In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser ontvangt vanaf 18 mei 2017 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eisers werkgever heeft op 30 april 2020 om een herbeoordeling verzocht. Het UWV heeft met het besluit van 1 september 2020 eiser medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Tegen dit besluit heeft de werkgever bezwaar gemaakt. Het UWV heeft eiser en werkgever op 12 mei 2021 gemeld voornemens te zijn om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen naar een lager percentage. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 is het bezwaar van werkgever gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 is gewijzigd naar 46,02%.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld, waarbij partijen zich afmeldden. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 heeft vastgesteld op 46,02%. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Eiser heeft geen informatie overgelegd die zijn stelling dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door de verzekeringsarts aangenomen, onderbouwt.
De rechtbank concludeert dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 46,02% juist is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, op 13 december 2022.