje Spaans. Hun gewone verblijfplaats bevindt zich dus inmiddels in Nederland. De vrouw heeft als voorwaardelijk verzoek, dus indien zou blijken dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag, verzocht om deze gezagssituatie te wijzigen en enkel de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag. Dit verzoek dient naar Nederlands recht te worden beoordeeld.
4.1.7
De rechtbank overweegt in dit kader dat het uitgangspunt van de Nederlandse wetgever is dat partijen ook na het uiteen gaan gezamenlijk belast blijven met het ouderlijk gezag. Dit kan anders zijn indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is (ingevolge artikel 1:253n lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:251a lid 1 BW). De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een dergelijke situatie. De verstandhouding tussen partijen is weliswaar verre van optimaal, maar dit is onvoldoende om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt. Het is aan de ouders om zich met de inzet van de hulpverlening in te zetten om te werken aan een verbetering van deze verstandhouding, zodat zij in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een adequate manier samen uitvoering kunnen geven aan het gezamenlijk gezag. Het verzoek van de vrouw wordt op dit punt dan ook afgewezen.
4.2
Zorgregeling4.2.2 Nu er sprake is van gezamenlijk gezag zullen de verzoeken in het kader van de contacten tussen de minderjarigen en de beide ouders worden gelezen als verzoeken op grond van 1:253a BW. Ingevolge dit wetsartikel kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2.3
De rechtbank begrijpt dat partijen bij vonnis van 5 november 2020 zijn doorverwezen voor (jeugd)hulpverlening. In het hulpverleningstraject dat is gestart is ingezet op contacten tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Er is een plan gemaakt voor de opbouw van contacten, waarbij reeds gestart is met begeleide contacten. De contacten werden begeleid door Agathos. Agathos heeft geen zorgen geuit ten aanzien van de afbouw van de begeleiding van de contacten, maar de vrouw heeft hier grote moeite mee. De vrouw heeft op 11 oktober 2021 de samenwerking met Agathos stopgezet, zij had hier geen vertrouwen meer in. Zij heeft gedurende het traject haar zorgen uitgesproken over de situatie (woning en werk) van de man en de communicatiemogelijkheden tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , aangezien hij voornamelijk Spaans tegen de minderjarigen zou spreken en zij hem niet (meer) verstaan. Met de beëindiging van de betrokkenheid van Agathos zijn ook de contacten tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gestopt. De vrouw heeft daarna contact gelegd met het gemeenteloket van haar huidige woonplaats voor de inzet van een nieuwe hulpverleningsinstantie om te werken aan de opbouw van het contact met de man. Dit zou opgepakt worden door Juvent. Doordat het lang duurde voordat Juvent de zaak kan oppakken heeft de vrouw toch weer contact opgenomen met Agathos om te bezien of zij in de tussenliggende periode nog een rol kunnen vervullen in de begeleiding van de contacten. De rechtbank heeft reeds tijdens de mondelinge behandeling van 18 november 2021 uitgesproken dat zij het belangrijk vindt dat de contacten tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk weer herstarten.
4.2.4
Namens de vrouw is de rechtbank op 23 november 2021 geïnformeerd dat partijen hebben afgesproken dat er begonnen wordt met elke week gedurende twee uur contact, dat begeleid zal worden door [kennis moeder] (kennis van de moeder), Agathos (of later Juvent). Het contact valt dan de ene week op woensdag en de andere week op zaterdag. Mr. Kalle heeft op 29 december 2021 deze tijdelijke overeenstemming bevestigd.
4.2.5
Het is positief dat partijen samen afspraken hebben gemaakt om de contacten tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te hervatten. De rechtbank is echter van oordeel dat de overeengekomen afspraak wel een minimumregeling betreft en dat een verdere opbouw noodzakelijk is. Uit de overgelegde stukken van de hulpverlening maakt de rechtbank op dat er geen zorgen zijn over uitbreiding van de contacten en de daarbij horende afbouw van begeleiding. Hier dient dan ook naar gestreefd te worden. Het is voor de binding tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man van belang dat er sprake is van een onbelast en genormaliseerd contact. Daarvoor is echter ook nodig dat er nu daadwerkelijk op korte termijn hulpverlening voor de communicatie en samenwerking tussen de ouders wordt ingezet. Hier is al langer over gesproken en SCHIP-therapie is geadviseerd, maar dit is door de hulpverlening van de vrouw niet passend geacht. Gelet op het stagneren van de situatie heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld dat er door de Raad contact wordt opgenomen met Juvent om te bezien wat de stand van zaken is. Gelet op de datum van de terugkoppeling van het zorgloket in combinatie met de problematiek vindt de Raad dat tot op heden te weinig actie is ondernomen. De Raad zal zich daarom beraden of nadere stappen nodig zijn en zo ja, welke. De Raad zal de rechtbank hierover informeren.
4.2.6
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastleggen dat er minimaal wekelijks gedurende twee uur begeleid contact zal zijn tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij het contact vooralsnog afwisselend op woensdag en zaterdag zal plaatsvinden. De begeleiding zal plaatsvinden door [kennis moeder] , Juvent of Agathos. Deze regeling is uitdrukkelijk bedoeld als een minimumregeling, waarbij het partijen vrij staat om samen met de hulpverlening te werken aan een uitbreiding van de contacten. Voor een uitbreiding van de contacten zijn de rechtbank op dit moment namelijk geen contra-indicaties gebleken. Wel is het zo dat er veel speelt in deze situatie. De vrouw heeft grote zorgen over de situatie van de man, de signalen die de minderjarigen zouden uiten naar aanleiding van het contact met de man en zij heeft ernstige beschuldigingen aan het adres van de man geuit over gedragingen in het verleden. Om deze reden lijkt de vrouw erg terughoudend in de uitbreiding van de contacten. Wel zegt zij dat zij het contact tussen de man en de minderjarigen belangrijk vindt. Er is dus veel werk aan de winkel voor partijen. Hulpverlening moet ingezet en voortgezet worden waarbij het verbeteren van de communicatie tussen partijen een van de hoofddoelen dient te zijn. De definitieve beslissing op de verzoeken zal daarom worden aangehouden in afwachting van berichtgeving van de Raad en partijen over de ontwikkelingen in de situatie, de inzet en resultaten van hulpverlening en het door partijen gewenste verdere procesverloop. De rechtbank acht een termijn van drie maanden hiertoe redelijk.
4.3
Informatieregeling
4.3.1
Partijen hebben over en weer verzoeken gedaan in het kader van een informatieregeling. Partijen zijn vanuit hun positie als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehouden om elkaar te informeren omtrent het wel en wee van de minderjarigen. Nu het primaat van de opvoeding bij de vrouw ligt, zal het initiatief tot verschaffen van informatie bij haar moten liggen, aangezien zij meer op de hoogte is over wat er speelt in het leven van de minderjarigen. De rechtbank verwacht van de vrouw dat zij deze ouderlijke verantwoordelijkheid in acht neemt en de man zal informeren over belangrijke zaken omtrent de minderjarigen. Nu er gewerkt zal worden aan de contacten tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , alsmede aan de samenwerking/communicatie tussen de ouders, acht de rechtbank het nu (nog) niet aangewezen om een informatieregeling te bepalen. Het heeft de voorkeur dat partijen hier samen met de hulpverlening een afspraak over maken. Ook deze verzoeken worden daarom aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg afspraken te maken en de rechtbank hierover te informeren. Lukt het partijen echter niet om samen een afspraak te maken, dan zal de rechtbank hier een beslissing over nemen.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op 7 november 2016 en
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op 7 november 2016;
wijst de verzoeken van de vrouw terzake van het ouderlijk gezag af;
bepaalt dat in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken er
voorlopigminimaal wekelijks gedurende twee uur begeleid contact zal zijn tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij het contact vooralsnog afwisselend op woensdag en zaterdag zal plaatsvinden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoeken betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatieregeling verder aan tot
19 april 2022pro forma,zulks in afwachting van de berichtgeving van advocaten en de Raad zoals genoemd in r.o. 4.2.4, 4.2.5 en 4.3.1.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.