ECLI:NL:RBZWB:2022:7604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
12/700305-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak met overschrijding van de redelijke termijn

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het telen van hennep, diefstal van stroom en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie vorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 17.837,42. Tijdens de zitting op 17 oktober 2022 hebben zowel de officier van justitie, W.J.W.K. Suijkerbuijk, als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De verdediging pleitte voor nihil stelling van de vordering tot ontneming, wat ook de conclusie van de officier van justitie was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel voortkwam uit de hennepkwekerij die was aangetroffen in Vlissingen, en dat dit voordeel geschat moest worden op € 17.837,42. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in dit geval meer dan vijf jaar bedroeg. Dit tijdsverloop was gerelateerd aan de procedure in de hoofdzaak, en de rechtbank oordeelde dat de lange duur van de procedure geen redelijk doel meer diende voor de oplegging van een betalingsverplichting.

Daarom heeft de rechtbank besloten om de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 12/700305-12 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 15 december 2022
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.D. Maessen, advocaat te Sittard

1.De procedure

Betrokkene is op 15 december 2022 door de rechtbank veroordeeld voor het telen van hennep en het vervoeren dan wel aanwezig hebben van hennepstekjes, diefstal van stroom en deelname aan een criminele organisatie tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd tot een bedrag van € 17.837,42.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022, waarbij de officier van justitie W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op 15 december 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie vordert vanwege het tijdsverloop en de in de hoofdzaak gevorderde verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen nihil stelling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Het standpunt van de verdediging

Nu er sprake is van een veroordeling bepleit de verdediging evenals de officier van justitie tot nihil stelling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel ziet op behaalde opbrengsten van de hennepkwekerij die is aangetroffen aan de [adres] te Vlissingen over de periode van 1 januari 2010 tot 26 oktober 2011. Betrokkene is bij vonnis van
15 december 2022 veroordeeld voor het telen van hennep aan de [adres] te Vlissingen in de periode van 1 juli 2011 tot en met 26 oktober 2011. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier Etenaken aannemelijk is geworden dat betrokkene uit dit bewezenverklaarde feit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Zij sluit voor de berekening van dat voordeel aan bij de ontnemingsrapportage die uitgaat van één eerdere oogst en is opgenomen op pagina 9747 en verder van dat dossier met de daarin genoemde bewijsmiddelen die daar als bijlagen zijn bijgevoegd en voor zover deze niet volgen uit het vonnis van de rechtbank en voor zover hieronder niet anders wordt geoordeeld. De berekening in deze ontnemingsrapportage is ook niet betwist. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat en vastgesteld op € 17.837,42.
4.2
De vaststelling van het ontnemingsbedrag
In het kader van het vast te stellen ontnemingsbedrag overweegt de rechtbank dat in het vonnis van 15 december 2015 in de hoofdzaak reeds is vastgesteld dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn van berechting. Op grond van diezelfde jurisprudentie van de Hoge Raad waarnaar in dat vonnis wordt verwezen, geldt dat de redelijke termijn van berechting ook in ontnemingszaken van toepassing is en dat daarop eveneens een inbreuk kan worden gemaakt door tijdsverloop. Hiervoor dient gerekend te worden vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt, in dit geval het moment waarop de ontnemingsvordering aan betrokkene is betekend, te weten 27 september 2012. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Wel speelt de ingewikkeldheid van de zaak daarbij een rol. In ontnemingszaken is dat niet anders. Het tijdsverloop in de onderhavige ontnemingsprocedure hangt samen met het tijdsverloop in de procedure in de hoofdzaak. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden en met inachtneming van de datum van de beslissing in deze ontnemingszaak, stelt de rechtbank vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van vijf jaar. Regel is dat bij overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden wordt gehandeld naar bevind van zaken. Gelet op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting, waarbij zowel de strafzaak als de vordering tot ontneming dus jarenlang boven het hoofd van betrokkene hebben gehangen, bezien in het licht van het eensluidende standpunt van partijen over de nihilstelling in deze procedure, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een betalingsverplichting geen redelijk doel meer dient. Onder de gegeven omstandigheden zal zij daarom het door betrokkene te betalen bedrag vaststellen op nihil.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 17.837,42;
- bepaalt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. E.G.F. Vliegenberg en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. A.J. Moggré-Hengst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.