ECLI:NL:RBZWB:2022:7540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/02/375849 / FA RK 20-4368
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en zorgregeling in een familiezakenprocedure met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Kiliç-Arslan, verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag met de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.F.A. Cadot, en om het eenhoofdig gezag over de kinderen toe te kennen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, omdat de man, door zijn psychische problematiek, niet in staat is om de verantwoordelijkheden van het gezag te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders via een hulpverlener niet voldoende is voor het instandhouden van gezamenlijk gezag. De minderjarigen vertonen weerstand tegen contact met de man, wat de rechtbank als ernstig nadeel voor hun ontwikkeling beschouwt.

De rechtbank heeft de man het recht op contact met [minderjarige 1] ontzegd, terwijl hij wel gerechtigd is om [minderjarige 2] kaartjes te sturen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de wijziging van het gezag en de zorgregeling onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De rechtbank heeft benadrukt dat het welzijn van de minderjarigen voorop staat en dat de vrouw de man moet blijven informeren over de ontwikkeling van de kinderen. De uitspraak is gedaan in het belang van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen, waarbij de rechtbank de noodzaak van rust en stabiliteit in hun thuissituatie heeft onderstreept.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/375849 / FA RK 20-4368
Datum uitspraak: 15 december 2022
nadere beschikking over wijziging gezag en vaststelling verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Kiliç-Arslan te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats man] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal,
de ouders van de hierna te noemen thans nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010, en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2014.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-West-Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 22 december 2021, met de daarin vermelde stukken;
- de rapportage van de Raad van 1 september 2022, ontvangen op de griffie op 2 september 2022;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Kilic-Arslan van 20 september 2022;
- het F9-formulier van mr. Cadot van 26 september 2022;
- het F9-formulier met brief en bijlage van mr. Cadot van 11 november 2022;
- de e-mail van de griffier aan de advocaten van partijen van 29 november 2022;
- de e-mail met F9-formulier van mr. Kilic-Arslan van 29 november 2022;
- het F9-formulier van mr. Cadot van 2 december 2022.
1.2
Op 17 november 2022 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, nader mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.
1.3
Op 23 november 2022 is [minderjarige 1] door de rechtbank gehoord.
1.4
Op de (nadere) standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

2.De nadere beoordeling

2.1
In de beschikking van 22 december 2021 is de behandeling van de verzoeken aangehouden tot 22 september 2022 Pro Forma in afwachting van de uitkomst en het advies van het te verrichten onderzoek door de Raad. De rechtbank heeft aan de Raad verzocht onderzoek te doen om de situatie van de minderjarigen en hun ouders in kaart te brengen, de (on)mogelijkheden van een contactregeling met de man te bekijken en de rechtbank hierover te adviseren, alsmede onderzoek te doen naar het gezamenlijk gezag van partijen.
Verzoeken
2.2
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
1. dat het gezamenlijk gezag over de minderjarigen, dat thans wordt uitgeoefend door de ouders, per datum van de beschikking wordt beëindigd;
2. dat de vrouw met ingang van de datum van de te wijzen beschikking wordt belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen, althans een beslissing te nemen die de rechtbank geraden acht.
2.3
Daarnaast is nog aan de orde het zelfstandige verzoek van de man om:
de zorg- en contactregeling tussen de man en de minderjarigen, als opgenomen in het ouderschapsplan welke is gehecht aan de beschikking van 26 mei 2015, te wijzigen en een zorg- en contactregeling vast te stellen waarbij de man eerst middels een traject begeleide omgang recht zal hebben op contact met de minderjarigen en vervolgens op geleide van de hulpverlening zal worden toegewerkt naar een regeling waarbij de minderjarigen iedere zondag van 9:30 uur tot 18:30 uur alsmede de helft van de feestdagen bij de man zullen verblijven, althans een zodanige zorg- en contactregeling vast te stellen als de rechtbank vermeent te behoren.
Standpunten
2.4
In de rapportage van 1 september 2022 heeft de Raad geadviseerd om het verzoek van de vrouw tot wijziging van het gezag af te wijzen. Het uitgangspunt is het gezamenlijk gezag van de ouders en de Raad ziet onvoldoende gronden om daarvan af te wijken. Hoewel er geen sprake is van een ideale situatie, hebben de ouders een mogelijkheid gevonden om via de hulpverlener van vader te communiceren, waardoor in belangrijke zaken omtrent de minderjarigen toch beslissingen gemaakt kunnen worden. In de praktijk neemt de vrouw al geruime tijd de beslissingen over de minderjarigen en verleent de man zijn instemming daarvoor. De man heeft altijd de benodigde toestemming gegeven. Het is niet gebleken dat zaken betreffende de minderjarigen stagneren of niet van de grond komen. Bij de man is sprake van persoonlijkheidsproblematiek. Hij heeft in het verleden niet de juiste keuzes gemaakt, maar inmiddels ontvangt de man hulpverlening en is zijn situatie stabieler geworden. De zorg van de Raad ligt in het contact tussen de man en de minderjarigen. De Raad ziet bij [minderjarige 1] geen mogelijkheid tot contact met de man, omdat dit bij haar voor teveel spanning en onrust zorgt. [minderjarige 1] heeft enige maanden bij [zorginstelling] verbleven in verband met de heftigheid van haar woedeaanvallen. Zij moet eerst aan haar eigen ontwikkeling werken en de gebeurtenissen uit het verleden verwerken. De Raad adviseert het contact tussen [minderjarige 1] en de man te ontzeggen, omdat het contact een ernstig nadeel zo opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 1] . Hoewel bij [minderjarige 2] meer opening wordt gezien voor het contact met de man, acht de Raad op dit moment contactherstel niet in het belang van [minderjarige 2] . Ook bij [minderjarige 2] worden zorgen gezien. Er is een vermoeden van vroegkinderlijk traumatische gebeurtenissen in combinatie met mogelijk kind-eigenproblematiek en hechtingsproblematiek. Daarnaast heeft [minderjarige 2] in het afgelopen jaar ook veel meegemaakt ten aanzien van zijn zus. De Raad vindt dat ten aanzien van [minderjarige 2] de prioriteit moet liggen bij het wegnemen van de zorgen in de ontwikkeling en het creëren van rust en stabiliteit in de thuissituatie. De Raad adviseert ook ten aanzien van [minderjarige 2] het contact tussen [minderjarige 2] en de man te ontzeggen, omdat het contact een ernstig nadeel zo opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige 2] . De Raad vindt het wel van belang dat er een lijntje ligt tussen [minderjarige 2] en de man door de man kaartjes te laten sturen naar [minderjarige 2] , waarbij de frequentie daarvan wordt bepaald tussen de ouders met de hulpverlening. De hulpverlening moet samen met de vrouw inschatten wanneer [minderjarige 2] zich voldoende positief ontwikkelt om het contact met de man aan te gaan. Tenslotte vindt de Raad het van belang dat de vrouw de man blijft informeren over [minderjarige 2] .
2.5
Door en namens de man is naar voren gebracht dat hij, hoewel het gemis van de minderjarigen groot is, begrip heeft voor de overwegingen van de Raad die leiden tot het advies dat er nu geen mogelijkheden tot contact zijn met de minderjarigen. Het welzijn van de minderjarigen heeft prioriteit voor hem en hij berust zich in dit advies. Daarnaast kan hij zich verenigen met het advies van de Raad over het gezag. De man ziet ook onvoldoende gronden om het gezag te wijzigen. De man geeft zijn medewerking aan gezagsbeslissingen en hij is thans ook in staat om daaraan deel te nemen. Met tussenkomst van zijn hulpverlener is een weg gevonden voor de oudercommunicatie. De man maakt door de hulpverlening die hij ontvangt een positieve ontwikkeling door.
2.6
Door en namens de vrouw is naar voren gebracht dat zij het eens is met het advies van de Raad over de contactregeling tussen de man en de minderjarigen. Zij is het echter niet eens met het advies van de Raad over het gezag. De vrouw acht een gezagswijziging anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. De man is niet in staat zijn rechten en plichten als gezaghebbende ouder na te komen door zijn psychische gesteldheid. De man heeft al jaren geen stabiel leven, hij draagt niet financieel bij in de kosten van de minderjarigen, hij heeft geen zelfstandige huisvestiging en is afhankelijk van hulpverlening. De man participeert niet in zaken betreffende de minderjarigen, zoals schoolgesprekken, hulpverlening of vrijetijdsbesteding. De situatie dat de ouders via een hulpverlener van de man communiceren is neemt dit niet weg. De vrouw ervaart dat het lastig is om te communiceren via de begeleider van de man. Bovendien is het voor de vrouw onduidelijk of de man daadwerkelijk zelf de beslissingen neemt of dat de hulpverlening dit voor hem doet. De man is niet in staat zijn taken als gezagdragende ouder te vervullen en het is niet de verwachting dat dit in de nabije toekomst anders zal zijn. Daarnaast ondervindt [minderjarige 1] er veel hinder van dat de man het gezag over haar draagt en dus beslissingen over haar mag nemen. Door het onderzoek van de Raad is zij zich hiervan bewust. Dit heeft veel spanning bij haar teweeggebracht. De vrouw acht het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat zij alleen de beslissingen over hen kan nemen. De man hoeft naar visie van de vrouw niet bang te zijn om uitgesloten te worden. Zij heeft immers altijd haar best gedaan om de man te blijven informeren over de minderjarigen.
2.7
[minderjarige 1] heeft, kort samengevat, aangegeven dat ze het lastig vindt dat haar vader dingen over haar weet en bijvoorbeeld naar school kan bellen om naar haar te vragen. Ze kan daarover boos en verdrietig worden. Ze wil graag dat haar moeder beslist over haar. Daarnaast wil ze graag haar achternaam veranderen naar de achternaam van haar moeder. Ze vindt het lastig dat haar vader hier nog niet op heeft gereageerd.
Zorgregeling
2.8
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.9
Vast staat dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan welke is gehecht aan de beschikking van 26 mei 2015 niet meer wordt uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat dit een wijziging van omstandigheden betreft die maakt dat de man in zijn verzoek tot wijziging van de contactregeling kan worden ontvangen.
2.1
De rechtbank zal het contact tussen de man en [minderjarige 1] , conform het advies van de Raad ontzeggen. De rechtbank ziet, net als de Raad, op dit moment bij [minderjarige 1] geen mogelijkheden voor contact(herstel) met de man. [minderjarige 1] vertoont al geruime tijd grote weerstand tegen de man. Het werken aan contactherstel zorgt bij haar voor veel spanning en stress. [minderjarige 1] kampt daarnaast met gedragsproblematiek, waarvoor zij in de afgelopen maanden bij [zorginstelling] heeft verbleven. Voor [minderjarige 1] is van belang dat zij eerst de gebeurtenissen uit het verleden kan verwerken en, middels rust en stabiliteit in de thuissituatie, kan werken aan haar ontwikkeling. Contact met de man zou voor [minderjarige 1] een ernstig nadeel opleveren voor haar geestelijke of lichamelijke ontwikkeling.
2.11
De rechtbank zal het contact tussen de man en [minderjarige 2] niet ontzeggen, maar bepalen dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan gehecht aan de beschikking van 26 mei 2015 wordt gewijzigd en bepalen dat de man gerechtigd is om [minderjarige 2] kaartjes te sturen, waarbij de frequentie wordt bepaald tussen de ouders en de hulpverlening. De rechtbank ziet, net als de Raad, op dit moment onvoldoende mogelijkheden voor [minderjarige 2] voor fysiek contact(herstel) met de man. Ook bij [minderjarige 2] worden de nodige zorgen in zijn ontwikkeling gezien en het is ook voor hem van belang dat hij, middels rust en stabiliteit in de thuissituatie, kan werken aan zijn verdere ontwikkeling. [minderjarige 2] wijst de man niet geheel af en wellicht zijn er in de toekomst mogelijkheden om contact tussen de man en [minderjarige 2] tot stand te brengen. De rechtbank vindt daarom een ontzegging niet op zijn plaats. De rechtbank vindt het, net als de Raad, van belang dat [minderjarige 2] ervaart dat de man niet geheel uit zijn leven is verdwenen, middels het verkrijgen van de kaartjes.
2.12
Hoewel de rechtbank begrijpt dat deze beslissing van de rechtbank voor de man moeilijk is en het gemis van de minderjarigen voor hem groot is, wil de rechtbank opmerken dat de man door zijn berusting in het advies van de Raad leidend tot deze beslissing het belang van de minderjarigen voorop stelt.
2.13
De rechtbank wil ten overvloede opmerken dat zij het van belang acht dat de vrouw de man geregeld blijft informeren van de minderjarigen. De rechtbank verwacht derhalve van de vrouw dat zij de man geregeld e-mails stuurt met informatie over de ontwikkeling van de minderjarigen. Op deze wijze kan de man in zijn kaartjes aan [minderjarige 2] daar ook bij aansluiten.
Gezag
2.14
Ingevolge artikel 1:253n BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.15
De rechtbank zal de verzoeken van de vrouw tot wijziging van het gezag toewijzen en bepalen dat aan de vrouw voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen toekomt. De rechtbank acht wijziging van het gezag zowel op grond van het klem- of verlorencriterium als anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.16
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de man zijn toestemming, hoewel in periodes waarin de man minder goed bereikbaar was enigszins vertraagd, voor de benodigde zaken betreffende de minderjarigen heeft verleend en daarmee dus geen zaken onnodig heeft gefrustreerd. De rechtbank vindt dit echter in dit geval onvoldoende om de man het gezag over de minderjarigen te laten behouden.
2.16
De man oefent door zijn eigen problematiek al jaren feitelijk niet meer zijn gezag over de minderjarigen uit. Op grond van artikel 1:247 BW omvat het ouderlijk gezag onder andere de plicht om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden, waarbij mede wordt verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de minderjarigen. De man kan al geruime tijd niet voldoen aan deze verplichtingen. Hoewel de man een positieve, persoonlijke ontwikkeling door maakt, is de rechtbank onvoldoende gebleken dat hij vooruitgang laat zien in het aankunnen van verantwoordelijkheden die passen bij het zijn van een gezagdragende ouder. De rechtbank verwacht ook niet dat de man binnen afzienbare termijn deze verantwoordelijkheden kan dragen. Daarnaast zal de man, doordat er geen fysiek contact tussen hem en de minderjarigen is en zal zijn, onvoldoende zicht hebben op de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen om over hen beslissingen te kunnen nemen.
2.17
Daarnaast zijn de man en de vrouw al jaren niet in staat in voldoende mate met elkaar te communiceren over de minderjarigen. De rechtbank deelt niet de visie van de Raad dat het voldoende is dat de vrouw via de hulpverlener van de man zaken betreffende de minderjarigen aan hem voor kan leggen. Van gezagdragende ouders mag worden verwacht dat zij onderling kunnen communiceren met elkaar in het belang van de minderjarigen. De vrouw zou daarbij niet afhankelijk moeten zijn van (de welwillendheid van) een hulpverlener van de man om zaken aan hem voor te leggen. Dit levert ook mogelijk vertraging op, terwijl dat soms niet in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank verwacht niet dat binnen afzienbare termijn hierin verbetering komt, gezien de afhankelijkheid van de man van hulpverlening en de poging die is gedaan met verwijzing van partijen naar de (jeugd)hulpverlening via het Uniform Hulpaanbod.
2.18
Tenslotte neemt de rechtbank in overweging dat [minderjarige 1] veel hinder ondervindt van het feit dat de man beslissingen over haar neemt. Het is te betreuren dat [minderjarige 1] door het raadsonderzoek bewust is geworden wat het gezag van de man voor haar inhoudt en haar weerstand tegen het contact met de man lijkt te zijn uitgebreid naar diens gezaghebbende positie. Het is in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat zij zich kan focussen op haar ontwikkelingstaken en dat zij zo min mogelijk spanning ervaart uit andere factoren. De rechtbank verwacht dat de beslissing dat de vrouw alleen de beslissingen over de minderjarigen mag nemen, de nodige rust teweeg zal brengen die zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] in de thuissituatie nodig hebben om toe te komen aan hun ontwikkeling.
2.19
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2010, en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2014
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
wijzigt de zorg- en contactregeling als opgenomen in het ouderschapsplan welke is gehecht aan de beschikking van 26 mei 2015, en:
ontzegt de man met ingang van heden het recht op contact met de [minderjarige 1] ;
bepaalt dat de man gerechtigd is om aan de [minderjarige 2] kaartjes te sturen, waarbij de frequentie wordt bepaald tussen de ouders en de hulpverlening;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022 door mr. De Beer, rechter, bijgestaan door mr. Verger-Maas, als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.