ECLI:NL:RBZWB:2022:7624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
AWB 22_5154 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door gemeente Baarle-Nassau

Op 14 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau. Dit besluit, genomen op 21 oktober 2022, hield in dat aan verzoeker een last onder dwangsom werd opgelegd vanwege het illegaal plaatsen van een hekwerk zonder omgevingsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er spoedeisend belang was bij het behoud van het hekwerk in zijn huidige vorm.

Tijdens de zitting op 9 december 2022, waar verzoeker werd bijgestaan door mr. M.P. Wolf, en het college vertegenwoordigd was door mr. M. Boeren en mr. J.C. Stouten, is uitvoerig gesproken over de situatie rondom het hekwerk. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college bereid was om de begunstigingstermijn te verlengen, wat verzoeker de kans bood om het hekwerk aan te passen aan de geldende regelgeving. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het spoedeisend belang van verzoeker was komen te vervallen, omdat hij het maximale had bereikt met zijn verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar het college werd wel opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden. Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 759. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5154 GEMWT VV

uitspraak van 14 december 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. E.C.J. Wouters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, verweerder.
Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij 1], te Baarle-Nassau,
[naam derde partij 2], te Baarle-Nassau.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 oktober 2022 (bestreden besluit) van het college, waarbij aan hem een last onder dwangsom is opgelegd. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 9 december 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. M.P. Wolf, als waarnemer van gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Boeren en mr. J.C. Stouten. [naam derde partij 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door bestuurslid [naam bestuurslid] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Verzoeker woont aan [adres verzoeker] .
Verzoeker heeft op 16 februari 2021 een aanvraag ingediend voor het realiseren van een hekwerk van 1,50 tot 2 meter hoogte op de kadastrale percelen 3634 en 3033. Op 25 mei 2021 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Nadat daartegen bezwaarschriften zijn ingediend, heeft het college bij besluit van 8 maart 2022 besloten om het besluit van 25 mei 2021 te herroepen en om alsnog een omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het plaatsen van een hekwerk in strijd is met het bestemmingsplan.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 8 maart 2022 beroep ingesteld. Dat beroep is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummers BRE 22/4340 WABOA en BRE 22/2170 WABOA.
3. Bij brieven van 23 mei 2022 zijn verzoeken ingediend door [naam derde partij 2] en [naam derde partij 1] om handhavend op te treden tegen het oprichten van een hekwerk zonder omgevingsvergunning op het perceel achter [adres verzoeker] . Bij brief van 24 mei 2022 heeft [naam derde partij 1] in aanvulling daarop verzocht om de openbaarheid van het pand langs de schietberg op het terrein [adres verzoeker] te handhaven en ervoor te zorgen dat het pad in elk geval voor de wandelaar toegankelijk blijft.
Het college heeft verzoeker bij brief van 30 juni 2022 meegedeeld dat het heeft geconstateerd dat het hekwerk, zoals momenteel aanwezig op het bosperceel van verzoeker, in strijd is met geldende regelgeving en dat het van plan is om een last onder dwangsom aan verzoeker op te leggen. Verzoeker heeft naar aanleiding daarvan zijn zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens heeft het college bij het bestreden besluit verzoeker gelast om het hekwerk, voor zover het hoger is dan 1 meter en het niet langs de grens van het kadastrale perceel staat (bestaande uit sectie B, perceelnummers 3634, 3033, 3635 te Baarle-Nassau) en zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan is geplaatst en aanwezig is, te verwijderen en verwijderd te houden. Daarbij is vermeld dat verzoeker ook de mogelijkheid heeft om het volledige hekwerk terug te brengen tot een hoogte van minder dan 1 meter en langs de grens van het kadastrale perceel te plaatsen. Het college heeft verzoeker daarvoor zes weken de tijd gegeven. Daarbij is vermeld dat, indien verzoeker daaraan niet voldoet, hij een dwangsom van € 5.000,= ineens moet betalen.
Het college heeft naar aanleiding van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening voorafgaand aan de zitting besloten om de aan het bestreden besluit gekoppelde begunstigingstermijn te verlengen tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Ter zitting is met partijen uitvoerig gesproken over de vraag tegen welke onderdelen van het hekwerk de aanschrijving zich richt. Dat gaat, blijkens de toelichting namens het college om 8 palen die enkele centimeters tot maximaal 25 centimeter hoger zouden zijn dan vergunningvrij is toegelaten en om een stuk hekwerk dat het (inmiddels voormalig) perceel met nummer 3033 over op een smal stuk doorkruist.
Voorts is met partijen het spoedeisend belang besproken. Besproken is het belang van verzoeker bij het (voorlopig) kunnen behouden van het hekwerk in zijn huidige vorm en op de huidige locatie tegenover het belang van het college bij handhavend optreden tegen de illegale situatie. Gebleken is dat geen van de ter zitting aanwezige partijen er problemen mee heeft dat het hekwerk voorlopig ongewijzigd blijft staan tot zes weken nadat er op de bezwaren van verzoeker is beslist.
Het college heeft daarop besloten om de begunstigingstermijn nog verder te verlengen tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
6. Met het verder verlengen van de begunstigingstermijn heeft verzoeker het maximale bereikt wat hij met zijn verzoek om voorlopige voorziening kan bereiken. Zijn spoedeisend belang is daarmee komen te vervallen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Aangezien verweerder ter zitting aan het verzoek van verzoeker is tegemoetkomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat het college het door verzoeker betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om het college te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,= (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,= en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,= aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,=.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 14 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.