ECLI:NL:RBZWB:2022:7621

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
12/700395-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van stroom en deelname aan criminele organisatie in hennepteelt

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1984, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan. De zaak, die al in 2012 begon, kende een lange rechtsgang met meerdere zittingen en een vernietiging van een eerder vonnis door het gerechtshof. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij hennepkwekerijen, diefstal van stroom en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit voor de hennepkwekerij. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, wat de deelname aan een criminele organisatie bevestigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, gelijk aan het voorarrest, en de inbeslaggenomen auto werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12/700395-11
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.D. Maessen, advocaat te Sittard

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld in 2012, waarna bij uitspraak van 17 december 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Bij arrest van het gerechtshof van 3 mei 2018 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 15 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012 al dan niet samen met anderen:
1) betrokken was bij hennepkwekerijen en hennepstekjes heeft vervoerd en in bezit heeft gehad;
2) stroom heeft gestolen ten behoeve van een hennepkwekerij;
3) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die ziet op het plegen van strafbare feiten gerelateerd aan hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 en 2. Voor feit 3 vordert hij vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit integrale vrijspraak van het tenlastegelegde omdat het voor alle drie de feiten ontbreekt aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 1 wordt voor wat betreft de kwekerij op de begane grond aangevoerd dat de verklaring van [naam 1] niet kan worden gebruikt voor het bewijs omdat deze inconsistent en daardoor ongeloofwaardig is. Ook de verklaring van [naam 2] kan voor wat betreft de handel in hennepstekken niet worden gebruikt omdat deze wordt tegengesproken door [naam 3] .
Voor feit 2 wordt onder verwijzing naar de jurisprudentie aangevoerd dat betrokkenheid bij een hennepkwekerij, wat overigens wordt betwist, op zichzelf onvoldoende bewijs vormt voor het medeplegen van de diefstal van stroom.
Voor feit 3 wordt aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Voor verbanden die voortkomen uit een vriendengroep of familie is duurzaamheid en structuur een gegeven maar daaruit kan niet per definitie een criminele organisatie worden afgeleid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Zolder
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen dan wel het medeplegen van het aanwezig hebben van 80 hennepplantjes op de zolder van de [adres] te Vlissingen. Er is geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte hierbij betrokken zou zijn geweest. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel.
Begane grond
Anders dan zij ten aanzien van de zolder heeft geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep op de begane grond van de [adres] te Vlissingen. Zij volgt het verweer dat de verklaring van [naam 1] onbetrouwbaar en daarmee onbruikbaar is voor het bewijs namelijk niet. Het is juist dat [naam 1] in eerste instantie heeft verklaard dat hij degene is geweest die de hennepkwekerij heeft aangelegd behalve de elektriciteit. Aan wie de kwekerij toebehoorde of wie daarbij betrokken waren, is niet aan hem gevraagd. In het tweede verhoor is wel aan hem gevraagd hoeveel personen er bij de kwekerij betrokken waren. Anders dan zijn verklaring dat de kwekerij niet alleen voor zijn eigen winst is gemaakt, wil hij daar verder geen antwoord op geven. In zijn laatste verklaring geeft hij uiteindelijk openheid van zaken over wie er nog meer bij betrokken waren, te weten [naam 4] en verdachte. De rechtbank interpreteert dit niet als een inconsistentie die voortkomt uit het feit dat [naam 1] zich in het nauw gedreven voelde. Zij interpreteert dit als een verklaring van een persoon die in eerste instantie anderen uit de wind probeerde te houden en uiteindelijk openheid van zaken geeft. Het voorgaande in combinatie met het feit dat de uiteindelijke verklaring van [naam 1] past bij die van [naam 4] over deze hennepkwekerij, maakt dat de rechtbank het verweer van de verdediging verwerpt en de verklaring van [naam 1] bruikbaar acht voor het bewijs. Op grond daarvan en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Hennepstekken
Anders dan de verdediging acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren, afleveren en aanwezig hebben van hennepstekken in de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 november 2011. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier in het licht bezien van het hiervoor bewezenverklaarde telen van hennep.
Feit 2
Voor wat betreft het tenlastegelegde onder feit 2 volgt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer niet. Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep op de begane grond van de [adres] te Vlissingen. Het is juist dat, in gevallen zoals het onderhavige, waarin een hennepkwekerij wordt voorzien van stroom die “buiten de meter om” wordt afgenomen, en de verdachte op die grond (ook) diefstal van elektriciteit wordt verweten, die diefstal zelfstandige aandacht vereist in de bewijsvoering. De betrokkenheid van de verdachte bij de teelt van hennep brengt immers op zichzelf nog niet mee dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.
Over de stroomvoorziening van de hennepkwekerij heeft [naam 1] inderdaad verklaard dat dit door een elektricien is aangelegd en dat die elektricien dat in opdracht heeft gedaan. Omdat [naam 1] verder heeft verklaard dat naast hijzelf ook [naam 4] en verdachte bij deze hennepkwekerij betrokken waren, zij een sleutel daarvan hadden en ook deelden in de opbrengst, is de rechtbank van oordeel dat het hier om opdracht van hen tezamen ging. De feitelijke verbrekingshandelingen die door de elektricien zijn gepleegd, zijn aldus in hun opdracht verricht, met als doel dit ten gunste van de hennepkwekerij te laten komen.
De rechtbank is van oordeel dat met het geven van de opdracht aan de elektricien om de elektra voor de hennepkwekerij aan te leggen tussen hen een bewuste en nauwe samenwerking bestond die was gericht op de diefstal van stroom. In dat kader acht de rechtbank het ook van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat het doel van een hennepkwekerij is een zo hoog mogelijke opbrengst te creëren, waaraan inherent is dat de stroomvoorziening doorgaans “buiten de meter om” gaat om de energiekosten te drukken, zoals dat ook hier is gebeurd. Uit de strekking van artikel 310 van het Wetboek volgt verder dat elektriciteit pas wordt weggenomen door het verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, in dit geval de hennepkwekerij. Dit was hier ook het geval.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom door middel van verbreking. De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde verweer van de verdediging en acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Om volgens artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, dat in artikel 11a van de Opiumwet, zoals dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten luidde, van overeenkomstige toepassing is verklaard, van een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier concludeert de rechtbank dat voldaan is aan de vereisten voor een criminele organisatie. Hieruit blijkt namelijk dat er sprake was van een organisatie die gericht was op hennepteelt en -handel. [medeverdachte] stond hierin aan het roer. Hij nam de besluiten en organiseerde klanten voor hennepstekken en hennep en hij was ook degene aan wie verantwoording werd afgelegd en die bij problemen werd gebeld. Als een spin in het web heeft [medeverdachte] personen om zich heen georganiseerd die in verschillende onderdelen van de softdrugshandel voorzagen waardoor het gehele proces van de kweek van hennepstekken tot de verkoop van de hennep tot zijn beschikking stond. Zo waren diverse personen bij deze organisatie betrokken met ieder hun eigen rol.
De rechtbank ziet ook verdachte als deelnemer van deze organisatie. Onder feit 1 zijn immers niet alleen het soort misdrijven bewezen verklaard waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen voor dit feit dat verdachte bij het plegen van deze feiten in contact stond met [medeverdachte] en [naam 2] over onder meer de afname van hennepstekken voor de hennepkwekerij aan de [adres] te Vlissingen. Daarnaast heeft verdachte [medeverdachte] gebeld toen er problemen waren in die kwekerij waarna [medeverdachte] ter plaatse is gegaan. Hieruit blijkt een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarvan niet is gebleken dat dit voortkwam uit enkel het zijn van een vriendengroep of familie zoals door de verdediging is aangevoerd. Overigens hoeft het bestaan van dergelijke verbanden een crimineel samenwerkingsverband niet uit te sluiten. De rechtbank acht het tenlastegelegde onder feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012, in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, telkens opzettelijk een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten (onder meer):
- in de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 november 2011, een groot aantal hennepstekken, en
- in de periode van 1 juli 2011 tot en met 26 oktober 2011 in Vlissingen (Hennepkwekerij / begane grond [adres] ), ongeveer 209, hennepplanten,
heeft geteeld en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad.
2.
in de periode van 1 juli 2011 tot en met 26 oktober 2011, in de gemeente Vlissingen,
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in een pand gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen één of meer hoeveelheden elektrische energie, toebehorende aan Delta Nutsbedrijven N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van verbreking.
3.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012, in de gemeenten Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen , tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen), te weten uit hem, verdachte, en [medeverdachte] en [naam 2] en [naam 3] en
I. [naam 4] en [naam 1] en [naam 5] en [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] en [naam 9] en [naam 10] en [naam 11] en [naam 12] en [naam 13] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of verkopen, en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van (grote)
hoeveelheden hennep, en
- het opzettelijk aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden hennep.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 44 dagen en als bijkomende straf verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraken geen strafmaatverweer gevoerd en verzocht de inbeslaggenomen goederen aan verdachte terug te geven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Naar aanleiding van onder meer verdenkingen van hennephandel en witwassen is in maart 2011 een grootschalig onderzoek gestart, genaamd Etenaken. Dit onderzoek heeft uiteindelijk 29 verdachten opgeleverd waaronder verdachte. Op grond van dit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van telen van hennep, het vervoeren dan wel aanwezig hebben van hennepstekjes, diefstal van stroom ten behoeve van een hennepkwekerij en deelname aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft op het plegen van dit soort misdrijven. Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben verdachte en zijn medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs met zich meebrengt. In dit verband wordt gewezen op de effecten van het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachten geopereerd binnen het criminele circuit, en een grote bijdrage geleverd aan de handel in softdrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend. Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend en ondermijnend effect op de rechtsorde, doordat de door dergelijke organisaties in de onderwereld illegaal behaalde winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Verdachte heeft zich hierbij enkel laten leiden door winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen die hiermee worden veroorzaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat dat ook na 2011 zo is gebleven.
6.3.3
De redelijke termijn van berechting
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met de redelijke termijn van berechting die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op het tijdsverloop van ruim 11 jaar tussen de aanvangstermijn van 15 november 2011 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden 15 december 2022, staat als een paal boven water dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting is overschreden. Bijzondere omstandigheden, waardoor van het uitgangspunt van twee jaar kan worden afgeweken, zijn in deze zaak zeker aan de orde geweest, zoals de omvang van het onderzoek, de tussentijdse behandeling in hoger beroep van een appel na de niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank en de gelijktijdige berechting van de medeverdachten, waarbij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris veel getuigen werden gehoord. Maar die omstandigheden rechtvaardigen niet het totale tijdsverloop. Het gerechtshof ging in haar arrest van 3 mei 2018 al uit van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel bij de rechtbank in 2015 als bij het gerechtshof zelf. Daarbij komt nog het tijdsverloop na de terug verwijzing door het gerechtshof. Na de laatste regiezitting van 24 mei 2019 heeft de zaak namelijk zonder aanwijsbare reden ruim drie jaar stilgelegen. Die omstandigheid is niet te wijten aan het de verdediging. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in totaal sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf jaar. Zij zal naar aanleiding daarvan voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken.
6.3.4
De straf
Hoewel de rechtbank anders dan de officier van justitie tot een bewezenverklaring is gekomen van feit 3, is zij toch van oordeel dat de eis een passende straf is. Zoals ook in de overweging onder 6.3.3 is vermeld, heeft de zaak jarenlang boven het hoofd van verdachte gehangen. In al die jaren heeft verdachte zich ook niet opnieuw aan strafbare feiten schuldig gemaakt. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat, zoals zij hierna zal oordelen, verdachte de inbeslaggenomen auto niet terugkrijgt. Die omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank het niet meer opportuun acht om een hogere straf dan het voorarrest aan verdachte op te leggen. Zij legt dan ook aan verdachte op een gevangenisstraf van 44 dagen met aftrek en stelt in dat verband vast dat hij deze straf reeds heeft ondergaan.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
Onder verdachte is een personenauto (Opel Astra met [kenteken] ) inbeslaggenomen, die ook aan hem toebehoorde. Gebleken is dat een of meer van de bewezenverklaarde feiten is/zijn begaan met behulp van deze personenauto waardoor deze personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal daartoe dan ook beslissen.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank gelast de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 2.135,- aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 44 (vierenveertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen personenauto (Opel Astra met [kenteken] );
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.135,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.