ECLI:NL:RBZWB:2022:7584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
02/082489-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en voorhanden hebben van een wapen

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van een wapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs en het voorhanden hebben van een pistool, patronen en een patroonmagazijn. De rechtbank concludeerde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van een wapen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de observaties die hadden geleid tot de doorzoeking van de woning van de verdachte niet stelselmatig waren en dus niet in strijd met de wet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/082489-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1958 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. van ’t Land, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het bereiden en/of bewerken en/of verstrekken althans het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten en hoeveelheden harddrugs;
feit 2: het voorhanden hebben van een pistool patronen en een patroonmagazijn.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Zij is van mening dat er ten aanzien van feit 1 een bewezenverklaring kan volgen voor het vervaardigen en het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen. De officier van justitie heeft in repliek aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat de observatie niet stelselmatig is geweest, waardoor ook geen bevel in de zin van artikel 126g Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) was vereist.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Naar aanleiding van een
TCI-melding zijn op 26 februari 2021 camera’s geplaatst die zicht hadden op de woning van verdachte. Daarmee werd gedurende drie dagen geobserveerd welke personen bij verdachte langskwamen en is op die wijze getracht een compleet beeld te krijgen van het persoonlijk leven van verdachte. Nu deze observatie heeft plaatsgevonden op basis van artikel 3 van de Politiewet (hierna: PW) is die onrechtmatig geweest. Deze observatie is aan te merken als een stelselmatige observatie waarvoor de officier van justitie een bevel in de zin van artikel 126g Sv had moeten afgeven, hetgeen niet is gebeurd. Door de onrechtmatige stelselmatige observatie is gehandeld in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De resultaten van deze observaties hebben een verdenking opgeleverd, hetgeen er vervolgens toe heeft geleid dat bij verdachte is binnengetreden op 30 maart 2021. Bij de doorzoeking zijn de drugs aangetroffen. De verdediging is van mening dat al hetgeen is gevolgd naar aanleiding van de observaties, moet worden uitgesloten van het bewijs waardoor vrijspraak voor beide feiten zou moeten volgen.
Subsidiair is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte heeft bereid/bewerkt en/of verkocht en ook voor de tenlastegelegde pleegperiode is het bewijs ontoereikend. De raadsman heeft zich ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van de tenlastegelegde hoeveelheden drugs op 30 maart 2021 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken aangezien verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het wapen in de woning.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 2 oktober 2020 kwam er een TCI-melding binnen dat verdachte zijn woning, gelegen aan de [adres] in Breda, tegen een vergoeding beschikbaar stelde voor de opslag van verschillende soorten harddrugs. Naar aanleiding van deze TCI-melding is er op
26 februari 2021 een camera geplaatst met zicht op de achterdeur van de woning.
Met de camera werd van 26 tot en met 28 februari 2021 geobserveerd welke personen bij verdachte langskwamen en naar binnen gingen. Uit de observaties is gebleken dat verschillende personen bij de woning kwamen en/of naar binnen gingen. Sommige van de personen die bij verdachte langskwamen, stonden bij de politie bekend als drugsverslaafd. Ook was te zien dat er een koelkast/vrieskast de woning binnen werd gedragen die gebruikt zou kunnen worden bij het produceren van drugs. Naar aanleiding hiervan is op 30 maart 2021 de woning van verdachte doorzocht. Tijdens de doorzoeking werden hoeveelheden van in ieder geval 3.169,6 gram (bruto) amfetamine; 85,6 gram cocaïne; 16 pillen bevattende MDMA; 500 LSD-zegels en 435 gram heroïne aangetroffen. Ook werden er in de woning een pistool, in totaal 58 patronen en een patroonmagazijn aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich er niet bewust van is geweest dat voornoemde spullen in zijn woning lagen en dat hij niet weet hoe die allemaal in zijn woning terecht zijn gekomen.
Vormverzuim
De wetgever maakt onderscheid tussen stelselmatige en niet-stelselmatige observaties. Stelselmatige observaties kunnen op grond van artikel 126g Sv enkel plaatsvinden op basis van een daartoe strekkend bevel van de officier van justitie. Onder stelselmatige observaties worden observaties verstaan die als resultaat kunnen hebben dat een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands privéleven wordt verkregen. Hierbij spelen de duur, de plaats, de intensiteit of frequentie van de observatie een rol. Indien er geen sprake is van een stelselmatige observatie en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dus ook als beperkt kan worden beschouwd, dan kan de observatie plaatsvinden op grond van artikel 3 PW en is een bevel zoals voornoemd niet nodig.
De rechtbank stelt vast dat er drie dagen is geobserveerd met behulp van een camera. De camera had zicht op de achterkant van de woning van verdachte. Van belang is dat niet in de woning kon worden gekeken en dat alleen de bovenste gedeelten van de achterpui, raam en achterdeur zichtbaar waren. De camera-observaties vonden niet plaats met het doel om een min of meer volledig beeld te krijgen van (bepaalde aspecten van) het privéleven van verdachte, maar beoogden slechts een beeld te krijgen van de activiteiten rondom de woning en de personen die bij verdachte langskwamen. De observaties vonden daarnaast plaats op een voor het publiek toegankelijke plaats. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat artikel 3 PW voldoende grondslag bood voor het gebruik van de observatiecamera. Er is dan ook geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Wetenschap
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het bereiden/bewerken/verkopen/verstrekken van verdovende middelen. Verdachte zal van deze handelingen worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 30 maart 2021 de verdovende middelen, zoals ten laste gelegd, opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook kan er tot een bewezenverklaring worden gekomen voor het voorhanden hebben van het pistool, de patronen en het patroonmagazijn.
De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat de bovengenoemde spullen zich in zijn woning bevonden, acht de rechtbank ongeloofwaardig. In beginsel kan en mag ervan uit worden gegaan dat iemand weet wat zich in zijn eigen woning bevindt. Verdachte verbleef en sliep in deze woning en maakte hier ook schoon. De verdovende middelen lagen door de gehele woning verspreid. Er is drugs aangetroffen op de salontafel in de woonkamer, onderin de kast in de slaapkamer, onder het bed in de slaapkamer, in de middelste lade van de vriezer, in het dressoir in de woonkamer, onder de gootsteun in het keukenkastje, in een tas in de keuken en in een kast in de badkamer. Ook lagen er overal en op zichtbare plekken in de woning drugsgerelateerde goederen, zoals een sealapparaat, sealfolie, jerrycans met GBL, methanol en versnijdingsmiddelen. Het wapen, de patronen en het patroonmagazijn zijn aangetroffen in een toilettas in een dressoir in de woonkamer van verdachte. Gelet op de plaatsen waar de spullen zijn aangetroffen en het feit dat verdachte ook geen redelijke andersluidende verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat hij niet is betrokken bij de drugs en het wapen, in de zin van hoe de spullen op die betreffende plekken terecht is gekomen zonder dat hij daarvan wist, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte wetenschap had van deze spullen in zijn woning.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank feit 1, in de zin van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1hij op 30 maart 2021 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een aanzienlijke hoeveelheid, te weten 3.169,6 gram (bruto), van een materiaal bevattende amfetamine en
- een hoeveelheid van een materiaal, te weten 85,6 gram (netto), bevattende cocaïne en
- een hoeveelheid van een materiaal, te weten 16 pillen, bevattende MDMA en
- ongeveer 500, althans een aantal, zegels van een materiaal bevattende LSD (Lysergide) en
- een hoeveelheid van een materiaal, te weten 435 gram (bruto), bevattende heroïne,
zijnde amfetamine en cocaïne en MDMA en LSD (Lysergide) en heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2hij op 30 maart 2021 te Breda een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, merk Crvena Zastava, type M57, kaliber 7,62 mm Tokarev, en
munitie van categorie III, te weten
- 10 patronen, merk PPU, kaliber 7,62 mm Tokarev, en
- 48 patronen, merk RWS, kaliber .22 Long Rifle, en
- een patroonmagazijn, merk Röhm, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 20 maanden waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze door reclassering zijn geadviseerd en met toevoeging van de voorwaarde dat verdachte zijn medewerking verleent aan urinecontroles indien de reclassering dat noodzakelijk acht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het ondergane voorarrest. Verzocht is om een taakstraf en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte. Verdachte ontvangt op dit moment al begeleiding vanuit de reclassering in het kader van de eerder opgelegde schorsingsvoorwaarden en ook ontvangt hij hulp van de organisatie Jan Arends. Het gaat beter met verdachte en hij is ook niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Een gevangenisstraf zal de begeleiding en de positieve ontwikkelingen in verdachtes leven doorkruisen. Verdachte kan zich vinden in de geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 30 maart 2021 schuldig gemaakt aan het bezit van een grote hoeveelheid harddrugs (amfetamine, cocaïne, LSD, MDMA en heroïne). Het bezit van dergelijke hoeveelheden harddrugs acht de rechtbank ernstig. Harddrugs, waaronder heroïne en cocaïne, bevatten immers stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend werken. Daarnaast ontstaat er onrust en overlast voor de samenleving, omdat aanwezigheid van harddrugs onder meer zorgt voor een aanloop van personen bij een woning, waaronder verslaafden. Het is verder een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Hier heeft verdachte een bijdrage aan geleverd. Voorts heeft verdachte ook een vuurwapen, 58 patronen en een patroonmagazijn in zijn bezit gehad. Het bezit van wapens en munitie brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee en levert, wanneer overgegaan wordt tot gebruik daarvan, een zeer ernstig gevaar op voor de veiligheid van de samenleving.
De rechtbank neemt bij de oplegging van de straf in aanmerking dat de drugs en het wapen overal door de woning van verdachte verspreid lagen, terwijl daar, aldus verdachte, ook zijn kleinkinderen rondliepen. Dit is bijzonder verwerpelijk. Ook is meegewogen dat verdachte in zijn geheel geen openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft vrijwel niets verklaard over de aangetroffen drugs, de drugsgerelateerde goederen, het wapen, de personen die bij hem langskwamen en het (telefonische) contact dat hij had met verschillende personen die bij de politie bekend stonden als drugsgebruikers. Dat verdachte zich helemaal niks meer van die periode kan herinneren, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Verdachte is met ingang van 21 mei 2021 uit de voorlopige hechtenis geschorst en heeft destijds meerdere schorsingsvoorwaarden opgelegd gekregen. In het kader van die voorwaarden kreeg verdachte hulp en begeleiding van de reclassering. Zij hebben over verdachte een rapport opgesteld. Hieruit blijkt dat verdachte reeds stappen heeft gezet in zijn behandeling en dat het hem steeds beter lukt om zijn impulsen te beheersen. De behandeling van verdachte is nog niet afgerond en de reclassering acht het noodzakelijk dat er middels voortzetting van het toezicht meer aandacht wordt besteed aan het aanleren en versterken van copingvaardigheden. Bij een veroordeling adviseren zij aan verdachte de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling en ambulante begeleiding. De reclassering acht het niet wenselijk dat verdachte terug moet naar de gevangenis, omdat in dat geval de behandeling wordt doorkruist. Ter zitting heeft mevrouw [reclasseringswerker] , desgevraagd verklaard dat een proeftijd voor de duur van drie jaar wenselijk wordt geacht om de behandeling van verdachte te kunnen voltooien.
Ondanks dat de officier van justitie tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, wordt een gevangenisstraf met een onvoorwaardelijk deel van zes maanden toch passend geacht. Dit zal betekenen dat verdachte nog terug moet naar de gevangenis en dat zijn behandeling dus tijdelijk wordt onderbroken. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat de duur van de nog uit te zitten straf niet zodanig is dat hiermee de reeds ingezette behandeling volledig wordt teniet gedaan en aansluitend de hulp weer voortvarend kan en zal worden opgestart. De rechtbank ziet gelet op de ernst van de feiten en de daarvoor geldende LOVS-oriëntatiepunten, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden noodzakelijk geacht. Deze straf dient enerzijds om herhaling te voorkomen en anderzijds om de oplegging van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, gelet op het tot voor kort wekelijkse speedgebruik van verdachte, hieraan toegevoegd dient te worden dat verdachte zijn medewerking moet verlenen aan urinecontroles indien de reclassering dit nodig acht. De duur van de proeftijd wordt gelet op het advies van de reclassering en de problematiek van verdachte vastgesteld op drie jaar.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

De rechtbank komt anders dan de officier van justitie tot de conclusie dat niet is voldaan aan de in de wet gestelde eisen voor een verbeurdverklaring. De inbeslaggenomen telefoon zal derhalve aan verdachte worden teruggegeven.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter de tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 in Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken kunnen onderdeel zijn van de meldplichtgesprekken;
* dat verdachte zich laat behandelen door forensisch psychiatrisch polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte zich, indien geïndiceerd, tijdens het toezicht laat begeleiden door Jan Arends of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, mee zal werken aan urinecontroles;
- draagt de reclassering op om verdachte ten behoeve van deze voorwaarden te begeleiden en hierop toezicht te houden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen telefoon, te weten 1 STK Telefoontoestel, _661385, merk: Nokia.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.
Mr. Van der Linden,mr. Hoekstra en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.