ECLI:NL:RBZWB:2022:7568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
02/085157-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met dodelijke afloop en vrijspraak voor rijden zonder geldig rijbewijs

Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, wat resulteerde in de dood van een ander. De verdachte werd veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Tijdens de zitting op 30 november 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken, evenals de verklaringen van de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte harder had gereden dan de toegestane snelheid en door rood licht was gereden, wat leidde tot het fatale ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar, met aftrek van de tijd dat de verdachte zijn rijbewijs al had ingeleverd. De verdachte werd echter vrijgesproken van het tweede feit, namelijk het rijden zonder geldig rijbewijs, omdat niet bewezen kon worden dat zijn rijbewijs op het moment van het ongeval was ingevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/085157-22
vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. G. Demir, advocaat te Gilze.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook hebben de nabestaanden [naam 1] (de zoon van het slachtoffer) en [naam 2] (de zus van het slachtoffer) gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: als bestuurder van een motorrijtuig schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer] is gedood;
feit 2: een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden. Verdachte heeft harder gereden dan de toegestane maximale snelheid en is door rood gereden. Door het verkeersongeval is [slachtoffer] overleden. De officier van justitie heeft op de zitting de volgens haar redengevende bewijsmiddelen naar voren gebracht.
Voor feit 2 vraagt de officier van justitie vrijspraak, omdat over de geldigheid dan wel de invordering van het rijbewijs van verdachte in het dossier onduidelijkheid bestaat.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte harder dan 50 km/u heeft gereden. Het aanvullende proces-verbaal omtrent het forensisch onderzoek kan niet dienen ter onderbouwing dat verdachte harder heeft gereden, omdat dit proces-verbaal onbetrouwbaar is. Dat verdachte door rood heeft gereden, is het gevolg van een moment van onoplettend-heid. Dit is onvoldoende voor schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel schuld heeft gehad in de zin van artikel 6 van de WVW, dan is sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Ook voor feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op de dag van het ongeval een voertuig heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs was gevorderd of ingevorderd en niet teruggegeven. In het dossier zit wel een uitdraai van de Rijksdienst voor het Wegverkeer over verdachte waarop staat dat op 22 december 2020 de invordering van zijn rijbewijs is geregistreerd. Volgens verdachte zelf heeft hij zijn rijbewijs echter daarna - een paar maanden voor het ongeval - teruggekregen. Dat wordt ondersteund doordat in het dossier een kennisgeving van ontvangst van het (voor deze zaak) ingevorderd rijbewijs van verdachte zit van 18 oktober 2021. Uit het dossier blijkt niet dat het rijbewijs van verdachte voor het ongeluk nog een andere keer gevorderd zou zijn dan in relatie tot de invordering van 22 december 2020. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 30 maart 2022 omstreeks 11:58 heeft op de Westerparklaan te Breda een verkeers-ongeval plaatsgevonden waarbij een bestelauto en een fietser betrokken waren. Verdachte was de bestuurder van de bestelauto (voorzien van [kenteken] ) en hij reed vanaf de Westerparklaan richting de Ettensebaan. Tijdens het rijden passeerde verdachte een verkeerslicht wat op het moment van passeren reeds gedurende 12,3 seconden rood licht uitstraalde. Mevrouw [slachtoffer] was de bestuurster van de fiets. Zij reed op de Weerschijn-vlinder in de richting van de Heilaarstraat. Zij stak over toen het verkeerslicht voor haar groen licht uitstraalde. Op het kruispunt Westerparklaan/Weerschijnvlinder is verdachte met zijn bestelauto tegen de fiets van mevrouw [slachtoffer] aangereden, waardoor zij is overleden.
Artikel 6WVW: aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW) is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In de tenlastelegging worden verdachte verschillende verwijten gemaakt ten aanzien van zijn verkeersgedrag, te weten het rijden met een te hoge snelheid, het negeren van een rood uitstralend verkeerslicht, het onvoldoende regelen van zijn snelheid om op elk moment op tijd te kunnen remmen en dat hij dit alles deed met een gevorderd of ingevorderd en niet teruggeven rijbewijs. Dit laatste feitelijk verwijt kan niet wettig en overtuigend bewezen, waarvoor de rechtbank verwijst naar de eerdere vrijspraakoverwegingen voor feit 2. De overige verwijten zal de rechtbank hierna bespreken.
Snelheid en niet tijdig kunnen remmen
Verdachte wordt verweten dat hij ten tijde van het ongeval reed met een snelheid die lag boven de ter plaatse maximale toegestane snelheid van 50 km/u, in ieder geval met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse. In het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Plaats Delict van 15 december 2021 staat hierover op pagina 14:
“Na de analyse van de logbestanden werd door ons het volgende bevonden:
Bestuurder van de Opel heeft gereden over rijrichting 8;
Bestuurder van de Opel voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd met een indicatief berekende snelheid (over de detectielussen) van minimaal 57 kilometer per uur en maximaal 61 kilometer per uur;”
Daaronder staat een “Schermafbeelding 2 Faselog met detecties bedrijfsauto (Opel)”.
Op pagina 27 staat vervolgens:
“ De bestuurder van de bedrijfsauto heeft de toegestane maximum snelheid overschreden; dit scenario kon aan de hand van de door ons ter plaatse uitgevoerde onderzoeken, niet worden bevestigd dan wel worden uitgesloten. Gelet op de aangetroffen eindpositie is het wel aannemelijk dat de bedrijfsauto heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur. Hiervoor is aanvullend onderzoek noodzakelijk. “
De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Plaats Delict van 15 december 2021 innerlijk tegenstijdig is. In de eerste aangehaalde passage wordt een concrete minimale en een maximale snelheid berekend, terwijl volgens de tweede passage aanvullend onderzoek nodig is om vast te kunnen stellen of de geldende maximumsnelheid werd overtreden. Zulk aanvullend onderzoek werd bij de voorbereiding van de zitting niet aangetroffen. Op verzoek van de rechtbank is daarom op 25 november 2022 een aanvullend proces-verbaal opgesteld. In dit proces-verbaal van Aanvulling staat op pagina 3:
“Door de rechtbank en het openbaar ministerie, werd gevraagd naar welk aanvullend proces-verbaal werd verwezen in het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict opgemaakt onder nummer 2021253354-13, in paragraaf 5.4.1. Door mij werd vastgesteld dat de verwijzing naar het aanvullende proces-verbaal abusievelijk was. Door mij werd eveneens vastgesteld dat in het genoemde proces-verbaal een aantal onvolkomenheden staat. In dit aanvullende proces-verbaal worden de onvolkomenheden gerectificeerd.”
En op pagina 6:
“De verdachte heeft de toegestane maximumsnelheid overschreden;
Dit scenario werd bevestigd, aan de hand van de analyse van de faselogs van de VRI, werd vastgesteld dat de bedrijfsauto had gereden met een minimale gemiddelde snelheid van 57 km/h en maximale gemiddelde snelheid van 61 km/h. De detectie van de detectielussen van deze VRI werden naar aanleiding van een aanrijding in 2020 gevalideerd”.
Het proces-verbaal van Aanvulling neemt voor de rechtbank de onduidelijkheid over de door de politie berekende snelheid niet weg. Allereerst verwijst het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Plaats Delict niet naar een aanvullend proces-verbaal, maar naar aanvullend onderzoek dat gedaan moet worden. Daarnaast is ook in het proces-verbaal van Aanvulling de conclusie over de minimale en maximale snelheid niet onderbouwd met een of meer toelichtende (berekening)stukken. De verdediging constateert terecht dat er geen informatie beschikbaar is over de ligging en de hoeveelheid detectielussen die de gemiddelde snelheid bepalen. Vervolgens is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de aangehaalde validatie van de detectie van de detectielussen naar aanleiding van een aanrijding in 2020 zonder nadere toelichting nietszeggend is. Voor de conclusies van de politie dat sprake is geweest van overtreding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid ontbreekt tot slot steunbewijs. De verklaring van [getuige] overtuigt hiertoe niet nu deze getuige zelf aangeeft dat de snelheid van verdachte lastig in te schatten was.
De rechtbank heeft overwogen om het onderzoek te heropenen om de politiedeskundige – al dan niet op zitting – te bevragen om alsnog opheldering te geven. De rechtbank heeft hier niet voor gekozen omdat de uitkomst hiervan geen invloed heeft op haar beslissing. In het voordeel van verdachte zou de rechtbank sowieso uit dienen te gaan van de minimale snelheid van 57 kilometer per uur. De vaststelling of de ter plaatse geldende maximum-snelheid niet of in beperkte mate zou zijn overtreden heeft naar het oordeel van de rechtbank echter geen gevolgen voor de bepaling van de mate van schuld. Voorts wil de rechtbank het onderzoek niet onnodig vertragen nu de nabestaanden en verdachte behoefte hebben aan afronding van dit proces. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet te hard heeft gereden. De rechtbank zal de snelheid daarom in het voordeel van verdachte vaststellen op 50 kilometer per uur.
De rechtbank is van oordeel dat deze 50 kilometer per uur niet verantwoord was om onder de omstandigheden die zich kort voor en ten tijde van de aanrijding voordeden, veilig aan het verkeer deel te kunnen nemen. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op enig moment door de zon werd verblind. Hij heeft de verkeerslichtpaal wel gezien, maar hij kon niet zien welke kleur het verkeerslicht uitstraalde. Nu verdachte door het zien van de verkeers-lichtpaal wist dat hij een oversteekplaats of in ieder geval een kruispunt naderde en geen of onvoldoende zicht op de verkeerslichten zelf had, was een snelheid van 50 kilometer per uur op dat moment onverantwoord hard. Doordat hij zijn snelheid niet naar beneden heeft aangepast, heeft verdachte zich in een potentieel gevaarlijke situatie op het kruispunt begeven. Wanneer verdachte zijn snelheid wel voldoende had geminderd, had hij naar verwachting kunnen zien dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde. Daarnaast had hij kunnen zien dat er fietsers overstaken en had hij tijdig kunnen stoppen teneinde een aanrijding te voorkomen.
Rood licht
De eerder geconstateerde onvolkomenheden in het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Plaats Delict geven de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve te twijfelen aan de op zitting niet weersproken en eerder aangehaalde bevindingen over het door rood rijden. De verklaring van [getuige] sluit daarbij aan.
Mate van schuld.
Het gedrag van verdachte moet worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een auto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daartoe behoort in ieder geval dat hij zijn aandacht bij de weg en de andere verkeersdeelnemers houdt. Een kort moment van onoplettendheid levert in beginsel geen schuld op in de zin van artikel 6 WVW. Verdachte heeft echter, uitgaande van een snelheid van 50 kilometer per uur, 12,7 seconden lang en daarmee over een afstand van ongeveer 150 meter, zijn aandacht niet voldoende op de weg gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval daarom sprake geweest van meer dan een kort moment van onoplettendheid. Daarbij komt dat hij zijn snelheid had moeten matigen nu hij naar eigen zeggen werd verblind door de zon en onvoldoende overzicht had op de verkeerssituatie.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door voornoemde combinatie van gedragingen aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 21 september 2021 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Westerparklaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden immers heeft hij, verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- ’ met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en
- niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] , geboren [geboortedag 2] -1946) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het verkeersongeval impact heeft gehad op verdachte en dat hij sinds het ongeval geen auto meer heeft bestuurd. Daarnaast is verzocht om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen, omdat verdachte fulltime werkt. Nu verdachte zijn rijbewijs sinds het ongeval niet meer heeft gebruikt, heeft oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid geen toegevoegde waarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Op 15 maart 2022 heeft verdachte op onverantwoorde wijze deelgenomen aan het verkeer. Terwijl hij in zijn bestelbus reed, heeft hij zijn aandacht gedurende langere tijd niet op de weg gehouden. Door deze periode van onoplettendheid heeft hij een rood licht uitstralend verkeerslicht gemist. Daarnaast heeft hij zijn snelheid niet gematigd terwijl de situatie ter plaatse daar in verband met een laagstaande zon waar verdachte door werd verblind, wel om vroeg. Door zo te handelen is een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt waarbij het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] helaas is overleden.
De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf een tegemoetkoming zal zijn voor het leed van de nabestaanden van mevrouw [slachtoffer] . Dit blijkt ook uit de woorden van haar zoon op zitting dat het familieleed niet te overzien is. Hij heeft verklaard nog dagelijks met dit leed geconfronteerd te worden en hiermee geconfronteerd te zullen blijven. De rechtbank was onder de indruk van de verklaring van haar zoon, maar ook van de verklaring van de zus van mevrouw [slachtoffer] . Zij had geoefend om haar verklaring in het Pools voor te kunnen lezen zodat de boodschap rechtstreeks bij verdachte zou aankomen. Ook zij vertelde dat het verdriet nooit een plaatsje zal krijgen.
In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtspraak zijn oriëntatiepunten geformuleerd voor de straftoemeting bij overtreding van artikel 6 WVW. Nu verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onnadenkend rijgedrag heeft vertoond, zoekt de rechtbank in beginsel aansluiting bij het oriëntatiepunt voor aanmerkelijke schuld met de dood als gevolg. Dat oriëntatiepunt is een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 12 maanden.
Persoonlijke omstandigheden
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn strafblad. Daaruit blijkt dat hij al eerder met justitie in aanraking is gekomen voor verkeersfeiten. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn houding op zitting. Weliswaar heeft hij geen contact gelegd met de nabestaanden voorafgaand aan de zitting, maar op zitting heeft hij meteen zijn verantwoordelijkheid genomen en verklaard dat het ongeluk zijn schuld is. Dat had hij overigens ook al gedaan in zijn politieverhoor direct na het ongeluk. Het verkeersongeval heeft zoveel indruk gemaakt dat hij er nachtmerries van heeft. Zijn spijtbetuiging op zitting naar de nabestaanden kwam de rechtbank oprecht over.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar passend en geboden zijn.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging t.a.v. feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straf t.a.v. feit 1
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 december 2022.