ECLI:NL:RBZWB:2022:76

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
C/02/385850 / FA RK 21-2463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen en vergoedingsrechten in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die gehuwd waren in een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot verdeling van de beperkte gemeenschap en tot vergoeding van privé-gelden en hypotheeklasten beoordeeld. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 24 november 2020, de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. De rechtbank heeft de waarde van de echtelijke woning vastgesteld op € 330.000,= en de hypothecaire schuld op € 254.655,=, wat resulteert in een overwaarde van € 75.345,=. De man is verplicht om de helft van deze overwaarde, zijnde € 19.179,71, aan de vrouw te vergoeden.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van andere gemeenschappelijke goederen, zoals bankrekeningen en voertuigen, beoordeeld. De Renault Zoë is aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 6.950,=, terwijl de Volkswagen Beetle, die eigendom was van de vrouw vóór het huwelijk, buiten de verdeling is gelaten. De rechtbank heeft ook de persoonlijke lening bij Freo en de belastingaanslag 2020 in de verdeling betrokken. Uiteindelijk heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 1.115,51 moet voldoen uit hoofde van overbedeling.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de wettelijke bepalingen omtrent de verdeling van de gemeenschap van goederen en de vergoedingsrechten die voortvloeien uit investeringen in de echtelijke woning. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om bij te dragen in de hypotheeklasten afgewezen, omdat de man als kostwinner de lasten tijdens het huwelijk diende te dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/385850 / FA RK 21-2463 (verdeling beperkte gemeenschap)
beschikking d.d. 11 januari 2022
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.J. Nijssen te Zierikzee,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J.J. Jansen te Kapelle.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van 26 oktober 2021;
- de brief van mr. Nijssen van 26 oktober 201 met bijlagen;
- de brief van mr. Jansen van 29 oktober 2021 met bijlagen;
- de brief van mr. Nijssen van 8 november 2021;
- de brief van mr. Jansen van 23 november 2021;
- de brief van mr. Nijssen van 25 november 2021;
- de brief van mr. Jansen van 29 november 2012 met bijlagen;
- de brief van mr. Jansen van 1 december 2021;
- de brief van mr. Nijssen van 9 december 2021.
1.2. Bij tussenbeschikking van 26 oktober 2021 heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot verdeling van de beperkte gemeenschap en tot vergoeding van privé-gelden en hypotheeklasten aangehouden en partijen over en weer in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de familiekamerrol van 2 november 2021 de in die beschikking genoemde nadere stukken in het geding te brengen. Mrs. Nijssen en Jansen hebben hieraan gehoor gegeven bij voornoemde brieven van respectievelijk 26 oktober 2021 en 29 oktober 2021. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op de familiekamerrol van 16 november 2021 schriftelijk te reageren op de door de andere partij overgelegde stukken. Mr. Nijssen heeft bij voornoemde brief van 8 november 2021 gereageerd op de brief met bijlagen van mr. Jansen van 29 oktober 2021. Mr. Jansen heeft, na de rechtbank vanwege ziekte om een uitstel voor de duur van een week te hebben verzocht en dit uitstel te hebben verkregen, bij brief van 23 november 2021 gereageerd op de brief met bijlagen van mr. Nijssen van 26 oktober 2021. Zij heeft daarbij echter nogmaals stukken in het geding gebracht. De rechtbank heeft mr. Jansen niet in de gelegenheid gesteld die nadere stukken in het geding te brengen, zodat de door haar bij brief van 23 november 2021 overgelegde stukken in deze procedure buiten schouwing worden gelaten en geen deel uitmaken van de processtukken. Ook de nadien door de rechtbank ontvangen brief met bijlagen van mr. Nijssen van 3 december 2021 wordt in deze procedure buiten schouwing gelaten en maakt geen deel uit van de processtukken, omdat mr. Nijssen door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld nogmaals te reageren en wederom stukken in het geding te brengen.

2.De verdere beoordeling

Verdeling wettelijke beperkte gemeenschap van goederen;
2.1.
De rechtbank verwijst naar haar tussenbeschikking van 26 oktober 2021 waarin zij – samengevat - heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen, het huwelijksvermogensstelsel wordt beheerst door Nederlands recht en partijen - nu zij na 1 januari 2018 met elkaar zijn gehuwd – daarom gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen omvat, voorzover voor deze zaak van belang, alle goederen die reeds voor de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de echtgenoten, door ieder van hen afzonderlijk of door hen tezamen vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen (behoudens enkele uitzonderingen), en verder alle gemeenschappelijke schulden die de echtgenoten bij aanvang van het huwelijk al hadden en alle tijdens het huwelijk ontstane schulden.
Peildatum omvang en samenstelling;
2.2.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang en de samenstelling van de ontbonden wettelijke beperkte gemeenschap van partijen heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 24 november 2020.
Peildatum waardering;
2.3.
Voor de waardering van de in de wettelijke beperkte gemeenschap vallende vermogensbestanddelen heeft - voor zover partijen niet anders overeenkomen of de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid anders moet worden beslist - de datum van de feitelijke verdeling te gelden als peildatum.
Omvang en samenstelling;
2.4.
Door partijen zijn de volgende bestanddelen naar voren gebracht die mogelijk tot de te verdelen wettelijke beperkte gemeenschap behoren:
goederen:
  • de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , aan de [locatie] ;
  • een aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis;
  • de auto van het merk en type Renault Zoë met [kenteken] ;
  • de auto van het merk en type Volkswagen Beetle;
  • de overige roerende zaken: droger, wasmachine, fiets en slaapkamer [naam] , koelkast, koffiezetapparaat, E-bike, buitenkeuken/barbecue en schilderijen Marokko;
  • de ING Betaalrekening met [rekeningnummer] ten name van de man;
  • de ING Oranje Spaarrekening met [rekeningnummer] ten name van de man;
  • de ABN AMRO Bank privérekening met [rekeningnummer] ten name van de vrouw;
  • de ING Betaalrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van de vrouw;
  • de Belastingteruggave 2020;
  • waardepapieren (aandelen);
schulden:
  • de op de echtelijke woning rustende - uit vier leningdelen bestaande - hypothecaire geldlening bij Aegon met [hypotheeknummer] ;
  • de persoonlijke lening bij Freo met [contractnummer] .
2.5.
De rechtbank zal hierna de onder 2.4. genoemde bestanddelen, alsmede de overige geschilpunten afzonderlijk beoordelen.
De echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek;
2.6.
De man heeft in eerste instantie verzocht de echtelijke woning aan hem toe te delen tegen een waarde op de peildatum van 24 november 2020 van € 295.000,=. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven in te kunnen stemmen met overname van de woning tegen de in het door de vrouw overgelegde taxatierapport van Makelaardij Faasse & Fermont B.V. vastgestelde waarde per waardepeildatum van 12 juli 2021 van € 330.000,=.
2.7.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning dient te worden verkocht aan een derde en dat, ingeval van overname van de woning door de man, dient te worden uitgegaan van de door de makelaar genoemde vraagprijs van de woning van € 350.000,=. Gelet op de huidige situatie op de woningmarkt is volgens de vrouw de kans groot dat er overboden zal worden. De vrouw heeft er, gezien de vermeende vergoedingsvorderingen van de man, belang bij dat de woning zoveel mogelijk opbrengt.
2.8.
De rechtbank zal de echtelijke woning toedelen aan de man tegen de in het door de vrouw overgelegde taxatierapport vastgestelde waarde van de woning per 12 juli 2021 van
€ 330.000,= en overweegt daartoe als volgt. Gesteld noch gebleken is dat de man financieel niet in staat is om (het aandeel van de vrouw in) de woning over te nemen. De man heeft als mede-eigenaar ook het recht een zodanige toedeling te verzoeken. Niet valt in te zien dat de woning zou moeten worden verkocht aan een derde wanneer de man deze toegedeeld wenst te krijgen en dit financieel kan dragen. Voorbij wordt gegaan aan de stelling van de vrouw dat, ingeval van toedeling van de woning aan de man, moet worden uitgegaan van de door de makelaar geadviseerde vraagprijs van de woning. In geval van verdeling dient, zoals hiervoor reeds overwogen, te worden uitgegaan van de waarde van het tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddeel per de datum van de feitelijke verdeling. Niet in geschil tussen partijen is dat de waarde van de woning per 12 juli 2021 is vastgesteld op een bedrag van € 330.000,=. Dat bij verkoop aan een derde een hogere vraagprijs wordt gehanteerd en dat niet ondenkbaar is dat de woning in geval van verkoop aan een derde als gevolg van overbieding mogelijk meer zal opbrengen dan € 330.000,=, betekent niet de woning daarmee ook meer waard is.
2.9.
De rechtbank zal, nu de echtelijke woning wordt toegedeeld aan de man, bepalen dat de op de woning rustende - uit vier leningdelen bestaande - hypothecaire geldlening bij Aegon voor rekening van de man komt en dat de man deze schuld als eigen schuld dient te voldoen. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich ervoor zal inspannen dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire lening wordt ontslagen. Niet in geschil tussen partijen is dat dient te worden uitgegaan van het openstaande bedrag aan hypotheekschuld per de peildatum van 24 november 2020 van
€ 254.655,=, omdat de man tot op heden alle lasten (rente en aflossing) van de hypothecaire geldlening voor zijn rekening heeft genomen.
2.10.
Het vorenstaande resulteert in een overwaarde van de woning van (€ 330.000 -/-
€ 254.655 =) € 75.345,=. Rekening houdend met:
- het onder rechtsoverweging 2.43. van deze beschikking vast te stellen vergoedingsrecht van de man ad € 32.247,60;
- het onder rechtsoverweging 2.47. vast te stellen vergoedingsrecht van de man ad
€ 1.530,65;
- het onder rechtsoverwegingen 2.24. en 2.25. vast te stellen vergoedingsrecht ter zake van de privé-banktegoeden van de man ad € 588,29 en € 2.619,05;
resteert na aftrek daarvan een tussen partijen bij helfte te verdelen overwaarde van de woning van € 38.359,41. De man dient uit hoofde van overbedeling de helft van dit bedrag, zijnde € 19.179,71, aan de vrouw te voldoen.
Aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis;
2.11.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er geen sprake is van een aan de hypothecaire geldlening gekoppelde spaarpolis waarin vermogen wordt opgebouwd. Een dergelijke polis maakt dan ook geen deel uit van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen.
Renault Zoë;
2.12.
De man verzoekt de Renault Zoë aan hem toe te delen tegen de door [bedrijf 1] bij
e-mailbericht van 21 oktober 2021 geschatte inruilwaarde van € 6.950,= en te bepalen dat hij de helft van dit bedrag aan de vrouw dient te vergoeden. De man stelt daartoe dat de auto op zijn naam staat en er voor deze auto een - eveneens op zijn naam staand – recht op subsidie geldt. Volgens de man dient deze subsidie terugbetaald te worden indien de auto binnen de lopende subsidietermijn van eigenaar wisselt. Daarnaast stelt de man de auto vanaf de peildatum van 24 november 2020 in gebruik te hebben, aangezien de vrouw een eigen auto tot haar beschikking heeft.
2.13.
De vrouw voert daartegen verweer en verzoekt de Renault Zoë aan haar toe te delen, onder verrekening van de waarde bij helfte. Zij is van mening dat dient te worden uitgegaan van de in de door haar bij brief van 29 oktober 2021 overgelegde uitdraai van de ANWB Auto Koerslijst opgenomen inruilwaarde van de auto van € 8.000,=. Zij stelt daartoe dat haar eigen auto, een Volkswagen Beetle, erg oud is en dat zij de Renault Zoë nodig heeft in verband met haar eigen medische beperkingen en gezondheidsklachten van haar dochter en om haar dochter naar bijvoorbeeld sportactiviteiten te kunnen brengen. De Renault Zoë is volgens de vrouw betaald van de persoonlijke lening van partijen bij Freo, zodat ook zij daaraan heeft meebetaald.
2.14.
De rechtbank zal de Renault Zoë toedelen aan de man en overweegt daartoe als volgt. Uit het door de man bij verweerschrift op zelfstandig verzoek overgelegde ‘Besluit tot subsidieverlening en vaststelling’ van 31 juli 2020 blijkt dat de man op zijn naam subsidie heeft ontvangen voor de Renault Zoë en dat aan deze subsidie een aantal verplichtingen is verbonden, waaronder de verplichting dat de auto vanaf de datum van de tenaamstelling gedurende drie jaar ononderbroken in het kentekenregister op naam van de subsidie-ontvanger dient te zijn gesteld. In geval van toedeling van de auto aan de vrouw, zou dit een wijziging van de tenaamstelling van de auto en daarmee een risico tot terugbetaling van de aan de man verstrekte subsidie met zich brengen. Dat, zoals de vrouw stelt, ook zij heeft meebetaald aan de aankoop van de auto doordat de auto is betaald met een door partijen aangegane persoonlijke lening maakt het voorgaande niet anders. Niet in geschil is immers dat de auto gemeenschappelijk eigendom is van partijen. Dat de vrouw de Renault Zoë nodig heeft in verband met medische beperkingen dan wel gezondheidsklachten van haar dochter, wordt als onvoldoende onderbouwd terzijde geschoven. De vrouw heeft niet aangegeven welke beperkingen resp. klachten zij en/of haar dochter hebben die zodanig zijn dat zij in weerwil van bovengenoemde overwegingen deze auto dient toebedeeld te krijgen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat zij heeft erkend dat alleen de man steeds in de auto heeft gereden en de vrouw altijd in haar oude Volkswagen Beetle heeft gereden waaraan zij erg gehecht was. Dat deze Beetle inmiddels technisch is afgeschreven, waarop de vrouw ter zitting heeft gewezen, maakt dat niet anders.
2.15.
Voorts is in geschil de in de verdeling te betrekken waarde van de Renault Zoë. De rechtbank zal de auto aan de man toedelen tegen een waarde van € 6.950,=, zijnde de door garagehouder [bedrijf 1] geschatte inruilwaarde. Niet valt in te zien dat, zoals de vrouw stelt, een waarde-opgave van een garagehouder die de man op voornaambasis kent alleen om die reden niet juist of niet geloofwaardig zou zijn. Dit geldt temeer nu die waarde-opgave door de garagehouder ook is onderbouwd. Uit de door de vrouw bij brief van 29 oktober 201 overgelegde ANWB Auto Koerslijst volgt weliswaar een hogere inruilwaarde, namelijk
€ 8.000,=, echter de man geeft aan dat er sprake is van een huuraccu, hetgeen de vrouw niet heeft betwist, en stelt dat deze omstandigheid een waardedrukkend effect heeft. Dit wordt ook bevestigd in het door de man overgelegde e-mailbericht van [bedrijf 1] . De garagehouder geeft in dit bericht immers aan dat huuraccu’s redelijk moeilijk in de markt liggen. Daarbij komt dat gesteld noch gebleken is dat in de door de vrouw overgelegde waardebepaling op basis van de ANWB Auto Koerslijst ook rekening is gehouden met de omstandigheid dat er sprake is van een huuraccu. Gelet op het voorgaande dient de man uit hoofde van toedeling van de Renault Zoë aan hem een bedrag van € 3.475,= aan de vrouw te voldoen.
Volkswagen Beetle;
2.16.
Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat de Volkswagen Beetle al eigendom van de vrouw was vóór het huwelijk van partijen. Deze auto valt derhalve buiten de te verdelen wettelijke beperkte gemeenschap van partijen.
Overige roerende zaken;
Droger en wasmachine;
2.17.
Uit de door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde facturen van [bedrijf 2] blijkt dat hij de droger op of omstreeks 6 november 2018, dus vóór het huwelijk van partijen, en de wasmachine op of omstreeks 2 augustus 2021, dus ná ontbinding van de gemeenschap, heeft aangeschaft. De droger en de wasmachine behoren derhalve niet tot de te verdelen wettelijke beperkte gemeenschap van partijen, doch zijn eigendom van de man.
Fiets en slaapkamer Amina;
2.18.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling afgesproken blijven de fiets en slaapkamer van [naam] buiten de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap, omdat deze goederen dienen te worden beschouwd als eigendom van [naam] .
Buitenkeuken/barbecue;
2.19.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de buitenkeuken/barbecue cadeau heeft gekregen van [naam] en dat deze daarom niet in de verdeling dient te worden betrokken.
2.20.
De man kan zich vinden in toedeling van de buitenkeuken/barbecue aan de vrouw tegen de op de door hem overgelegde lijst vermelde waarde van € 300,=, onder verrekening van de helft daarvan.
2.21.
De rechtbank is van oordeel dat de buitenkeuken/barbecue tot het privé-vermogen van de vrouw behoort, nu de man de door de vrouw gestelde schenking niet heeft betwist. In zo een situatie is artikel 1:94 lid 2 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
Koelkast, koffiezetapparaat, E-Bike en schilderijen Marokko;
2.22.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling afgesproken zullen de koelkast, het koffiezetapparaat, de E-bike en de schilderijen Marokko worden toegedeeld aan de vrouw tegen de waarden zoals opgenomen in de door de man bij aanvullend verzoek als productie 2 overgelegde lijst. De totale waarde van deze aan de vrouw toe te delen roerende zaken bedraagt (€ 825 + € 525 + € 1.350 + € 300 =) € 3.000,=, zodat de vrouw aan de man uit dien hoofde € 1.500,= dient te voldoen.
Bankrekeningen;
2.23.
Niet in geschil is tussen partijen dat de bankrekeningen dienen te worden toegedeeld aan degene op wiens naam de desbetreffende rekening staat, zulks onder verrekening bij helfte van de saldi per de peildatum van 24 november 2020, dit - zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen afgesproken - onder aftrek van het saldo bij aanvang van het huwelijk van partijen. Het saldo bij aanvang van het huwelijk valt immers buiten de te verdelen gemeenschap, nu partijen zijn gehuwd in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen.
Partijen zijn na 24 november 2020 ieder de op hun naam staande bankrekeningen als eigen rekeningen blijven gebruiken en hebben op die wijze ook ieder de eigen eindsaldi behouden.
Bankrekeningen ten name van de man;
2.24.
Niet in geschil is tussen partijen dat de op naam van de man staande ING Betaalrekening met [rekeningnummer] dient te worden toegedeeld aan de man. Uit de door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde bankafschriften blijkt dat het beginsaldo op 24 juni 2019 € 1.694,49 en het eindsaldo op de ontbindingsdatum van 24 november 2020 € 1.106,20 bedroeg. Dit resulteert in een aan de man te vergoeden bedrag uit de gemeenschap van € 588,29. Dat, zoals de vrouw stelt, de man ten onrechte het saldo van 23 juni 2019 neemt is onjuist. De overgelegde bankafschriften laten immers de afschrijvingen zien tot en met 23 juni 2019, zodat terecht wordt uitgegaan van het startsaldo van 24 juni 2019, de dag waarop de wettelijke beperkte gemeenschap van partijen vanwege de huwelijkssluiting is aangevangen.
2.25.
Niet in geschil tussen partijen is dat de op naam van de man staande ING Oranje Spaarrekening met [rekeningnummer] dient te worden toegedeeld aan de man. Uit het door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde bankafschrift van deze rekening blijkt dat het beginsaldo op 24 juni 2019 € 36.001,14 bedroeg. Op dit beginsaldo strekt, zoals hierna onder 2.43. zal worden overwogen, in mindering het door de man uit deze eigen middelen in de aankoop van de echtelijke woning geïnvesteerde bedrag van € 26.873,=, nu dit bedrag (vermeerderd met een rendement van 20%) reeds wordt verrekend met de overwaarde van de woning. Dit resulteert in een gecorrigeerd beginsaldo op 24 juni 2019 van € 9.128,14. Uit de overgelegde producties van deze rekening blijkt dat het eindsaldo op de ontbindingsdatum van 24 november 2020 € 6.509,09 bedroeg. Dit betekent dat de man nog recht heeft op vergoeding vanuit de boedel van € 2.619,05.
2.26.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man meer bankrekeningen zou hebben. De vrouw voert daartoe slechts aan dat de man één of meer bankrekeningen heeft waarmee hij belegt in aandelen en verwijst daarbij naar een door haar bij brief van 29 oktober 2021 overgelegd screenshot. Echter uit dit - slecht leesbare - screenshot kan de rechtbank niet opmaken dat dit een andere rekening betreft dan één van de rekeningen waarvan de man reeds melding heeft gemaakt, hetgeen de vrouw overigens ook niet stelt. Evenmin valt uit het screenshot op te maken in welk jaar de desbetreffende afschrijving is gedaan. Dat de transactie waarop de vrouw doelt betrekking heeft op de aankoop van aandelen blijkt evenmin. Bovendien maakt die afschrijving, ook al zou die wèl betrekking hebben op de aankoop van aandelen, op zich niet aannemelijk dat de man op de peildatum nog één of meer bankrekeningen had.
Bankrekeningen ten name van de vrouw;
2.27.
Niet in geschil tussen partijen is dat de op naam van de vrouw staande ABN AMRO privérekening met [rekeningnummer] dient te worden toegedeeld aan de vrouw. Uit de door de vrouw bij brief van 29 oktober 2021 overgelegde bankafschriften van deze rekening blijkt dat het beginsaldo op 24 juni 2019 € 3.531,75 en het eindsaldo op de ontbindingsdatum van 24 november 2020 - € 11,22 bedroeg. Dit resulteert in een aan de vrouw vanuit de gemeenschap te vergoeden bedrag van € 3.531,75. Voorts dient de man de helft van het negatief saldo, ofwel € 5,61, aan de vrouw te voldoen. Dat het eindsaldo handmatig op de door de vrouw overgelegde productie is vermeld, maakt niet dat het eindsaldo daarmee onjuist of ongeloofwaardig is, zoals de man naar de rechtbank begrijpt probeert aan te geven. Immers de productie ziet op transacties van zowel vóór als ná de ontbindingsdatum van 24 november 2020. Omdat die laatste transacties niet meetellen voor de omvang van de gemeenschap is herrekening van het op de productie vermelde saldo per 30 november 2020 nodig. Die herrekening leidt, zoals door de vrouw juist berekend, tot een eindsaldo van - € 11,22. Dat dit eindsaldo mede is bepaald door overboekingen door de man aan de vrouw, door hem aangeduid als ‘kinderalimentatie voor [naam] ’, neemt niet weg dat het eindsaldo van deze rekening volledig tot de gemeenschap behoort en dat voor enige correctie of vergoeding geen aanleiding bestaat. De door de man bedoelde betalingen vloeiden immers voort uit zijn onderhoudsplicht, waren tot verbruik bestemd en zijn bovendien verricht binnen de gemeenschap.
2.28.
Niet in geschil tussen partijen is dat de op naam van de vrouw staande ING Betaalrekening met [rekeningnummer] dient te worden toegedeeld aan de vrouw. Uit de door de vrouw bij brief van 29 oktober 2021 overgelegde bankafschriften van deze rekening blijkt dat het beginsaldo op 24 juni 2019 € 183,43 en het eindsaldo op de ontbindingsdatum van 24 november 2020 € 5.362,64 bedroeg. Dat van het eindsaldo geen productie is overgelegd, zoals de man stelt, is onjuist aangezien deze productie als laatste pagina bij de brief van 29 oktober 2021 is gevoegd.
Nu de vrouw de onderhavige ING-rekening met het op de ontbindingsdatum bestaande positieve saldo heeft behouden, resulteert dit, na aftrek van de vergoeding in verband met het als privé-middelen aan te merken beginsaldo en na aftrek van de vergoeding van € 3.531,75 als bedoeld in r.o. 2.27., in een saldo van € 1.647,46, waarvan de vrouw de helft (€ 823,73) aan de man dient te voldoen.
Belastingteruggave/-aanslag 2020;
2.29.
De vrouw stelt dat de man over 2020 een belastingteruggave heeft ontvangen en de man de helft daarvan aan haar dient te betalen.
2.30.
De man stelt over 2020 geen belastingteruggave doch juist een belastingaanslag van
€ 58,= te hebben ontvangen. Hij is van mening dat, gelet op de peildatum van 24 november 2020, 11/12 deel hiervan tussen partijen moet worden verrekend.
2.31.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde Voorlopige aanslag 2020 d.d. 18 juni 2021 blijkt dat het terug te ontvangen bedrag van de vorige aanslag € 1.799,= bedroeg en het terug te ontvangen bedrag uit hoofde van de nieuwe aanslag € 1.741,= bedroeg, hetgeen heeft geresulteerd in een door de man te betalen bedrag van € 58,=. Door de man is daarmee, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, genoegzaam aangetoond dat hij ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap een bedrag van € 58,= aan de Belastingdienst verschuldigd was. De rechtbank volgt de man in zijn stelling dat, gelet op de ontbindingsdatum van 24 november 2020, (afgerond) 11/12 deel van deze aanslag, ofwel een bedrag van € 53,17, in de gemeenschap valt en de vrouw daarvan de helft (€ 26,58) voor haar rekening dient te nemen. Dat er, zoals de vrouw stelt, nog steeds sprake is van een teruggave aangezien er aanvankelijk sprake was van een belastingteruggave over 2020 van € 1.799,= terwijl dit € 1.741,= had moeten zijn, mag dan juist zijn maar die teruggave is vóór de ontbindingsdatum van 24 november 2020 ontvangen en daarmee in de gemeenschap gevallen. Pas achteraf is gebleken dat destijds
€ 58,= teveel is ontvangen, zodat er op de ontbindingsdatum sprake was van een, voor rekening van beide partijen komende, fiscale schuld van 11/12 x € 58,=. Nu de man dit bedrag voor zijn rekening heeft genomen, dient de vrouw aan de man een bedrag van € 26,58 te voldoen.
2.32.
De stelling van de man dat ook de vrouw belastingaangifte heeft moeten doen, is door de vrouw niet weersproken. Niettemin zal de rechtbank de afwikkeling van de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap daarvoor nu niet verder aanhouden. De man had deze stelling overigens eerder in de procedure naar voren kunnen brengen. Indien alsnog blijkt dat de vrouw over 2020 na de ontbindingsdatum een belastingteruggave heeft ontvangen, zullen partijen dat bedrag in onderling overleg bij helfte dienen te verdelen.
Persoonlijke lening Freo;
2.33.
De man verzoekt te bepalen dat de door beide partijen aangegane persoonlijke lening bij Freo met [contractnummer] voor zijn rekening komt en dat hij deze schuld als eigen schuld dient te voldoen, onder de voorwaarde dat de totale schuld in mindering zal worden gebracht op de overwaarde van de woning. Bij brief van 26 oktober 2021 heeft de man een door hem opgesteld overzicht van de opnames van de persoonlijke lening overgelegd.
2.34.
De vrouw stelt dat een deel van de door partijen aangegane persoonlijke lening is aangewend voor de aankoop van aandelen, dan wel dat de man een deel van het via deze lening vrijgekomen bedrag heeft aangewend op een wijze dat de door partijen bestaande beperkte huwelijksgemeenschap is benadeeld. De vrouw is van mening dat zij voor dat deel van de persoonlijke lening niet aansprakelijk is. Volgens de vrouw kan geen bewijskracht worden ontleend aan het door de man zelf opgestelde overzicht van bestedingen van de persoonlijke lening en kan de man bij Freo een overzicht van de bestedingen opvragen.
2.35.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man overgelegde overeenkomst blijkt dat partijen op 1 juli 2020 een persoonlijke lening zijn aangegaan bij Freo met een kredietbedrag van € 41.000,=. Partijen zijn het er over eens dat de openstaande schuld per de ontbindingsdatum van 24 november 2020 € 38.389,= bedroeg. Bij beschikking van 26 oktober 2021 heeft de rechtbank de vrouw in de gelegenheid gesteld bewijsstukken over te leggen van haar stelling dat een deel van de door partijen aangegane persoonlijke lening is aangewend voor de aankoop van aandelen, dan wel dat de man een deel van het via deze lening vrijgekomen bedrag heeft aangewend op een wijze dat de tussen partijen bestaande wettelijke beperkte gemeenschap is benadeeld. De vrouw heeft hieraan geen gehoor gegeven doch zich slechts op het standpunt gesteld dat de man een overzicht van de opgenomen gelden kan opvragen bij Freo. Omdat ook de vrouw partij is bij de lening, had ook zij bij Freo een overzicht van de opgenomen gelden kunnen opvragen, hetgeen op grond van de beschikking van 26 oktober 2021 op haar weg had gelegen. Nu de vrouw dit heeft nagelaten gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man een deel van deze lening heeft besteed aan de aankoop van aandelen dan wel anderszins heeft aangewend ter benadeling van de gemeenschap. De rechtbank zal, zoals door de man verzocht, bepalen dat deze schuld voor rekening van de man komt en dat hij deze schuld als eigen schuld dient te voldoen. De vrouw dient de man uit dien hoofde de helft van het openstaande bedrag, zijnde € 19.194,50, te voldoen.
Aandelen;
2.36
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat op de ontbindingsdatum waardepapieren in de vorm van aandelen tot de te verdelen beperkte gemeenschap behoren. Bij gebrek aan nadere onderbouwing gaat de rechtbank hieraan voorbij. De man heeft namelijk het bezit van aandelen betwist, waartegenover de vrouw niets anders ter onderbouwing heeft aangevoerd dan dat de man tijdens het huwelijk ten nadele van de gemeenschap in aandelen zou hebben gehandeld hetgeen de man op zijn beurt heeft weersproken. Zelfs al zou komen vast te staan dat de man op enig moment tijdens het huwelijk aandelen zou hebben gekocht (zie echter ook hierna onder r.o. 2.39.), dan volgt daaruit niet dat ook op de ontbindingsdatum aandelen tot de gemeenschap behoren.
Schadevergoeding en vergoedingsrechten;
Benadeling gemeenschap door aankoop aandelen;
2.37.
De vrouw stelt dat de man een deel van het via de persoonlijke lening bij Freo vrijgekomen bedrag heeft aangewend voor de aankoop van aandelen, daarmee aanzienlijke bedragen te hebben verloren en daardoor de tussen partijen bestaand hebbende beperkte gemeenschap te hebben benadeeld.
2.38.
De man betwist te hebben gehandeld, dan wel te handelen in aandelen en een deel van de persoonlijke lening bij Freo te hebben aangewend voor de aankoop daarvan.
2.39.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man de wettelijke beperkte gemeenschap heeft benadeeld door voor grote bedragen in aandelen te hebben gehandeld en daarmee forse bedragen ten laste van de gemeenschap te hebben verloren, zoals door de vrouw gesteld. Deze stelling is door de vrouw - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - niet (voldoende) onderbouwd. Bij beschikking van 26 oktober 2021 is de vrouw in de gelegenheid gesteld bewijsstukken over te leggen. Zij heeft volstaan met het bij brief van 29 oktober 2021 overleggen van eerdergenoemd - voor de rechtbank voor een belangrijk deel onleesbaar - screenshot. Uit dit screenshot blijkt dat er een transactie is gedaan van € 500,=, maar er blijkt niet in welk jaar, van welke rekening of voor welk doel deze uitgave is gedaan. Zelfs als zou deze transactie betrekking hebben op de aankoop van aandelen vóór de ontbinding van de gemeenschap door de man, dan blijkt hieruit nog niet van een benadeling van de gemeenschap.
Investering eigen middelen in aankoop echtelijke woning;
2.40.
De man stelt een bedrag van € 26.873,= van de verkoopopbrengst van een woning die hij voor het aangaan van het huwelijk met de vrouw in eigendom had, te hebben aangewend voor de aankoop van de echtelijke woning. Hij is dan ook van mening dat hij uit dien hoofde een vordering heeft op de beperkte gemeenschap van € 26.873,= en dat op dit bedrag de beleggingsleer van toepassing is, aangezien dit bedrag is geïnvesteerd in de onroerende zaak. Nu er sprake is van een waardestijging van de woning van 20%, aangezien de woning is aangeschaft voor € 275.000,= en thans € 330.000,= waard is, dient het door de man geïnvesteerde bedrag ook met 20% te worden verhoogd. Dit resulteert volgens de man in een vergoedingsrecht van € 32.247,60 en dient dit bedrag met de overwaarde van de woning te worden verrekend.
2.41.
De vrouw erkent dat de man uit eigen middelen een bedrag van € 26.873,= heeft geïnvesteerd in de aankoop van de echtelijke woning. Zij maakt echter bezwaar tegen het aanvullend verzoek van de man om dit bedrag met het oog op de beleggingsleer te verhogen met 20%, omdat dit aanvullend verzoek niet is onderbouwd en bovendien tardief is.
2.42.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 Rv van overeenkomstige toepassing.
De rechtbank laat het schriftelijke aanvullende verzoek van de man toe. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw door de late indiening van het aanvullend verzoek onredelijk is bemoeilijkt in haar verweer. Gelet op het eenvoudige karakter van het verzoek en de omstandigheid dat de vrouw nadien ook in de gelegenheid is geweest om te reageren op dit verzoek, hetgeen zij ook heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat het pas bij brief van 26 oktober 2021 doen van dit verzoek geen strijd met de eisen van een goede procesorde oplevert.
2.43.
Niet in geschil tussen partijen is dat de man uit eigen middelen, te weten uit de verkoopopbrengst van de voor het huwelijk van partijen aan hem in eigendom toebehorende woning, een bedrag van € 26.873,= heeft aangewend voor de aankoop van de echtelijke woning van partijen en dat de man uit dien hoofde een vergoedingsrecht (reprise) heeft jegens de gemeenschap (artikel 1:95 lid 2 BW). De rechtbank is met de man van oordeel dat op dit vergoedingsrecht de beleggingsleer als neergelegd in artikel 1:87 lid 2 sub a BW van toepassing is. Zoals hiervoor onder 2.8. overwogen wordt uitgegaan van de huidige waarde van de echtelijke woning van € 330.000,=. Nu als onweersproken vast staat dat de woning destijds door partijen is aangeschaft voor € 275.000,= is er sprake van een waardestijging van 20%, zoals door de man juist berekend. Dit brengt met zich dat ook de door de man gedane investering uit privé-gelden met 20% dient te worden verhoogd, hetgeen resulteert in een vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap van € 32.247,60. De rechtbank zal dit bedrag, zoals door de man verzocht en onder rechtsoverweging 2.10. reeds overwogen, verrekenen met de overwaarde van de woning.
Investeringen eigen middelen in opknappen echtelijke woning;
2.44.
De man stelt voorts een deel van de verkoopopbrengst van de woning die hij in eigendom had voor het huwelijk van partijen te hebben gebruikt om investeringen te doen in de echtelijke woning, waaronder de aankoop van shutters, een CV-ketel, radiatoren, spotjes en het laten verrichten van schilderwerk. Hij stelt uit dien hoofde een vergoedingsrecht te hebben op de gemeenschap ter hoogte van de door hem uit eigen middelen gedane investeringen.
2.45.
De vrouw heeft dit betwist en stelt dat ook zij allerlei kosten voor de woning heeft betaald. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de door de man gestelde gedane investeringen reeds zijn meegenomen in de taxatie van de woning.
2.46.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde producties blijkt dat de factuur van [bedrijf 3] van 11 december 2019 ten bedrage van € 4.305,50 op 24 december 2019, derhalve vòòr de ontbinding van de gemeenschap, is betaald van de op naam van de man staande ING Betaalrekening met [rekeningnummer] . Het betreft dus een betaling vanuit de gemeenschap aan een derde. Niet is gebleken dat de man dit bedrag herleidbaar uit eigen middelen, dus van buiten de gemeenschap vallende middelen, heeft betaald. De man komt uit dien hoofde dan ook geen vergoedingsrecht op de gemeenschap toe.
2.47.
Ten aanzien van de overgelegde facturen van [bedrijf 4] ten bedrage van
€ 327,51 (verlichting), [bedrijf 5] ten bedrage van € 2.999,75 (shutters) en [bedrijf 6] ten bedrage van € 1.530,65 (radiatoren) oordeelt de rechtbank dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat deze facturen zijn betaald na de ontbindingsdatum en daarmee dus uit privé-middelen van de man. De facturen zijn namelijk betaald op respectievelijk 24 december 2020, 29 maart 2021 en 7 december 2020 van de op naam van de man staande ING rekening met [rekeningnummer] . De eerste twee facturen betreffen echter geen investeringen in de woning zelf, doch zien op de aankleding/stoffering. Dat is anders met de derde factuur, aangezien radiatoren als onderdeel van de woning hebben te gelden. Het bedrag van € 1.530,65 betreft derhalve een door de man ná de ontbinding van de gemeenschap ten behoeve van de nog steeds gemeenschappelijke echtelijke woning gedane als investering aan te merken betaling, zodat deze uitgave voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal het nominale bedrag aanhouden, aangezien het hier een ten opzichte van de totale waarde van de woning zeer gering bedrag betreft waarbij de investering bovendien is gedaan slechts 6 maanden voor de waardetaxatie van 12 juli 2021.
2.48.
Met betrekking tot de factuur van [bedrijf 6] ten bedrage van € 2.383,70 (CV-ketel) overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde producties niet blijkt door wie, wanneer en uit welke middelen deze factuur is betaald, zodat niet herleidbaar tot zijn privé-middelen kan worden vastgesteld dat de man uit dien hoofde een vergoedingsrecht toekomt.
2.49.
Niet duidelijk is waarop de door de man bij brief van 26 oktober 2021 overgelegde overboeking op 13 juni 2020 ten bedrage van € 1.300,= van zijn ING Betaalrekening naar de ING Betaalrekening van de vrouw betrekking heeft, omdat deze betaling geen kenmerk of omschrijving bevat. Deze betaling die in ieder geval binnen de gemeenschap heeft plaatsgevonden zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
De door de man overgelegde overschrijving van 10 juni 2020 ten bedrage van € 1.000,= betreft eveneens een transactie binnen de gemeenschap van de ING Betaalrekening van de man naar de ING Betaalrekening van de vrouw en vermeldt als omschrijving ‘eethoek [naam] ’. Deze transactie kan derhalve niet worden aangemerkt als een investering in de echtelijke woning. Voor deze betaling komt de man dan ook geen vergoedingsrecht toe.
De stelling van de vrouw in haar brief van 23 november 2021 dat ook zij allerlei kosten heeft betaald, moet worden gepasseerd, omdat het enkele feit dat deze kosten – wat daarvan overigens ook zij – zijn betaald tijdens het huwelijk van de rekening van de vrouw niet maakt dat zij zijn betaald uit haar privé-middelen. Immers, deze rekening behoorde tot de gemeenschap.
Investering eigen middelen in appartement Marokko;
4.50.
Voorts stelt de man uit de verkoopopbrengst van zijn vorige woning een aanbetaling te hebben gedaan van € 6.800,= voor een appartement in Marokko. Hij is van mening uit dien hoofde een vergoedingsrecht te hebben op de gemeenschap.
4.51.
De vrouw betwist dat de man een bedrag uit eigen middelen heeft aangewend als aanbetaling op een appartement in Marokko.
4.52.
De rechtbank heeft de man bij beschikking van 26 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld bankafschriften over te leggen waaruit blijkt dat hij uit privé-gelden een bedrag van
€ 6.800,= heeft aanbetaald op een appartement in Marokko. De man heeft bij brief van 26 oktober 2021 aangegeven hier geen betalingsbewijs van over te kunnen leggen. Nu de man, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw, niet kan aantonen vanuit privé-gelden een aanbetaling te hebben gedaan voor een appartement in Marokko, zal de rechtbank hieraan voorbij gaan en de man uit dien hoofde geen vergoedingsrecht toekennen.
Lasten echtelijke woning;
4.53.
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw aan hem zal moeten vergoeden de helft van de hypotheeklasten over de periode van 1 december 2020 tot en met het moment dat de vrouw niet langer eigenaar zal zijn van de echtelijke woning en zij is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek. Het bedrag kan volgens de man worden verrekend met de overwaarde op de woning. De man stelt vanaf december 2020 de volledige hypothecaire lasten van de echtelijke woning te voldoen, terwijl ook de vrouw gebruik maakt van de woning.
4.54.
De vrouw voert daartegen verweer stellende dat partijen nog samenleven en dat de man tijdens het huwelijk een zorgplicht heeft voor de vrouw en haar dochter [naam] .
4.55.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw dient bij te dragen in de helft van de hypotheeklasten, kan in redelijkheid niet worden toegewezen. In de periode dat partijen nog gehuwd zijn, dat wil zeggen tot de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het daarvoor bestemde register, rust op partijen op grond van artikel 1:81 BW de verplichting elkaar het nodige te verschaffen.
In het onderhavige geval acht de rechtbank tevens van belang dat de man kostwinner is en de vrouw slechts een beperkt eigen inkomen uit een WIA-uitkering geniet dat onvoldoende is om de hypotheeklasten te voldoen, zodat van de man moet worden verwacht dat hij de hypotheeklasten voldoet gedurende de huwelijkse periode. Voor de periode van 1 december 2020 tot aan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand ligt het verzoek van de man tot vergoeding van de helft van de hypotheeklasten dan ook voor afwijzing gereed.
4.56.
Voor de periode na het einde van het huwelijk, dus vanaf inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, en tot en met het moment dat de vrouw niet langer eigenaar zal zijn van de echtelijke woning en zij is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek, heeft te gelden dat de hypotheeklasten van de echtelijke woning bij tussenbeschikking van 26 oktober 2021 door de rechtbank - overeenkomstig de door de man bij brief van 5 oktober 2021 overgelegde onweersproken draagkrachtberekening - volledig ten laste van de draagkracht van de man zijn gebracht. Het verzoek van de man tot vergoeding van de hypotheeklasten zal derhalve ook voor de na-huwelijkse periode worden afgewezen.
Resumerend;
4.57.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande – ontbonden – wettelijke beperkte gemeenschap als volgt vaststellen:
aan
de manwordt toegedeeld:
- de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , aan de [locatie] ;
- de Renault Zoë met [kenteken] ;
- de ING Betaalrekening met [rekeningnummer] ;
- de ING Oranje Spaarrekening met [rekeningnummer] ;
onder de verplichting voor
de manom voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen:
- de hypothecaire geldlening bij Aegon met [hypotheeknummer] ;
- de persoonlijke lening bij Freo met [contractnummer] ;
- de Belastingaanslag 2020;
aan
de vrouwwordt toegedeeld:
- de koelkast, het koffiezetapparaat, de E-bike en de schilderijen Marokko;
- de ABN AMRO privérekening met [rekeningnummer] ;
- de ING Betaalrekening met [rekeningnummer] ;
onder de verplichting voor
de vrouwom voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen:
- het negatief saldo op de ABN AMRO privérekening met [rekeningnummer] .
Uit hoofde van voornoemde toedeling dient
de man- rekening houdend met de op de overwaarde van de woning in mindering strekkende vergoedingsrechten van de man ter zake van de aanschaf (r.o. 2.43.) en investering (r.o. 2.47.) in de woning en de in mindering strekkende vergoeding ter zake van de resterende privé-middelen (r.o. 2.24.-2.25.) - aan de vrouw te voldoen:
- overwaarde echtelijke woning € 19.179,71
- Renault Zoë € 3.475,00
- ABN AMRO privérekening voornoemd
€ 5,61
totaal € 22.660,32
en dient
de vrouwaan de man te voldoen:
- koelkast, koffiezetapparaat, E-Bike en schilderijen Marokko € 1.500,00
- ING Betaalrekening met [rekeningnummer] € 823,73
- Belastingaanslag 2020 € 26,58
- persoonlijke lening Freo
€ 19.194,50
totaal € 21.544,81
Per saldo dient de man uit hoofde van overbedeling aan de vrouw een bedrag van
(€ 22.660,32 -/- € 21.544,81 =) € 1.115,51 te voldoen.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het meer of anders verzochte afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
stelt de wijze van verdeling van de - ontbonden - wettelijke beperkte gemeenschap van partijen vast als volgt:
aan de man wordt toegedeeld:
- de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , aan de [locatie] ;
- de Renault Zoë met [kenteken] ;
- de ING Betaalrekening met [rekeningnummer] ;
- de ING Oranje Spaarrekening met [rekeningnummer] ;
onder de verplichting voor de man om voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen:
- de hypothecaire geldlening bij Aegon met [hypotheeknummer] ;
- de persoonlijke lening bij Freo met [contractnummer]
- de Belastingaanslag 2020;
aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de koelkast, het koffiezetapparaat, de E-bike en de schilderijen Marokko;
- de ABN AMRO privérekening met [rekeningnummer] ;
- de ING Betaalrekening met [rekeningnummer] ;
onder de verplichting voor
de vrouwom voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen:
- het negatief saldo per ontbindingsdatum op de ABN AMRO privérekening met [rekeningnummer] ;
veroordeelt de man om uit hoofde van overbedeling aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 1.115,51 (
zegge: eenduizendeenhonderdenvijftien euro en eenenvijftig eurocent);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022 in tegenwoordigheid van mr. M.M.A.J. van ’t Veer-Bax, griffier.
MvtV
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.