ECLI:NL:RBZWB:2022:7532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
02/253364-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met blijvend letsel door gebruik van een glas of fles

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De verdachte heeft op 18 september 2021 in een café in Roosendaal de aangever met een glazen bierfles of -glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in snijwonden en een blijvend litteken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de aangever. De officier van justitie had een gevangenisstraf van één jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege geëist. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gemotiveerd was voor behandeling en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, met verpleging van overheidswege, en veroordeelde de verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks de verminderde toerekeningsvatbaarheid, en legde een gevangenisstraf op die gelijk is aan het voorarrest, met de tbs-maatregel als aanvullende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/253364-21
vonnis van de meervoudige kamer van 13 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw: mr. C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, of heeft geprobeerd toe te brengen, dan wel dat verdachte die ander heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft met een glazen fles dan wel met een glas met kracht in het gezicht geslagen van aangever. Aangever heeft als gevolg hiervan snijwonden in zijn gezicht opgelopen en heeft daaraan een blijvend litteken overgehouden. Dit heeft te gelden als zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachte uit verdediging zou hebben gehandeld, is niet aannemelijk geworden, zodat dit verweer moet worden verworpen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde zware mishandeling. Niet kan worden bewezen dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Blijvende littekens kunnen slechts onder omstandigheden als zodanig worden gekwalificeerd en in dit dossier ontbreken recente medische gegevens en foto’s.
Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewijsvraag van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 18 september 2021 in een café in Roosendaal met een glazen bierfles of bierglas in het gezicht van aangever heeft geslagen. Dit ging met een zodanige kracht gepaard dat de fles/het glas in stukken brak en aangever meerdere snijwonden in zijn gezicht opliep.
De rechtbank stelt verder vast dat de snijwonden van aangever geplakt, gelijmd en gehecht moesten worden. De wond aan de linkerkant van zijn neus tot aan zijn lip is gehecht en heeft geresulteerd in een blijvend litteken dat dwars over het gezicht van aangever loopt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit litteken duidelijk te zien op de foto die als bijlage 8 is opgenomen bij de vordering van de benadeelde partij. Gelet hierop en op het gegeven dat het litteken alleen met plastische chirurgie kan worden weggehaald, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van aangever moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Gezien de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, staat voor de rechtbank vast dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte eerst zijn fles/glas leegdronk en direct hierna hiermee uithaalde richting aangever. Ook dit getuigt van een bewust handelen door verdachte.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 september 2021 te Roosendaal, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden in het gezicht die een zichtbaar blijvend litteken hebben veroorzaakt, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een glazen flesje/glas in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De strafbaarheid van het feit
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich bedreigd voelde door aangever en dat hij daarom met een glas/fles in zijn hand aangever heeft geslagen. Voor zover verdachte hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat hij heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft over de aanleiding voor het slaan verklaard dat aangever bij de bar stond, dat hij naar aangever is toegelopen en dat aangever toen ging staan en met luide stem “wat wat” riep richting verdachte. Ook als deze lezing van verdachte wordt gevolgd, levert dit naar het oordeel van de rechtbank geen noodweersituatie als bedoeld in genoemd artikel op. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De strafbaarheid van verdachte
Gelet op de inhoud van de rapporten van de gedragsdeskundigen is de rechtbank van oordeel dat het feit verminderd toegerekend kan worden aan verdachte. Deze verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit, zodat verdachte strafbaar is.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Volgens de verdediging is geen sprake van veiligheidsrisico’s en kan de maatregel van terbeschikkingstelling dus niet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft in een café aangever met een bierfles of -glas in zijn gezicht geslagen. Aangever liep daardoor meerdere snijwonden op in zijn gezicht en heeft een blijvend litteken daaraan overgehouden.
Dit maakt dat aangever tot op heden dagelijks met de gevolgen van het handelen van verdachte wordt geconfronteerd.
Aangever heeft niet alleen pijn en letsel ondervonden door toedoen van verdachte, maar ook heeft dit incident psychisch leed bij hem veroorzaakt. Aangever voelt zich niet meer veilig, is onrustig en heeft slaapproblemen. Ook op straat is hij schrikachtig en erg alert. Hij denkt nog vaak terug aan wat hem is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Over verdachte zijn een aantal rapportages opgemaakt, waaronder een Psychiatrische en Psychologische rapportage, respectievelijk gedateerd op 8 en 9 april 2022. Zowel [psychiater] als [psycholoog] hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Daarnaast stelt de psycholoog ook een stoornis in alcoholgebruik vast. Zij adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte en menen dat sprake is van een hoog recidiverisico. Een medicamenteuze behandeling (gericht op vermindering van psychotische verschijnselen) en cognitieve gedragstherapie wordt door beiden van belang geacht. Verder zouden ook sociale vaardigheidstrainingen, een behandeling gericht op agressieregulatie en middelenproblematiek en ondersteuning bij praktische zaken kunnen bijdragen aan het beperken van het recidiverisico. De psychiater en de psycholoog menen dat zo’n behandeling gerealiseerd kan worden door oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of – in geval dit kader niet voldoende stevig wordt geacht – door oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden.
Nadien heeft de reclassering een advies van 13 juni 2022 uitgebracht over verdachte.
Verdachte staat niet open voor een toezicht, weigert medicamenteuze behandeling en laat zich ook niet ambulant behandelen door het FACT-team van het GGZ, ook al behoort deze behandeling tot de schorsingsvoorwaarden. Het beperkte ziekte-inzicht, zijn gebrek aan motivatie voor behandeling en zijn dagelijkse cannabisgebruik worden door de reclassering gezien als risico-verhogende factoren. De voorwaarden binnen het huidige schorsingstoezicht en de mogelijkheden binnen het kader van een voorwaardelijke veroordeling acht de reclassering op dit moment niet afdoende, gelet op het hoge recidive- en gevaarsrisico. Geadviseerd werd om een maatregelenrapport te laten opmaken om te onderzoeken of het strengere kader van een tbs met voorwaarden meer passend is.
Er is vervolgens een maatregelenrapport door de reclassering uitgebracht op 7 november 2022. Buiten het psychosociaal functioneren ziet de reclassering ook instabiliteit op de overige leefgebieden, behalve op het gebied van wonen. De voorwaarden van het schorsingstoezicht worden nog steeds niet naar behoren nagekomen door verdachte.
Hij staat niet open voor ambulante behandeling door de GGZ, om welke reden dit is stopgezet op 13 oktober 2022. Verdachte spreekt uit dat hij geen motivatie heeft om zich behandelbaar op te stellen binnen de tbs-maatregel met voorwaarden, hij weigert medicijnen in te nemen en er is geen enkele overeenstemming over zijn ziektebeeld. Verder is de onttrekkingskans groot gezien zijn ongemotiveerde houding en het verloop van de schorsing. Het recidiverisico is onverminderd hoog en behandeling is noodzakelijk om dit risico te verlagen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om binnen het kader van de tbs met voorwaarden de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen.
[reclasseringwerker] heeft de inhoud van de genoemde reclasseringsadviezen op de zitting onderschreven en nader toegelicht. Alle kaders waarbij verdachte vrijwillig aan zet is, worden onuitvoerbaar geacht door de reclassering.
De rechtbank overweegt dat de door de reclassering beschreven weigerachtige houding van verdachte ook naar voren is gekomen ter zitting. Verdachte meent geen psychische problemen te hebben en hij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij geen medicijnen gaat innemen. Als hij door de rechtbank wordt bevraagd over zijn gewelddadige gedrag, verklaart verdachte dat dit niet door zijn alcoholgebruik kwam, maar door andere mensen en de situaties waar hij in terechtkwam. Om in de woorden van verdachte te spreken: “mensen moeten niet te ver gaan”. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij een lijntje neemt, een jointje rookt en alcohol drinkt wanneer hij dat wil.
De maatregel van terbeschikkingstelling
Gelet op de inhoud van de hiervoor aangehaalde rapporten, de houding van verdachte ter zitting, de ernst van het feit en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is.
De rechtbank ziet geen ruimte voor oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden om het recidiverisico in te perken. Verdachte heeft vanaf 11 maart 2022 door het schorsingstoezicht de kans gekregen om te laten zien dat hij leerbaar is en bereid is om zijn houding en gedrag te veranderen.
De rechtbank had daarbij uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld dat verdachte zich moet laten behandelen door de GGZ. Gebleken is dat verdachte hieraan niet heeft willen meewerken, ondanks meerdere pogingen daartoe door de reclassering. Verdachte heeft de aan hem gegeven kans dus niet met beide handen aangegrepen wat de rechtbank buitengewoon zorgwekkend vindt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van de tbs-maatregel, te weten:
- het aanwezig zijn van rapporten van twee gedragsdeskundigen van verschillende
disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte onderzocht hebben;
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Met betrekking tot de laatstgenoemde eis overweegt de rechtbank dat zij, anders dan de verdediging van oordeel is, dat wel sprake is van veiligheidsrisico’s. De psychiater, de psycholoog en de reclassering concluderen dat sprake is van een hoog recidiverisico en verdachte heeft meerdere veroordelingen voor geweldsdelicten op zijn strafblad staan. Daar komt bij dat verdachte meent dat er niets met hem aan de hand is, zodat van enig ziekte-inzicht of ziektebesef geen sprake lijkt te zijn. Duidelijk is dat verdachte behandeling nodig heeft welke tot op heden niet van de grond is gekomen.
Tbs met dwang of met voorwaarden
De vraag is vervolgens of het recidiverisico moet worden afgewend door een tbs met
dwangverpleging of door een tbs met voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een succesvolle behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden alleen voldoende kans van slagen hebben als verdachte gemotiveerd is voor een behandeling. Dat aspect is, samen met het wel of niet bestaan van ziekte-inzicht, cruciaal voor de vraag binnen welk kader behandeling moet plaatsvinden. Verdachte heeft echter geen enkel ziektebesef, heeft behandeling tot op heden geweigerd en heeft duidelijk uitgesproken dat hij zich ook in de toekomst niet wil laten behandelen. Er resteert dan geen ander middel dan tbs met een bevel tot verpleging van overheidswege om het recidiverisico te beperken. Verdachte kan zich dan niet aan behandeling onttrekken, waarmee hij enerzijds de behandeling krijgt die hij nodig heeft en waarmee anderzijds de veiligheid van de maatschappij in voldoende mate gegarandeerd kan worden.
Geen gemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt ten slotte dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte zo snel mogelijk aan zijn behandeling zal beginnen. Zij legt daarom een vrijheidsstraf op die gelijk is aan het voorarrest.
Nu de rechtbank een maatregel oplegt die vrijheidsbeneming met zich brengt, zal zij het bevel voorlopige hechtenis niet opheffen. De rechtbank heft wel de schorsing van de voorlopige hechtenis op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 703,12, waarvan € 3,12 voor materiële schade en € 700,00 voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook volledig toewijsbaar.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten vanaf 18 september 2021.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Zware mishandeling;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 172 dagen;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 703,12 waarvan € 3,12 aan materiële schade en € 700,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 703,12 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 14 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. A. Hello, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 december 2022.