ECLI:NL:RBZWB:2022:7606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
12/700305-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen in het kader van hennephandel met vrijspraak op meerdere punten

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan. De zaak, die al in 2012 begon, kende een lange voorgeschiedenis met eerdere uitspraken en een terugverwijzing door het gerechtshof. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij hennepkwekerijen, witwassen, en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was tijdens de zitting, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt, en de verdediging heeft zich achter de eis geschaard.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en enkele onderdelen nietig verklaard wegens onvoldoende specificiteit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennephandel en de criminele organisatie, maar dat er wel bewijs was voor schuldwitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van meerdere feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie en schuldwitwassen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van 121 dagen, gelijk aan het voorarrest.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de maatschappelijke impact van de criminele organisatie en de gevolgen van het witwassen van drugsgelden benadrukt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12/700305-12
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is voor het eerst op zitting behandeld in 2012, waarna bij uitspraak van
17 december 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Bij arrest van het gerechtshof van 3 mei 2018 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 15 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 maart 2012 al dan niet samen met anderen:
1) betrokken was bij zes hennepkwekerijen, en hennep en hennepstekjes verkocht en in bezit had;
2) geldbedragen heeft witgewassen (verhullen) en witgewassen voorwerpen voorhanden heeft gehad en daarvan een gewoonte heeft gemaakt;
3) valse facturen heeft opgemaakt;
4) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die ziet op het plegen van strafbare feiten gerelateerd aan hennep, en aan een criminele organisatie die ziet op witwassen, valsheid in geschrift en oplichting.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank is van oordeel dat de verdenking beschreven onder het negende gedachtestreepje in feit 2 onder primair, subsidiair en meer subsidiair (
‘geldtegoed(en) staande op de bankrekening(en) ten name van de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3] " (KvK- [nummer] ) en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of diens echtgenote [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] ’) weinig specifiek is, waardoor onduidelijk is waar de verdenking op ziet, ook indien dit wordt bezien tegen het licht van de inhoud van het strafdossier. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie desgevraagd niet kunnen verduidelijken wat verdachte onder dit punt wordt verweten. De rechtbank zal de dagvaarding voor dit onderdeel van feit 2 daarom nietig verklaren. De dagvaarding is voor het overige geldig.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, feit 2 meer subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 4. Van feit 2 primair en subsidiair en van feit 3 primair vordert hij vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met het standpunt van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de stukken in het dossier is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het medeplegen van het tenlastegelegde onder feit 1. Zij spreek verdachte daarom van dit feit vrij.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat de vader van verdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), geld afkomstig uit de hennephandel heeft witgewassen in het [handelsnaam 1] . Dit bedrijf staat op naam van verdachte. [medeverdachte] deed met dat geld aankopen voor het bedrijf op naam van [handelsnaam 1] of van verdachte. Uit het dossier komt verder naar voren dat het hoofdzakelijk [medeverdachte] was die zich bezig hield met het voeren van de administratie voor [handelsnaam 1] . Omdat het bedrijf wel betaalde opdrachten uitvoerde kon bij verdachte het idee bestaan dat de aankopen voor het bedrijf gefinancierd konden worden uit de omzet. Dit geldt temeer gezien de destijds jonge leeftijd van verdachte en het gebrek aan ervaring in het ondernemerschap. Gelet op het voorgaande bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van wetenschap bij verdachte dat [medeverdachte] veel (contant betaalde) aankopen voor het bedrijf deed met geld afkomstig uit de hennephandel, en dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen dus – middellijk – uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen overweegt de rechtbank dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte wel wist dat zijn vader op enigerlei wijze betrokken was bij hennephandel. Zo kan uit een tapgesprek worden afgeleid dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij aan de [adres 4] . Verder heeft [medeverdachte] in een sms-bericht aan verdachte gevraagd of hij nog water heeft gegeven, waarop verdachte antwoord ‘nee, niks pap’. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel heeft moeten vermoeden dat de aankoop van het vele rollend materieel en de gereedschappen en machines in relatief korte tijd, afgezet tegen de omzet van het nog maar pas opgerichte bedrijf, werd gefinancierd met geld dat afkomstig was uit een misdrijf. Het meer subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank daarom wel wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de volgende onderdelen onder gedachtestreepjes:
1. een camper (Fiat Ducato). Deze camper is door [medeverdachte] aangekocht en staat in geen enkele relatie tot het bedrijf [handelsnaam 1] . De camper stond daar ook niet gestald. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte ten aanzien van deze camper de tenlastegelegde witwashandelingen heeft gepleegd.
2. een kajuitmotorboot (Arvor 25 Fish). Ten aanzien van deze boot geldt dezelfde redenering als voor de camper.
3. onroerend goed betreffende de [adres 1] en [adres 2] te Kapelle. Naar de financiering van dit onroerend goed is onderzoek gedaan en daaruit is naar voren gekomen dat door [naam 7] hypothecaire leningen zijn verstrekt aan verdachte. Hoewel er bij [naam 7] ook aanwijzingen voor hennephandel zijn gevonden is er bij hem ook sprake van een substantiële hoeveelheid geërfd vermogen. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat deze leningen een criminele herkomst hebben. Ten aanzien van dit onroerend goed kan daarom niet zonder meer worden gezegd dat het middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
7. goederen (stellingen, aanhangwagen, heftruck) ten behoeve van [naam 4] , [naam 5] of de [onderneming] . Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte bij de financiering van deze goederen betrokken was.
8. diverse voertuigen:
- Mercedes C180K, [kenteken 1] . Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat dit voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
- Fiat Panda, [kenteken 2] . Dit voertuig was in gebruik bij [naam 6] en stond op naam van [naam 4] . Niet is gebleken dat dit voertuig uit enig misdrijf afkomstig is. Evenmin is gebleken dat verdachte ten aanzien van dit voertuig één of meer van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
- Motorfiets [kenteken 3] , [kenteken 4] . Deze motorfiets is aangetroffen in de loods aan de [adres 2] te Kapelle. Ten aanzien van deze motorfiets heeft verdachte verklaard dat hij die heeft gekocht en via de bank heeft betaald. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit voertuig afkomstig is uit enig misdrijf.
- Volkswagen Golf, [kenteken 5] . Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat dit voertuig op naam van [naam 8] staat. Tijdens observaties in april, mei en juli 2011 is gezien dat verdachte in de auto reed. Niet is gebleken dat het voertuig uit enig misdrijf afkomstig is.
- Volkswagen Golf, [kenteken 6] . Uit onderzoek is naar voren gekomen dat dit voertuig op naam staat van verdachte, en dat dit voertuig van het type T4 is, en niet van het type Golf. Het voertuig is niet teruggevonden in de bedrijfsadministratie van [handelsnaam 1] of de privé-administratie van verdachte. Onduidelijk is waar de auto in beslag is genomen, en of het een bedrijfsauto was. Nu meer gegevens ontbreken kan niet worden geoordeeld dat dit voertuig middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
- scooter Gilera, [kenteken 7] . Van dit voertuig is alleen bekend dat het is aangetroffen in het pand aan de [adres 1] te Kapelle. Nu verdere onderzoeksgegevens ontbreken kan ten aanzien van dit voertuig niet worden geoordeeld dat het middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
- Volkswagen Transporter, [kenteken 8] . Het dossier bevat ten aanzien van dit voertuig geen stukken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat dit uit enig misdrijf afkomstig is.
- VW Passat, [kenteken 9] . Tijdens observaties is verschillende keren gezien dat [medeverdachte] in dit voertuig reed. Volgens medeverdachte [naam 4] had [medeverdachte] het voertuig in bruikleen van ene [naam 9] . Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat het voertuig op naam staat van [naam 9] . Gelet op deze onderzoeksgegevens kan niet worden geoordeeld dat verdachte ten aanzien van dit voertuig één of meer van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
10. diverse contante geldbedragen. De bedragen van ruim 42.000 euro en 700 dollar zijn aangetroffen in de woning van [naam 6] , waar ook verdachte woont. Hij en zijn moeder [naam 6] hebben verklaard dat deze geldbedragen niet van hen zijn. [naam 6] heeft verklaard dat ze denkt dat het van [medeverdachte] is, en dat [medeverdachte] af en toe in de woning verblijft.
Het geldbedrag van 5.845 euro is het contante geldbedrag dat is aangetroffen op de zolder in de woning van de opa van verdachte. De 2.850 euro is het contante geldbedrag dat is aangetroffen in de garagebox aan de [adres 3] te ’s-Heer Hendrikskinderen. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte ten aanzien van deze geldbedragen één of meer van de ten laste gelegde witwashandelingen heeft verricht.
Ten aanzien van de genoemde gedachtestreepjes zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Feit 3
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde facturen heeft [medeverdachte] verklaard dat hij die heeft opgemaakt, althans dat hij degene was die facturen opmaakte voor [handelsnaam 1] , en dat verdachte daar niets van wist. Verdachte heeft verklaard dat hij weleens een factuur voor [handelsnaam 1] heeft opgemaakt, en dat zijn vader hem dat leerde. Hij heeft verder verklaard dat hij de valse facturen kent en dat zijn vader die moet hebben opgemaakt. Gelet op deze verklaringen, en bij gebrek aan overig bewijs, kan niet worden aangetoond dat verdachte op enigerlei wijze betrokken was bij het opmaken van de in de tenlastelegging genoemde valse facturen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte daaraan medeplichtig is geweest door zijn vader de beschikking te geven over de bedrijfsadministratie of hem toe te staan daar gebruik van te maken, nu niet is gebleken dat verdachte wist dat sprake was van valse facturen. Nu verdachte niet kan worden aangemerkt als (mede)pleger en het vereiste dubbele opzet voor medeplichtigheid ontbreekt, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair onder 3 tenlastegelegde.
Feit 4
In het vonnis van [naam 2] is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er sprake was van een criminele organisatie gericht op hennep gerelateerde feiten. Nu onder feit 1 niet is bewezen dat verdachte één van de misdrijven heeft gepleegd waarop de onder feit 4A tenlastegelegde criminele organisatie het oogmerk had en ook overigens niet is gebleken dat verdachte daaraan opzettelijk ondersteunende gedragingen heeft verricht, ziet de rechtbank evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de deelneming door verdachte aan die criminele organisatie. Zij spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.
Gelet op de bewezenverklaring van feit 2 acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de onder feit 4B tenlastegelegde criminele organisatie, zoals hierna onder 4.4. weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2 meer subsidiair
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Kapelle
voorwerpen, te weten
- rollend materieel ten behoeve van [naam 1] en/of de onderneming met de
handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3]
" (KvK- [nummer] ) (zoals:
* hoogwerker DAF met [kenteken 10] , en
* hoogwerker Volvo met [kenteken 11] , en
* aanhanger Doornwaard DE met [kenteken 12] , en
* hoogwerker Iveco Daily 2000 met [kenteken 13] , en
* trekker MAN H05 met [kenteken 14] , en
* open wagen Mitsubishi L200 met [kenteken 15] , en
* gesloten wagen Mitsubishi Pajero Sport met [kenteken 16] , en
* Nissan Cabstar met [kenteken 17] , en
* gesloten wagen 4WD Toyota Hilux 2.4 met [kenteken 18] , en
* aanhanger Van Weel VW 1300P met [kenteken 19] , en
* aanhanger Van Weel VW 1300P met [kenteken 20] , en
* aanhanger Verdegro met [kenteken 21] , en
* BDW Volvo FS met [kenteken 22] , en
* Volkswagen bestel 1,2D met [kenteken 23] , en
* drie, althans één of meer, elektrische golfkarren Matsa, en
* drie, althans één of meer, aanhanger(s) met generator Wanco-Arvada, en
* elektrische heftruck Clark type GEM 165, en
* hoogwerker STAR-6, en
* grondverzetmachine (minigraver), en
- inventarisgoederen ten behoeve van [naam 1] en/of de onderneming met de
handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2] " en " [handelsnaam 3]
" (KvK- [nummer] ) en/of de inrichting van de loods gelegen aan
de [adres 1] en/of de loods gelegen aan de [adres 2] , en
- gereedschap(pen) en/of één of meer machines ten behoeve van [naam 1]
en/of de onderneming met de handelsnamen " [handelsnaam 1] ", " [handelsnaam 2]
" en " [handelsnaam 3] " (KvK- [nummer] ),
voorhanden gehad en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij
redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
4.B.
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 8 november 2011,
in de gemeente(n) Kapelle en/of Goes en/of Vlissingen en/of elders in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband
van een aantal natuurlijke personen, te weten uit hem, verdachte, en [naam 2]
en [naam 10] en [naam 11] en [naam 12] en [naam 13] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en
- het witwassen (van de opbrengsten uit de hennepteelt en/of de verkoop van en/of de
handel in hennep.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, te weten 121 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich verenigen met de eis van de officier van justitie en heeft geen verweren gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Naar aanleiding van onder meer verdenkingen van hennephandel en witwassen is in maart 2011 een grootschalig onderzoek gestart, genaamd Etenaken. Dit onderzoek heeft uiteindelijk 29 verdachten opgeleverd waaronder verdachte. Op grond van dit onderzoek is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen en deelname aan een criminele organisatie die werd geleid door zijn vader. Met de contante opbrengsten uit diens hennephandel werden rollend materieel, machines en gereedschappen voor [handelsnaam 1] gekocht. Omdat deze aankopen niet drukten op de beschikbare financiën van het bedrijf werd de concurrentiepositie van [handelsnaam 1] ten opzichte van bedrijven die vergelijkbare diensten verleenden op een oneerlijke manier verbeterd. Verder werd contant hennepgeld terugbetaald aan bedrijven die een valse factuur van [handelsnaam 1] hadden betaald. De valse facturen vormden niet alleen een manier om het contante hennepgeld weg te sluizen, de bankbetalingen die volgden op de valse facturen vormden ook een gefingeerde legale inkomstenbron voor [handelsnaam 1] , het bedrijf van verdachte. Door het deelnemen aan een dergelijke organisatie hebben verdachte en zijn medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die het witwassen van opbrengsten van de handel in softdrugs met zich meebrengt. Het criminele circuit waarvan deel wordt uitgemaakt levert namelijk een grote bijdrage aan de handel in softdrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend. Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend en ondermijnend effect op de rechtsorde, doordat de door dergelijke organisaties in de onderwereld illegaal behaalde winsten doorgaans weer in de bovenwereld worden uitgegeven of geïnvesteerd. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats en de onderhavige zaak is daar een sprekend voorbeeld van.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Ook blijkt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.3.3
De redelijke termijn van berechting
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ook rekening met de redelijke termijn van berechting die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Op grond van de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt voor de berechting in eerste aanleg als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Gelet op het tijdsverloop van ruim 11 jaar tussen de aanvangstermijn van 8 november 2011 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden 15 december 2022, staat als een paal boven water dat in deze zaak de redelijke termijn van berechting is overschreden. Bijzondere omstandigheden, waardoor van het uitgangspunt van twee jaar kan worden afgeweken, zijn in deze zaak zeker aan de orde geweest, zoals de omvang van het onderzoek, de tussentijdse behandeling in hoger beroep van een appel na de niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank en de gelijktijdige berechting van de medeverdachten, waarbij op verzoek van de verdediging door de rechter-commissaris veel getuigen werden gehoord. Maar die omstandigheden rechtvaardigen niet het totale tijdsverloop. Het gerechtshof ging in haar arrest van 3 mei 2018 al uit van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zowel bij de rechtbank in 2015 als bij het gerechtshof zelf. Daarbij komt nog het tijdsverloop na de terug verwijzing door het gerechtshof. Na de laatste regiezitting van 24 mei 2019 heeft de zaak namelijk zonder aanwijsbare reden ruim drie jaar stilgelegen. Die omstandigheid is niet te wijten aan de verdediging. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in totaal sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf jaar. Zij zal naar aanleiding daarvan voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken.
6.3.4
De straf
Ondanks het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan waarvan de officier van justitie bij zijn eis is uitgegaan, is zij van oordeel dat de eis een passende straf is. Zij overweegt daarbij dat de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten gelet op de straffen die doorgaans hiervoor worden opgelegd een hogere strafoplegging rechtvaardigen. Zij acht een hogere strafoplegging dan het reeds ondergane voorarrest echter niet meer opportuun omdat de zaak jarenlang boven het hoofd van verdachte heeft gehangen. Ook houdt zij rekening met het feit dat verdachte afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen goederen. Dit betekent dat deze goederen niet meer aan verdachte kunnen worden teruggegeven terwijl deze wel een behoorlijke waarde vertegenwoordigen. Verdachte wordt aldus ook financieel getroffen.
De rechtbank legt daarom aan verdachte een gevangenisstraf op van 121 dagen met aftrek van voorarrest en stelt in dat verband vast dat verdachte deze straf reeds heeft ondergaan.

7.De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing berust op de artikelen 57, 63, 140 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op feit 2 meer subsidiair, onder B, negende gedachtestreepje;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4A tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 meer subsidiair: Schuldwitwassen;
feit 4B: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het
plegen van misdrijven;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 121 (honderdeenentwintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.