Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij het beroep van de eiser gegrond werd verklaard. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 oktober 2019, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank behandelde de zaak op 3 december 2020 en heeft in een tussenuitspraak van 14 januari 2021 het UWV de gelegenheid gegeven om gebreken in de motivering van het besluit te herstellen. Na aanvullende stukken van het UWV en reacties van de eiser en de derde partij, werd het onderzoek op 30 november 2021 gesloten.
De rechtbank oordeelde dat het UWV de medisch oordeel op een zorgvuldige wijze had vastgesteld en dat de belastbaarheid van de eiser zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2019 als uitgangspunt kon dienen. De rechtbank concludeerde dat de functies documentalist cargo services en afdelingsmanager passend waren voor de eiser, waarbij de arbeidsdeskundige voldoende had toegelicht waarom deze functies geschikt waren. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de derde partij over de geschiktheid voor de maatman niet relevant was, omdat deze niet zelf beroep had aangetekend.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het UWV en bepaalde dat de rechtsgevolgen voor de datum 27 mei 2019 in stand blijven. De rechtbank droeg het UWV op om het griffierecht van € 47 aan de eiser te vergoeden en veroordeelde het UWV in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.897,50. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 januari 2022.