4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen van het tenlastegelegde onder feit 1. Zij spreek verdachte daarom van dit feit vrij.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat de vader van verdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), geld afkomstig uit de hennephandel heeft witgewassen in het [handelsnaam 1] . Dit bedrijf staat op naam van verdachte. [medeverdachte] deed met dat geld aankopen voor het bedrijf op naam van [handelsnaam 1] of van verdachte. Uit het dossier komt verder naar voren dat het hoofdzakelijk [medeverdachte] was die zich bezig hield met het voeren van de administratie voor [handelsnaam 1] . Omdat het bedrijf wel betaalde opdrachten uitvoerde kon bij verdachte het idee bestaan dat de aankopen voor het bedrijf gefinancierd konden worden uit de omzet. Dit geldt temeer gezien de destijds jonge leeftijd van verdachte en het gebrek aan ervaring in het ondernemerschap. Gelet op het voorgaande bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van wetenschap bij verdachte dat [medeverdachte] veel (contant betaalde) aankopen voor het bedrijf deed met geld afkomstig uit de hennephandel, en dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen dus – middellijk – uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen overweegt de rechtbank dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte wel wist dat zijn vader op enigerlei wijze betrokken was bij hennephandel. Zo kan uit een tapgesprek worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij aan de [adres 4] . Verder heeft [medeverdachte] in een sms-bericht aan verdachte gevraagd of hij nog water heeft gegeven, waarop verdachte antwoord ‘nee, niks pap’. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel heeft moeten vermoeden dat de aankoop van het vele rollend materieel en de gereedschappen en machines in relatief korte tijd, afgezet tegen de omzet van het nog maar pas opgerichte bedrijf, werd gefinancierd met geld dat afkomstig was uit een misdrijf. Het meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank daarom wel wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de volgende onderdelen onder gedachtestreepjes:
1. een camper (Fiat Ducato). Deze camper is door [medeverdachte] aangekocht en staat in geen enkele relatie tot het bedrijf [handelsnaam 1] . De camper stond daar ook niet gestald. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte ten aanzien van deze camper de tenlastegelegde witwashandelingen heeft gepleegd.
2. een kajuitmotorboot (Arvor 25 Fish). Ten aanzien van deze boot geldt dezelfde redenering als voor de camper.
3. onroerend goed betreffende de [adres 1] en [adres 2] te Kapelle. Naar de financiering van dit onroerend goed is onderzoek gedaan en daaruit is naar voren gekomen dat door [naam 7] hypothecaire leningen zijn verstrekt aan verdachte. Hoewel er bij [naam 7] ook aanwijzingen voor hennephandel zijn gevonden is er bij hem ook sprake van een substantiële hoeveelheid geërfd vermogen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat deze leningen een criminele herkomst hebben. Ten aanzien van dit onroerend goed kan daarom niet zonder meer worden gezegd dat het middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
7. goederen (stellingen, aanhangwagen, heftruck) ten behoeve van [naam 4] , [naam 5] of de [onderneming] . Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte bij de financiering van deze goederen betrokken was.
8. diverse voertuigen:
- Mercedes C180K, [kenteken 1] . Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat dit voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
- Fiat Panda, [kenteken 2] . Dit voertuig was in gebruik bij [naam 6] en stond op naam van [naam 4] . Niet is gebleken dat dit voertuig uit enig misdrijf afkomstig is. Evenmin is gebleken dat verdachte ten aanzien van dit voertuig één of meer van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
- Motorfiets [kenteken 3] , [kenteken 4] . Deze motorfiets is aangetroffen in de loods aan de [adres 2] te Kapelle. Ten aanzien van deze motorfiets heeft verdachte verklaard dat hij die heeft gekocht en via de bank heeft betaald. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit voertuig afkomstig is uit enig misdrijf.
- Volkswagen Golf, [kenteken 5] . Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat dit voertuig op naam van [naam 8] staat. Tijdens observaties in april, mei en juli 2011 is gezien dat verdachte in de auto reed. Niet is gebleken dat het voertuig uit enig misdrijf afkomstig is.
- Volkswagen Golf, [kenteken 6] . Uit onderzoek is naar voren gekomen dat dit voertuig op naam staat van verdachte, en dat dit voertuig van het type T4 is, en niet van het type Golf. Het voertuig is niet teruggevonden in de bedrijfsadministratie van [handelsnaam 1] of de privé-administratie van verdachte. Onduidelijk is waar de auto in beslag is genomen, en of het een bedrijfsauto was. Nu meer gegevens ontbreken kan niet worden geoordeeld dat dit voertuig middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
- scooter Gilera, [kenteken 7] . Van dit voertuig is alleen bekend dat het is aangetroffen in het pand aan de [adres 1] te Kapelle. Nu verdere onderzoeksgegevens ontbreken kan ten aanzien van dit voertuig niet worden geoordeeld dat het middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
- Volkswagen Transporter, [kenteken 8] . Het dossier bevat ten aanzien van dit voertuig geen stukken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.
- VW Passat, [kenteken 9] . Tijdens observaties is verschillende keren gezien dat [medeverdachte] in dit voertuig reed. Volgens medeverdachte [naam 4] had [medeverdachte] het voertuig in bruikleen van ene [naam 9] . Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat het voertuig op naam staat van [naam 9] . Gelet op deze onderzoeksgegevens kan niet worden geoordeeld dat verdachte ten aanzien van dit voertuig één of meer van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
10. diverse contante geldbedragen. De bedragen van ruim 42.000 euro en 700 dollar zijn aangetroffen in de woning van [naam 6] , waar ook verdachte woont. Hij en zijn moeder [naam 6] hebben verklaard dat deze geldbedragen niet van hen zijn. [naam 6] heeft verklaard dat ze denkt dat het van [medeverdachte] is, en dat [medeverdachte] af en toe in de woning verblijft.
Het geldbedrag van 5.845 euro is het contante geldbedrag dat is aangetroffen op de zolder in de woning van de opa van verdachte. De 2.850 euro is het contante geldbedrag dat is aangetroffen in de garagebox aan de [adres 3] te ’s-Heer Hendrikskinderen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van deze geldbedragen één of meer van de ten laste gelegde witwashandelingen heeft verricht.
Ten aanzien van de genoemde gedachtestreepjes zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Feit 3
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde facturen heeft [medeverdachte] verklaard dat hij die heeft opgemaakt, althans dat hij degene was die facturen opmaakte voor [handelsnaam 1] , en dat verdachte daar niets van wist. Verdachte heeft verklaard dat hij weleens een factuur voor [handelsnaam 1] heeft opgemaakt, en dat zijn vader hem dat leerde. Hij heeft verder verklaard dat hij de valse facturen kent en dat zijn vader die moet hebben opgemaakt. Gelet op deze verklaringen, en bij gebrek aan overig bewijs, kan niet worden aangetoond dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij het opmaken van de in de tenlastelegging genoemde valse facturen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest door zijn vader de beschikking te geven over de bedrijfsadministratie of hem toe te staan daar gebruik van te maken, nu niet is gebleken dat verdachte wist dat sprake was van valse facturen. Nu verdachte niet kan worden aangemerkt als (mede)pleger en het vereiste dubbele opzet voor medeplichtigheid ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair onder 3 tenlastegelegde.
Feit 4
In het vonnis van [naam 2] is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er sprake was van een criminele organisatie gericht op hennep gerelateerde feiten. Nu onder feit 1 niet is bewezen dat verdachte één van de misdrijven heeft gepleegd waarop de onder feit 4A tenlastegelegde criminele organisatie het oogmerk had en ook overigens niet is gebleken dat verdachte daaraan opzettelijk ondersteunende gedragingen heeft verricht, ziet de rechtbank evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de deelneming door verdachte aan die criminele organisatie. Zij spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.
Gelet op de bewezenverklaring van feit 2 acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de onder feit 4B tenlastegelegde criminele organisatie, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.