ECLI:NL:RBZWB:2022:7607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
12-715631-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en vrijspraak in hennepzaken met aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1953, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan. De zaak, die al sinds 2012 loopt, betreft verdenkingen van betrokkenheid bij een hennepkwekerij en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen en vervoeren van hennepplanten, maar heeft haar vrijgesproken van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de criminele organisatie. De rechtbank heeft ook de lange duur van de procedure in overweging genomen, waarbij de redelijke termijn van berechting met vijf jaar is overschreden. Dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van tien dagen, die reeds is ondergaan door de verdachte. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12-715631-11
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1953 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge
waarnemend voor mr. Veen advocaat te ’s Heer Arendskerke

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld in 2012, waarna bij uitspraak van 17 december 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Bij arrest van het gerechtshof van 3 mei 2018 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 15 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012 al dan niet samen met anderen:
1) betrokken was bij een hennepkwekerij en hennepstekjes heeft vervoerd en in bezit heeft gehad;
2) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die ziet op het plegen van strafbare feiten gerelateerd aan hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1. Hij heeft niet kenbaar gemaakt of hij het primaire of het subsidiaire bewezen vindt. Voor feit 2 vordert hij vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met het standpunt van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 1 primair, wettig en overtuigend bewezen is, zoals hierna onder 4.4. is weergegeven.
Feit 2
Hoewel onder feit 1 het soort misdrijven bewezen is verklaard waarop de onder feit 2 tenlastegelegde criminele organisatie het oogmerk had, ziet de rechtbank toch onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deelneming van verdachte aan die organisatie.
Volgens vaste jurisprudentie is voor deelneming aan een criminele organisatie vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet, in de zin van onvoorwaardelijk opzet, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen bewijs bevat voor die wetenschap bij verdachte. Verdachte heeft weliswaar tweemaal stekken afgenomen bij [naam] , maar op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat zij wist dat [naam] opereerde vanuit de criminele organisatie waarop de tenlastelegging doelt. Dat de hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Goes onderdeel uitmaakte van de criminele organisatie kan evenmin worden vastgesteld. Dit maakt dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de ten laste gelegde criminele organisatie. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
primair
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 maart 2012, in
de gemeente Kapelle en/of Goes,
tezamen en in vereniging met een anderen/of alleen opzettelijk een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, te weten (onder meer):
- in de periode van 1 januari 2011 tot en met 8 november 2011, een groot aantal hennepstekken
en
- in de periode van 1 juli 2011 tot en met 13 december 2011 in Goes (hennepkwekerij / [adres] ), ongeveer 430, hennepplanten, heeft geteeld en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en als bijkomende straf verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met de eis van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Naar aanleiding van onder meer verdenkingen van hennephandel en witwassen is in maart 2011 een grootschalig onderzoek gestart, genaamd Etenaken. Dit onderzoek heeft uiteindelijk 29 verdachten opgeleverd waaronder verdachte. Op grond van dit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep en het vervoeren dan wel aanwezig hebben van hennepstekjes. Verdachte heeft hiermee niet alleen bijgedragen aan het gebruik van softdrugs, een middel dat een verslavende werking heeft en schadelijk is voor de volksgezondheid. Ook heeft zij met haar handelen bijgedragen aan de handel in softdrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend. Verdachte heeft zich hierbij enkel laten leiden door winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen. Doordat de behaalde winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd vindt er een vermenging van de boven- en onderwereld plaats wat een ontwrichtende en ondermijnende werking heeft op de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook blijkt hieruit dat verdachte sinds 2011 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
6.3.3
De redelijke termijn van berechting
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met de redelijke termijn van berechting die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op het tijdsverloop van ruim 11 jaar tussen de aanvangstermijn van 13 december 2011 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden 15 december 2022, staat als een paal boven water dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting is overschreden. Bijzondere omstandigheden, waardoor van het uitgangspunt van twee jaar kan worden afgeweken, zijn in deze zaak, zeker aan de orde geweest, zoals de omvang van het onderzoek, de tussentijdse behandeling in hoger beroep van een appel na de niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank en de gelijktijdige berechting van de medeverdachten, waarbij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris veel getuigen werden gehoord. Maar die omstandigheden rechtvaardigen niet het totale tijdsverloop. Het gerechtshof ging in haar arrest van 3 mei 2018 al uit van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel bij de rechtbank in 2015 als bij het gerechtshof zelf. Daarbij komt nog het tijdsverloop na de terugverwijzing door het gerechtshof. Na de laatste regiezitting van 24 mei 2019 heeft de zaak namelijk zonder aanwijsbare reden ruim drie jaar stilgelegen. Die omstandigheid is niet te wijten aan de verdediging. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in totaal sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf jaar. Zij zal naar aanleiding daarvan voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken.
6.3.4
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende straf is. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van tien dagen met aftrek van voorarrest en zij stelt in dat verband vast dat verdachte deze gevangenisstraf aldus reeds heeft ondergaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 (tien) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en
mr. A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op
15 december 2022.