ECLI:NL:RBZWB:2022:7567

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
02/345578-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en bewezenverklaring mishandeling door steken met een mes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022, stond de verdachte terecht voor de poging tot zware mishandeling van haar toenmalige partner, [slachtoffer], door hem met een mes te steken. De tenlastelegging omvatte zowel de poging tot zware mishandeling als eenvoudige mishandeling. Tijdens de zitting op 1 december 2022 werden de standpunten van de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor de stekende beweging en dat er sprake was van noodweer of noodweerexces.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan eenvoudige mishandeling door [slachtoffer] met een mes in het linkerbeen te steken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de gestelde aanranding niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met haar psychische toestand en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 weken op, met aftrek van het voorarrest, en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in zaken van geweld, vooral wanneer er sprake is van psychische problematiek bij de verdachte. De rechtbank volgde de conclusie van de psycholoog dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend, wat invloed had op de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/345578-21
vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A.I. Cambier, advocaat te Axel.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 december 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem meermalen met een mes in het linkerarm en het linkerbeen te steken, subsidiair ten laste gelegd als eenvoudige mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij acht daarbij bewezen dat verdachte aangever eenmaal in het linkerbeen heeft gestoken. Voor het steken in de arm bevat het dossier geen bewijs. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat ze zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan het been van aangever door het gebruik van een mes. Er kan sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door aangever. Het vervolgens gebruiken van een mes door verdachte vormt echter een buitenproportionele reactie hierop, waardoor verdachte geen beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met het mes in haar hand een stekende beweging heeft gemaakt. Voor het geval bewezen zou worden dat verdachte wel gestoken heeft, is de vraag of dan sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Niet kan worden vastgesteld dat de opzet van verdachte daarop gericht was en ook niet dat zij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen. Er was sprake van een opwelling in een uitermate emotionele toestand op dat moment. Ook dat moet leiden tot vrijspraak. Meer subsidiair wordt een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Er was sprake van agressief gedrag van [slachtoffer] die zich in een dronken toestand bevond. Verdachte lag op de bank met [slachtoffer] bovenop zich en heeft zich tegen hem moeten verdedigen. Dat zij geprobeerd heeft om [slachtoffer] van zich af te krijgen door om zich heen te grijpen en daarbij van een tafeltje dat binnen handbereik stond een mes te pakken waarmee [slachtoffer] zou zijn geraakt, is niet buitenproportioneel. Mocht de rechtbank hier anders over oordelen, dan was sprake van een emotionele toestand en dus van noodweerexces.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op
27 december 2021 een ruzie tussen verdachte en haar toenmalige partner, [slachtoffer] , heeft plaatsgevonden, waaraan [slachtoffer] een wond aan zijn been heeft overgehouden. Gelet op de getuigenverklaringen en ook de uitspraak ‘I grab a knife and stab him’ die verdachte ter plaatse tegenover de politie deed, stelt de rechtbank eveneens vast dat de wond werd toegebracht, doordat verdachte met een mes in het been van [slachtoffer] heeft gestoken. Door [slachtoffer] is tegenover de politie en de rechter-commissaris wisselend verklaard over de oorzaak van de wond aan zijn been. Gelet op de inconsistentie van deze verklaringen gaat de rechtbank hieraan voorbij en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] in zijn been heeft gestoken. De rechtbank wordt gesterkt in het oordeel dat de wond is ontstaan door het steken met een mes door de herkenning van de wond als een steekwond door een van de verbalisanten en een ambulanceverpleegkundige.
De rechtbank stelt vast dat het dossier met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] weinig informatie omvat. Niet duidelijk is met welk mes is gestoken, waar in het bovenbeen verdachte precies heeft gestoken en met hoeveel kracht dat is gebeurd. Eveneens ontbreekt een foto van de wond. De precieze aard en ernst van het letsel is dan ook onduidelijk gebleven. Gelet daarop komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Door de verdediging is een beroep op noodweer gedaan. Voor noodweer is vereist dat de verdediging van verdachte is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gegeven scenario niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De verklaringen van verdachte waaruit een noodweersituatie zou moeten blijken, zijn ook weinig concreet en komen bovendien niet overeen met het vastgestelde letsel. De rechtbank acht de aan het beroep op noodweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht dan ook niet aannemelijk geworden en verwerpt het beroep op noodweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 december 2021 te Terneuzen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes in het (linker)been te steken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweerexces. In hetgeen is overwogen ten aanzien van het beroep op noodweer ligt besloten dat ook een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 125 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken en begeleiding en het zich houden aan aanwijzingen van maatschappelijk justitiële dienstverlening die in overleg met de reclassering het begeleidingstraject bepaalt waaraan verdachte zich moet houden. Hierbij horen ook het meewerken aan schuldhulpverlening, middelencontrole, dagbesteding en het bepalen van de woonplaats van verdachte. Verder wordt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. De voorlopige hechtenis kan worden opgeheven vanaf de datum van uitspraak van het vonnis. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met het advies om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de orde is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die een lager uitgangspunt hanteren dan de richtlijnen van het openbaar ministerie. Verzocht wordt de conclusie van de deskundigen om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, over te nemen. De verdediging kan zich vinden in de gevorderde straf, ook waar het de bijzondere voorwaarden betreft, maar verzoekt de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan niet te bevelen. De voorlopige hechtenis kan worden opgeheven bij vonnis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft haar toenmalige partner met een mes in het bovenbeen gestoken, waardoor hij een steekwond in zijn been heeft opgelopen. Aldus heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, dat door toedoen van verdachte pijn heeft geleden en letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij vaker met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Uit het psychologisch rapport van 31 mei 2022 dat over verdachte is opgemaakt blijkt dat zij lijdende is aan een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde waren deze stoornissen ook aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en
gedragingen van verdachte. Bij de totstandkoming van het ten laste gelegde hebben tekortschietende vaardigheden op het gebied van de emotieregulatie, tekortschietende vaardigheden ten aanzien van de weerbaarheid en gebrek aan eigenheid (als gevolg van de voorgeschiedenis en de persoonlijkheidsproblematiek) geleid tot een situatie waarin verdachte de sturing over haar gedrag lijkt te zijn verloren, ondoordacht gehandeld heeft en de gevolgen van haar handelen daarbij onvoldoende heeft kunnen overzien. Er wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Bij het advies aangaande de mate van toerekening wordt in overweging gegeven dat niet alleen aspecten uit de persoonlijkheidsproblematiek, maar ook spanningen van dat moment een rol gespeeld hebben. Ingeschat wordt dat de kans op toekomstige geweldsescalaties in zijn algemeenheid laag lijkt te zijn, maar dat de kans op relationeel geweld en daarmee ook de kans op recidive hoog is. Of er daarbij ook sprake is van acuut dreigend gevaar is niet duidelijk geworden, maar dit is wel een reële mogelijkheid gezien het langdurige patroon van relationeel geweld en het onvermogen van verdachte om dat zelfstandig te doorbreken. Om de kans op recidive terug te dringen zou verdachte meer inzicht moeten verkrijgen in relationele dynamiek en haar eigen rol daarin, zouden de emotieregulatie en de weerbaarheid verstevigd moeten worden en zou zij minder afhankelijk moeten worden van haar partners. Hiertoe is een ambulante behandeling en begeleiding bij een forensische polikliniek aangevezen. Geadviseerd wordt om verdachte een dergelijke behandeling en begeleiding zoals hierboven omschreven op te leggen binnen het juridisch kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een verplicht reclasseringstoezicht.
De rechtbank volgt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid en acht het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Uit het reclasseringsrapport van 16 juni 2022 komt naar voren dat verdachte niet beschikt over werk, dagbesteding, inkomen en zelfstandige woonruimte. De relaties die zij tot nog toe aanging kenmerkten zich met geweld. Ook zijn er aanwijzingen dat zij in haar
jeugd zelf getuige en slachtoffer is geweest van huiselijk en seksueel geweld. Ook werd haar jongste dochter uit huis geplaatst wegens geweld tussen verdachte en een toenmalige partner. Haar oudste dochter verblijft in Polen, vermoedelijk bij haar grootouders. Gezien de instabiliteit op verschillende leefgebieden zijn meerdere hulpverleningsorganisaties (waaronder ook een Poolse organisatie) bij haar betrokken geweest. Dit heeft echter niet geleid tot stabiliteit, gedragsverandering of beheersbaarheid van de problemen. Behandeling bij een forensische polikliniek en het creëren van stabiliteit wordt noodzakelijk geacht. Het risico op recidive, letselschade en het onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met een aantal bijzondere voorwaarden, die tezamen met het toezicht dadelijk uitvoerbaar zouden moeten worden verklaard.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging die binnen de rechtspraak worden gehanteerd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden. Hiervan wordt het voorarrest afgetrokken. Omdat verdachte in totaal al 95 dagen in voorarrest heeft gezeten, heeft zij haar straf inmiddels uitgezeten. Er is dus geen ruimte meer om daar bovenop nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Uiterwijk, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 december 2022.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.