In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling van haar toenmalige partner, [slachtoffer], door hem met een mes te steken. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot zware mishandeling als eenvoudige mishandeling. Tijdens de zitting op 1 december 2022 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor de stekende beweging en dat er sprake was van noodweer of noodweerexces.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan eenvoudige mishandeling door [slachtoffer] met een mes in het linkerbeen te steken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de gestelde aanranding niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met haar psychische toestand en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 weken op, met aftrek van het voorarrest, en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in zaken van geweld, vooral wanneer er sprake is van psychische problematiek bij de verdachte. De rechtbank volgde de conclusie van de psycholoog dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend, wat invloed had op de strafoplegging.