ECLI:NL:RBZWB:2022:7609

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
12-715579-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en bijstandsfraude met forse overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, staat de verdachte terecht voor sociale zekerheidsfraude en witwassen. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij de verdachte in 2012 voor het eerst op zitting werd behandeld. Na een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in 2015, werd de zaak in 2018 door het gerechtshof terugverwezen naar de rechtbank. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011 geldbedragen en voorwerpen gewitgewassen en heeft bijstandsfraude gepleegd door niet te melden dat zij samenwoonde met een andere persoon en financiële steun van hem ontving. Tijdens de zitting op 17 oktober 2022 was de verdachte niet aanwezig, maar haar raadsman en de officier van justitie waren wel aanwezig om hun standpunten te presenteren. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de overige onderdelen geldig bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en bijstandsfraude, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in deze zaak meer dan vijf jaar bedraagt. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 dagen, gelijk aan het voorarrest, en werd de teruggave van een in beslag genomen woonwagen gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12/715579-11
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
[adres]
raadsman mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld in 2012, waarna bij uitspraak van
17 december 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Bij arrest van het gerechtshof van 3 mei 2018 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 15 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011 al dan niet samen met anderen geldbedragen en voorwerpen heeft witgewassen;
in de periode van 1 januari 2000 tot en met 8 november 2011 bijstandsfraude heeft gepleegd, door niet te vermelden dat ze samenwoonde met [naam 1] en dat ze geld en goederen van hem ontving.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat de verdenking beschreven onder het zevende gedachtestreepje in feit 1, onder primair en subsidiair (
‘geldtegoed(en) staande op de bankrekening(en) ten name van verdachte’) weinig specifiek is, waardoor onduidelijk is waar de verdenking op ziet, ook indien dit wordt bezien tegen het licht van de inhoud van het strafdossier. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie desgevraagd niet kunnen verduidelijken wat verdachte onder dit punt wordt verweten. De rechtbank zal de dagvaarding voor dit onderdeel van feit 1 daarom nietig verklaren. De dagvaarding is voor het overige geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan. De officier van justitie heeft niet kenbaar gemaakt of hij van feit 1 het primair of het subsidiair tenlastegelegde bewezen acht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met het standpunt van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de volgende onderdelen onder gedachtestreepjes:
2. ( ongeveer) 6.000 euro voor de verbouwing van een badkamer. Uit de in de woning van verdachte aangetroffen nota’s betreffende de verbouwing van de badkamer blijkt dat deze zijn betaald in februari en maart 2007. Deze betalingen vallen daarmee buiten de ten laste gelegde periode.
4. een wasmachine. Verdachte heeft verklaard dat ze de wasmachine van [naam 1] heeft gekregen. Later heeft ze verklaard dat deze is betaald door haar vader. Op grond van het dossier kan deze laatste verklaring niet worden uitgesloten. Het dossier bevat dan ook onvoldoende aanwijzingen dat deze wasmachine – middellijk of onmiddellijk – uit een misdrijf afkomstig is.
8. een Fiat Panda, [kenteken] . Uit verklaringen van verdachte tegenover de politie en de sociale recherche komt naar voren dat deze auto op haar naam staat, maar dat die is betaald door [naam 2] en dat zij die auto mag gebruiken. Gelet hierop bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat deze auto – middellijk of onmiddellijk – uit een misdrijf afkomstig is.
Ten aanzien van de in haar caravan aangetroffen geldbedragen heeft verdachte verklaard dat deze niet van haar of haar zoon waren en dat ze denkt dat dit geld van [naam 1] is. Feit is echter dat deze geldbedragen zijn aangetroffen in haar woning waar zij zelf dagelijks verbleef. Verdachte wordt dan ook geacht op de hoogte te zijn van wat er in haar woning aanwezig is en zij is daarvoor ook verantwoordelijk. Het voorhanden hebben van dergelijke grote contante geldbedragen levert op zichzelf reeds een vermoeden van witwassen op en met het enkele verwijzen naar [naam 1] heeft verdachte geen concrete verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van dit geld. Het vermoeden van witwassen is dus niet weerlegd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het geld een criminele herkomst kent en dat verdachte dit wist. Dit geldt temeer nu verdachte slechts een bijstandsuitkering genoot en [naam 1] überhaupt geen legale bron van inkomsten had terwijl hij wel allerlei uitgaven deed ook ten behoeve van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair.
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Kapelle of elders in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft zij verdachte voorwerpen, te weten
- aangetroffen contante geldbedragen (zoals 42.708,18 euro en 700 dollar), en
- enig geld, dat door [naam 1] is verstrekt voor vakantie (Dominicaanse Republiek), en
- geld, in periode 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011 (telkens) verstrekt door
[naam 1] voor de dagelijkse huishouding en het kopen van levensmiddelen, en
- geld, verkregen uit/door ten onrechte genoten uitkering gedurende de periode
van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011
voorhanden gehad en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
in de periode van 1 juli 2000 tot en met 8 november 2011, in
de gemeente Kapelle, in strijd met een haar bij of
krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17
van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde
gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling
van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te
weten een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand via de gemeente Kapelle,
dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, aan (de afdeling Sociale Zaken van of vanwege) de
gemeente Kapelle opzettelijk (telkens) niet gemeld dat zij
in voornoemde periode met [naam 1] heeft samengewoond, en dat zij, verdachte, van [naam 1] financiële bijdragen en/of giften heeft ontvangen en één goed (koelkast) heeft gekregen en een uitbetaling van een verzekering heeft ontvangen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 1 primair, zesde gedachtestreepje – de verkregen geldbedragen uit de ten onrechte genoten uitkering – overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt ten aanzien van het voorhanden hebben van geld dat onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf dat witwassen slechts dan kan worden bewezen als de gedragingen van verdachte waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld.
Niet gebleken is dat verdachte ten aanzien van deze geldbedragen, die elke maand op haar bankrekening zijn gestort, gedragingen heeft verricht die waren gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, zodat het bewezenverklaarde voorhanden hebben ervan niet kan worden gekwalificeerd als witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis Sr. Het bewezenverklaarde zou wel kunnen worden gekwalificeerd als eenvoudig witwassen ex artikel 420bis.1 Sr, maar de bewezenverklaarde handeling is gepleegd vóór de inwerkingtreding van dit artikel op 1 januari 2017, zodat kwalificatie ook niet op grond van dit artikel kan plaatsvinden.
De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging voor wat betreft de onder feit 1, zesde gedachtestreepje bewezenverklaarde handeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de overige feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met de eis van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Naar aanleiding van onder meer verdenkingen van hennephandel en witwassen is in maart 2011 een grootschalig onderzoek gestart, genaamd Etenaken. Dit onderzoek heeft uiteindelijk 29 verdachten opgeleverd waaronder verdachte. Op grond van dit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude gedurende een aanzienlijke periode. Zij heeft aldus profijt getrokken van de samenleving door het genieten van een bijstandsuitkering waarop zij, onder meer gezien de bewezenverklaringen ter zake van het witwassen, geen recht kon doen gelden.
Alles overziend lijkt verdachte gedreven door eigen materieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van haar gedragingen voor de samenleving waar zij deel van uitmaakt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. De verdediging heeft als persoonlijke omstandigheden genoemd dat verdachte een uitkering heeft en een relatie.
6.3.3
De redelijke termijn van berechting
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met de redelijke termijn van berechting die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op het tijdsverloop van ruim 11 jaar tussen de aanvangstermijn van 8 november 2011 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden 15 december 2022, staat als een paal boven water dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting is overschreden. Bijzondere omstandigheden, waardoor van het uitgangspunt van twee jaar kan worden afgeweken, zijn in deze zaak zeker aan de orde geweest, zoals de omvang van het onderzoek, de tussentijdse behandeling in hoger beroep van een appel na de niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank en de gelijktijdige berechting van de medeverdachten, waarbij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris veel getuigen werden gehoord. Maar die omstandigheden rechtvaardigen niet het totale tijdsverloop. Het gerechtshof ging in haar arrest van 3 mei 2018 al uit van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel bij de rechtbank in 2015 als bij het gerechtshof zelf. Daarbij komt nog het tijdsverloop na de terug verwijzing door het gerechtshof. Na de laatste regiezitting van 24 mei 2019 heeft de zaak namelijk zonder aanwijsbare reden ruim drie jaar stilgelegen. Die omstandigheid is niet te wijten aan de verdediging. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in totaal sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf jaar. Zij zal naar aanleiding daarvan voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken.
6.3.4
De straf
Ondanks het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan, is zij van oordeel dat de eis een passende straf is. Zij overweegt daarbij dat de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten gelet op de straffen die doorgaans hiervoor worden opgelegd een hogere strafoplegging rechtvaardigen. Zij acht een hogere strafoplegging dan het reeds ondergane voorarrest echter niet meer opportuun omdat de zaak jarenlang boven het hoofd van verdachte heeft gehangen.
De rechtbank legt daarom aan verdachte een gevangenisstraf op van 37 dagen met aftrek van voorarrest en stelt in dat verband vast dat verdachte deze straf reeds heeft ondergaan.

7.Het beslag

Van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen resteert alleen nog de woonwagen, waarop tevens conservatoir beslag rust.
De rechtbank zal in lijn met het voorstel van de officier van justitie, de teruggave gelasten van de woonwagen aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 227b en 420ter, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 1 primair en subsidiair, zevende gedachtestreepje;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair, zesde gedachtestreepje niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging daarvan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Gewoontewitwassen;
feit 2:In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
37 (zevenendertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
- 1 stk woonwagen, voorwerpvolgnummer 227013.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.