ECLI:NL:RBZWB:2022:7600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen wijziging van WIA-uitkering en vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser ontvangt vanaf 18 mei 2017 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eisers werkgever heeft op 30 april 2020 om een herbeoordeling verzocht. Het UWV heeft met het besluit van 1 september 2020 eiser medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Tegen dit besluit heeft de werkgever bezwaar gemaakt. Het UWV heeft eiser en werkgever op 12 mei 2021 gemeld voornemens te zijn om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen naar een lager percentage. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 is het bezwaar van werkgever gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 is gewijzigd naar 46,02%.

De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld, waarbij partijen zich afmeldden. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd. In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 heeft vastgesteld op 46,02%. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Eiser heeft geen informatie overgelegd die zijn stelling dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door de verzekeringsarts aangenomen, onderbouwt.

De rechtbank concludeert dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 46,02% juist is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, op 13 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4232 WIA

uitspraak van 13 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L. Gelissen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de wijziging van zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Eiser ontvangt vanaf 18 mei 2017 een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Eisers werkgever, [naam werkgever] (hierna: werkgever), heeft op 30 april 2020 om een herbeoordeling verzocht.
Het UWV heeft met het besluit van 1 september 2020 (primair besluit) eiser medegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
Tegen dit besluit heeft de werkgever bezwaar gemaakt.
Het UWV heeft eiser en werkgever op 12 mei 2021 gemeld voornemens te zijn om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen naar een lager percentage.
Eiser heeft op dit voornemen gereageerd.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 is het bezwaar van werkgever gegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 gewijzigd naar 46,02%.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 30 april 2020 voor 46,02% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 heeft vastgesteld op 46,02%.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege diverse klachten.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, met de zich daarin bevindende medische informatie van specialisten en behandelaars. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b eiser gezien op de hoorzitting. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b een neuropsychologische expertise en een psychiatrische expertise opgevraagd.
De verzekeringsarts b&b ziet aanleiding om de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. De beperking op het aspect herinneren en de urenbeperking komen te vervallen. Wel wordt een beperking aangenomen ten aanzien van over-, avond- en nachtwerk en op het item eigen gevoelens uiten. De verzekeringsarts b&b heeft de door hem vastgesteld beperkingen en belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 mei 2021.
Naar aanleiding van de door eiser tegen het voornemen gemaakte bezwaren heeft de verzekeringsarts b&b, nadat hij eiser telefonisch had gehoord, aanvullend gerapporteerd. Volgens de verzekeringsarts b&b worden er geen nieuwe gezichtspunten door eiser naar voren gebracht die aanleiding geven om af te wijken van het eerdere oordeel.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening gehouden met eisers klachten en beperkingen. Er is sprake van meer en ernstigere beperkingen dan aangenomen. Eiser ervaart al langere tijd invaliderende klachten en ook de psychiatrische aandoening is naar eisers mening onvoldoende meegewogen door de verzekeringsarts. Eiser meent dat er sprake is van verdergaande beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser is niet in staat tot zelfstandig functioneren in het dagelijks leven, hiervoor is aansporing nodig, laat staan dat eiser in staat is tot functioneren op de arbeidsmarkt. Verder meent eiser dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Eiser acht zichzelf niet in staat te werken en zeker geen hele dagen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van deze klachten rekening gehouden. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen informatie heeft overgelegd waarmee zijn stelling dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door de verzekeringsarts aangenomen, wordt onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Niet gebleken is dat in de FML van 4 april 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt -bij gebreke van een objectiveerbare, medische onderbouwing- niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Volgens eiser zijn deze functies niet passend, omdat hierin zijn medische belastbaarheid wordt overschreden en hij niet in staat is om hele dagen te werken. Eiser acht de geduide functies fysiek en mentaal te zwaar en acht de werkomgeving voor hem niet geschikt.
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 mei 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 46,02%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 april 2020 heeft vastgesteld op 46,02%
.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 13 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.