ECLI:NL:RBZWB:2022:7534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
02/061313-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan de poging tot zware mishandeling van zijn levensgezel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 november 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte had op 11 maart 2022 in Tilburg geprobeerd zijn partner te doden door haar met kracht tegen het hoofd te schoppen, waardoor zij met haar hoofd tegen een prullenbak kwam. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet konden worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. Wel werd bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de bedreiging van een tweede slachtoffer, waarbij hij dreigend de woorden "I will kill you" had geuit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 70 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/061313-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985, te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
heeft geprobeerd zijn partner [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel haar heeft mishandeld;
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft bedreigd met de dood.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte éénmaal tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt waardoor het slachtoffer met haar hoofd tegen een prullenbak is aangekomen en tweemaal haar hoofd tegen die prullenbak heeft geslagen. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de bevindingen van de politie en de (beschrijving van de) camerabeelden. Deze gedragingen kunnen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag, zodat de officier van justitie vrijspraak vordert van het impliciet primair ten laste gelegde feit. Wel kunnen de gedragingen worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en verdachte heeft die aanmerkelijke kans ook aanvaard. Daarom acht de officier van justitie het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] . De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de aangifte van [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [getuige] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
In de optiek van de verdediging kunnen de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag noch als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarom bepleit de verdediging volledige vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] . De verdediging stelt daartoe dat bij [slachtoffer 2] onder de gegeven omstandigheden geen redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem om het leven zou brengen. Voorts ontbreekt het opzet op het bedreigende karakter.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage II staat voor de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer, terwijl zij op de grond zat, onverhoeds met kracht tegen
het gezicht heeft geschopt, waardoor zij met haar achterhoofd tegen een metalen prullenbak aan is gekomen. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer bij haar onderarmen ter hoogte van haar polsen vastgepakt en met het achterhoofd tweemaal tegen die prullenbak geslagen.
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor omschreven gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Bij gebrek aan meer concrete informatie kan niet worden vastgesteld met welke kracht het achterhoofd van het slachtoffer tegen de prullenbak is aangekomen en wat de impact daarvan op haar achterhoofd is geweest. De prullenbak lijkt niet zwaargebouwd te zijn geweest, nu deze prullenbak meebewoog naar achteren en vervolgens omviel. Het letsel van het slachtoffer is relatief beperkt gebleven. Bovendien droeg verdachte weliswaar schoenen, maar leek het daarbij om (zachte) sneakers te gaan. Deze omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat er geen aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer door het handelen van verdachte dodelijk zou worden getroffen. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat in de aard van de handelingen van verdachte het opzet op de dood van het slachtoffer lag besloten, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde feit.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat verdachte met zijn gedragingen niet het doel had om het slachtoffer ernstig toe te takelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte heeft immers niet alleen geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer, waardoor zij tegen een prullenbak aankwam, maar haar daarna ook nog tweemaal met haar hoofd tegen die prullenbak aangeslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het (achter)hoofd kwetsbare delen bevinden die door dergelijk handelen ernstig verwond kunnen raken en waardoor ernstig letsel kan ontstaan.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood door die [slachtoffer 2] in ieder geval dreigend de woorden toe te voegen “I will kill you”.
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Hiervoor is voldoende dat de geuite bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
Met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat in het algemeen bij [slachtoffer 2] een redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee door verdachte werd gedreigd ook zou worden uitgevoerd. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [getuige] ook heeft verklaard dat verdachte het erg gemunt had op [slachtoffer 2] in combinatie met de dreigende houding die verdachte daarbij aannam. Verdachte had daarbij zijn vuisten gebald en stak steeds zijn borst vooruit. Daarbij komt dat [slachtoffer 2] kort daarvoor ook getuige was geweest van het geweldsincident tussen verdachte en zijn vriendin.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.,
primairop 11 maart 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer 1] met kracht met zijn geschoeide voet tegen haar hoofd geschopt/getrapt
,ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] tegen een (metalen) prullenbak aankwam en
- vervolgens haar hoofd meermalen tegen een (metalen) prullenbak geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 11 maart 2022 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend -in de Engelse taal- de woorden toe te voegen "I will kill you".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft hierbij onder meer acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat problemen worden voorzien in de uitvoering van een eventuele taakstraf door het ontbreken van een Nederlands adres.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de eis van de officier van justitie. Nu de verdediging tot een mindere bewezenverklaring van de feiten is gekomen, bepleit zij aan verdachte wel een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Indien de rechtbank een taakstraf de meest passende straf vindt, stelt de raadsman voor om zijn kantooradres in het vonnis op te nemen voor de uitvoering van de taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn vriendin. Verdachte heeft haar met kracht in het gezicht getrapt, waardoor zij met haar achterhoofd tegen een prullenbak aan is gekomen. Vervolgens heeft verdachte tweemaal haar achterhoofd tegen die prullenbak geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte daarbij ook zwaar aan dat de geweldshandelingen waren gericht tegen zijn vriendin met wie hij al 18 jaar samen is. Juist bij verdachte had zij zich veilig moeten voelen. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat de geweldshandelingen in de openbaarheid op straat hebben plaatsgevonden, waarvan meerdere omstanders getuige zijn geweest. Dergelijk gewelddadig gedrag zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. Verder heeft verdachte [slachtoffer 2] met de dood bedreigd. De rechtbank neemt het verdachte hierbij met name kwalijk dat zijn dreigement was gericht tegen de persoon die zijn vriendin te hulp schoot.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging onder meer gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij vaak aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit kan worden afgeleid dat voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld één of meer schoppen of trappen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden kan worden opgelegd.
In strafverlagende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, maar dat het bij een poging is gebleven. Ook houdt de rechtbank rekening met de verklaring van verdachte dat hij de feiten heeft gepleegd onder invloed van (nieuwe) medicatie waardoor hij ten tijde van de feiten niet zichzelf was.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 april 2022, waaruit kan worden afgeleid dat hij niet eerder in Nederland met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook dit zal de rechtbank in strafverlagende zin meewegen.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf het meest passend. Nu verdachte en het slachtoffer nog altijd samen zijn en het slachtoffer jegens verdachte ook geen aangifte heeft willen doen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het niet opportuun is dat verdachte nog terug naar de gevangenis zou moeten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten hebben plaatsgevonden en de persoon van verdachte. Daarom zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 70 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2022.