Op 15 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker had op 12 oktober 2022 een verzoek ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), die dit verzoek op 21 oktober 2022 doorstuurde naar de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker griffierecht moest betalen, zoals voorgeschreven in artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het griffierecht bedroeg € 184,- en verzoeker kreeg de gelegenheid om dit bedrag binnen twee weken na ontvangst van een aangetekende brief, verzonden op 17 november 2022, te betalen.
Echter, verzoeker heeft het griffierecht niet tijdig betaald en heeft geen verontschuldiging voor dit verzuim gegeven. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek ontvankelijk te verklaren, aangezien het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar was. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien dit niet aan de orde was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.