ECLI:NL:RBZWB:2022:7492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1403 en 22_1404
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat zelfstandig ondernemers is, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Deze besluiten betroffen de intrekking en terugvordering van hun Tozo-uitkeringen (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers) over de periode van 1 juni 2020 tot 1 april 2021. De rechtbank heeft op 8 december 2022 uitspraak gedaan. De eisers hebben in totaal vier aanvragen voor Tozo-uitkeringen ingediend, waarvan de eerste drie zijn goedgekeurd, maar later zijn ingetrokken op basis van een onderzoek door de sociale recherche. Dit onderzoek heeft aangetoond dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te maken van hun werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen de besluiten van het college beoordeeld en geconcludeerd dat de intrekking van de Tozo 2 en 3-uitkeringen terecht was, omdat eisers niet in staat waren om aan te tonen dat zij recht hadden op deze uitkeringen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de Tozo 4-aanvraag op een onjuiste wettelijke grondslag berustte, omdat deze aanvraag vóór de intrekking was ingediend. De rechtbank heeft het bestreden besluit 2 vernietigd voor zover het de afwijzing van de Tozo 4-aanvraag betreft, maar de afwijzing van de Tozo 5-aanvraag is bevestigd. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/1403 TOZO en 22/1404 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser) en [naam eiseres] (eiseres), uit [plaatsnaam] , eisers,

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis (het college)

(gemachtigde: drs. C.G.M.E. Poppe).

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 25 januari 2022 inzake de intrekking en terugvordering van het recht op uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 2 en 3). Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 22/1403 Tozo.
Eisers hebben ook beroep ingesteld tegen een ander besluit van het college van 25 januari 2022, inzake de afwijzing van de aanvragen voor een Tozo 4 en 5 uitkering. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 22/1404 Tozo.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college
.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de Tozo 2 en 3 uitkering en de afwijzing van de aanvragen voor een Tozo 4 en 5 uitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaren en het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond, met instandlating van de rechtsgevolgen verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
Eisers hebben steun op grond van de Tozo aangevraagd in verband met achterblijvende resultaten van het bedrijf van eiseres, ‘ [naam bedrijf 1] .’ Het bedrijf zendt met name Poolse vrachtwagenchauffeurs uit naar transportbedrijven.
Over de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 hebben eisers een Tozo 1 uitkering ontvangen.
Eisers hebben om verlenging van de Tozo uitkering verzocht, namelijk voor de maanden juni 2020 tot en met september 2020 (Tozo 2) en voor de maanden 1 oktober 2020 tot 1 april 2021 (Tozo 3). Op de aanvraagformulieren hebben zij ingevuld dat hun beider inkomsten over deze periode nihil zijn.
Het college heeft de aanvragen voor een Tozo 2 en 3 uitkering toegekend.
Nadat eiser door een medewerker van de gemeente [plaatsnaam] is gezien terwijl hij een vrachtwagen bestuurde met het bedrijfslogo van [naam bedrijf 2] heeft het college opdracht gegeven voor een onderzoek naar het recht op Tozo uitkering.
In het kader van dat onderzoek heeft de sociale recherche over de periode van 2 november 2020 tot en met 25 februari 2021 waarnemingen verricht, is gesproken met bestuurders van de bedrijven [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 2] , en heeft eiseres op 25 februari 2021 een verklaring afgelegd.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 maart 2021. Geconcludeerd werd dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door geen melding te doen van hun beider werkzaamheden en de inkomsten daaruit.
In het besluit van 26 maart 2021 (primair besluit 1) heeft het college de uitbetaling van de Tozo-uitkering hangende het onderzoek door de sociale recherche geblokkeerd.
In het besluit van 3 juni 2021 (primair besluit 2) heeft het college het recht op Tozo 2 en 3 ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 1 juni 2020 tot 1 april 2021. Uit het onderzoek door de sociale recherche is gebleken dat eiseres sinds juni 2020 huishoudelijke werkzaamheden verricht op diverse adressen in België en dit niet aan het college heeft gemeld. Uit de maandelijkse inkomstenopgaaf Tozo valt dit ook niet op te maken. De werkzaamheden kunnen niet worden toegekend aan de SBI codes die verbonden zijn aan haar bedrijf. Eiseres had voor deze werkzaamheden een afzonderlijke inkomstenopgaaf moeten doen bij de gemeente. Daarnaast is gebleken dat eiser al een aantal jaren werkzaam is als vrachtwagenchauffeur. Ook deze werkzaamheden zijn niet gemeld. Eiser wordt door derden via het uitzendbureau van eiseres ingehuurd als vrachtwagenchauffeur. In zo’n situatie dient er sprake te zijn van een arbeidsovereenkomst en een reëel salaris. De werkzaamheden die eiser heeft verricht zijn op geld waardeerbaar en stijgen naar verwachting uit boven de Tozo norm.
Tegen deze besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt. Zij hebben daarbij de volgende stukken overgelegd: de nota’s van de VOF inzake de werkzaamheden van eiser en de kwitanties van de werkzaamheden van eiseres bij particulieren thuis. Eisers hebben aangevoerd dat deze inkomsten al zijn verwerkt in de winst- en verliesrekening van de VOF waarvan maandelijks opgave is gedaan aan de gemeente.
In juni 2021 hebben eisers een aanvraag ingediend voor verlenging van de Tozo-uitkering (Tozo 4). Daarbij hebben zij aangegeven in de periode van de Tozo 4 uitkering niet over enig inkomen te beschikken. Op 3 juli 2021 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een Tozo 5 uitkering onder de vermelding dat het inkomen over deze periode wederom nihil is.
In het besluit van 16 juli 2021 (primair besluit 3) heeft het college de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder verwijzing naar het intrekkings- en terugvorderingsbesluit van 3 juni 2021. Eisers hebben bij de aanvraag geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat er wijzigingen zijn sinds de vorige aanvraag voor Tozo.
In het besluit van 17 augustus 2021 (primair besluit 4) heeft het college de aanvraag voor een Tozo 5 uitkering afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb en op grond van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Tozo. Eisers hebben bij de aanvraag geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat er wijzigingen zijn sinds de vorige aanvragen voor Tozo. Daarbij is het college van mening dat de coronamaatregelen zoals die thans gelden, geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van eiseres.
Tegen de primaire besluiten 3 en 4 hebben eisers bezwaar gemaakt. Op 20 oktober 2021 vond de hoorzitting plaats.
In de bestreden besluiten 1 en 2 van 25 januari 2022 zijn de bezwaren, onder verwijzing naar de adviezen van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. In het bestreden besluit 1 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat aan de hand van de verklaringen in het rapport van de sociale recherche blijkt dat eiser ook voor de uitbraak van de coronapandemie werkzaam was als vrachtwagenchauffeur en hierover geen melding is gemaakt bij de aanvragen voor Tozo. Eiser is geen vennoot in de onderneming [naam bedrijf 1] , hij is niet in het handelsregister geregistreerd als ZZP’er en hij voldoet niet aan de voorwaarden om als ‘meewerkend echtgenoot’ in het bedrijf van eiseres te worden aangemerkt. Wel kan worden vastgesteld dat hij werkzaamheden verricht die op geld waardeerbaar zijn. Daarnaast zijn de inkomsten van eiseres niet gespecificeerd aangeleverd en kan niet worden vastgesteld of deze inkomsten daadwerkelijk zijn opgenomen in de omzetoverzichten. Het recht op Tozo 2 en 3 kan niet worden vastgesteld en er is terecht besloten tot intrekking en terugvordering.
In het bestreden besluit 2 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de herhaalde aanvraag voor de Tozo 4 uitkering terecht is afgewezen. Nu de Tozo 2 en 3-uitkeringen zijn ingetrokken bij het besluit van 3 juni 2021 en eisers geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben aangevoerd, is de aanvraag voor een Tozo 4 uitkering terecht op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Omdat de aanvraag voor de Tozo 5 uitkering geen herhaalde aanvraag betreft, kan deze niet worden afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Deze aanvraag is terecht afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de hoogte van het inkomen en de gevolgen van de coronacrisis.
2.
Bestreden besluit 1 (zaaknummer 22/1403)
Blokkering
2.1
Ter zitting is door gemachtigde van eisers bevestigd dat de blokkering van de uitkering hangende het onderzoek door de sociale recherche geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil. De rechtbank zal de blokkering van de uitkering dan ook buiten beschouwing laten.
Het gaat eisers in de kern om de intrekking van de Tozo 2 en 3 uitkering. De intrekking is volgens eisers onterecht, waardoor ten onrechte een bedrag aan Tozo van hen is teruggevorderd. De onterechte intrekking ligt ook ten grondslag aan de afwijzing van de aanvragen van een Tozo 4 en 5 uitkering.
Intrekking en terugvordering Tozo 2 en 3
Standpunten partijen
2.2
Eisers voeren aan dat hen ten onrechte schending van de inlichtingenplicht wordt verweten. Eisers betwisten niet dat zij beiden werkzaamheden hebben verricht, maar anders dan het college stelt, hebben zij deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit wel degelijk opgegeven. Hun beider inkomsten zijn verwerkt in de boekhouding van het bedrijf van eiseres. Ook zijn de kwitanties van de werkzaamheden van eiseres en de nota’s van de werkzaamheden van eiser op 9 juli 2021 aan het college gestuurd. Eiser dient te worden aangemerkt als ‘meewerkend echtgenoot’ in het bedrijf van eiseres. Zijn werkzaamheden worden al jaren op die wijze in de boekhouding van het bedrijf en in de belastingopgaven verwerkt. Op basis van de overgelegde bedrijfsadministratie kan het recht op uitkering worden vastgesteld. De schoonmaakwerkzaamheden van eiseres zijn in de loop van de lopende Tozo uitkering als bedrijfsactiviteiten in het bedrijf in het handelsregister opgenomen. Verder voeren eisers aan dat ten onrechte geen uitkering is verstrekt over de maand juni 2020.
2.3
Het college stelt zich in verweer op het standpunt dat er wel sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Uit het rapport van de sociale recherche is gebleken dat eiseres sinds juni 2020 huishoudelijke werkzaamheden verricht op diverse adressen in België. Zij heeft van deze werkzaamheden en de daarmee gemoeide inkomsten geen melding gemaakt. Uit de maandelijkse inkomstenopgaven Tozo valt dit niet op te maken. Dat deze verzwegen inkomsten voor en na toevoeging van de SBI code zouden zijn verwerkt in de omzetoverzichten kan niet worden vastgesteld, ook niet met behulp van de overgelegde (aanvullende) gegevens in bezwaar. Daarnaast is gebleken dat eiser al jaren werkzaam is als vrachtwagenchauffeur. Hij werkt in ieder geval voor de bedrijven [naam bedrijf 3] en later voor [naam bedrijf 2] . Eiser heeft zijn inkomsten hieruit niet gemeld.
Oordeel van de rechtbank
2.4
De rechtbank stelt vast dat het recht op Tozo is ingetrokken over de periode van 1 juni 2020 tot 1 april 2021. Dit betreft de door de rechtbank te beoordelen periode.
2.5
Het besluit tot intrekking van een uitkering op grond van de Tozo is een belastend besluit. Daarbij is het aan het college om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. De last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan rust in beginsel op het college. Het college dient aannemelijk te maken dat over de hier te beoordelen periode – wegens schending van de inlichtingenplicht – het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
2.6
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op de onderzoeksbevindingen, aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Uit het onderzoek van de sociale recherche blijkt dat zowel eiseres als eiser werkzaamheden hebben verricht. Eiseres heeft naast haar werk in de VOF gewerkt als hulp in de huishouding op verschillende adressen voor vijf middagen per week en heeft daarvoor contante vergoedingen ontvangen. Eiser heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur voor vijf dagen per week. Dat eisers deze werkzaamheden hebben verricht, is niet in geschil. Evenmin is in geschil dat het inkomen van zowel eiseres als eiser relevant is voor de Tozo-aanvragen hier in geding. In geschil is of eisers deze werkzaamheden en de inkomsten daaruit hebben gemeld bij het college. De rechtbank kan uit de beschikbare stukken niet afleiden dat dit het geval is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat eisers op alle aanvragen voor een Tozo uitkering hebben ingevuld dat hun beider inkomen nihil is. Uit het onderzoek door de sociale recherche is gebleken dat dit niet juist is.
2.7
De rechtbank volgt eiseres niet haar stelling dat haar inkomsten als hulp in de huishouding vallen onder de inkomsten van haar bedrijf. Niet is gebleken dat huishoudelijk werk valt onder de SBI codes van het bedrijf, noch kan de rechtbank uit de overgelegde stukken opmaken dat eiseres haar inkomsten aan het college heeft doorgeven via de winst- en verliesrekening van de VOF, dan wel op een anderszins kenbare wijze. De rechtbank weegt in dit kader mee dat eiseres ten overstaan van de sociale recherche heeft verklaard dat zij sinds juni 2020 vijf keer in de week op verschillende vaste adressen werkzaam is, dat zij gemiddeld dan 4 uur per keer werkt, en dat zij voor haar laatste klus € 60,00 euro heeft gevraagd, en dat zij verder niet kan toelichten wat zij hiermee per maand verdient omdat haar klanten haar contant betalen. Dat eiseres van haar werkzaamheden, zeker gelet op de omvang ervan, geen administratie heeft bijgehouden, komt voor rekening en risico van eiseres. De in bezwaar alsnog overgelegde kwitanties zijn onvoldoende verifieerbaar.
Voor wat betreft de werkzaamheden van eiser geldt een vergelijkbare conclusie. Niet in geschil is dat eiser geen vennoot is van de VOF van eiseres. Eiser heeft aangevoerd dat hij moet worden aangemerkt als ‘meewerkend partner’, maar de rechtbank heeft in het dossier geen enkele onderbouwing daarvan aangetroffen. Ter zitting heeft eiser verklaard hierover een verklaring van zijn boekhouder bij zijn gemachtigde te hebben ingeleverd, maar de rechtbank kan niet anders dan concluderen dat een dergelijke verklaring zich niet tussen de gedingstukken bevindt. Eiser heeft verder verklaard niet als ZZP’er werkzaam te zijn geweest, maar [naam betrokkenen] van [naam bedrijf 3] heeft op 4 februari 2021 ten overstaan van de sociale recherche verklaard dat eiser door hem als ZZP’er werd ingehuurd. Al met al ontstaat er bij de rechtbank geen eenduidig beeld van de constructie(s) waaronder eiser als vrachtwagenchauffeur werkzaam is (geweest). Evenmin kan de rechtbank uit de overgelegde winst- en verliesrekening afleiden of, en zo ja, welk deel, van de omzet door eiser zou zijn gegenereerd.
2.8
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van schending inlichtingenplicht, waardoor het recht op Tozo niet – ook niet schattenderwijs – is vast te stellen. Er is onvoldoende verifieerbare informatie beschikbaar over de inkomsten van eiseres met haar werkzaamheden als huishoudelijke hulp en er is onvoldoende informatie beschikbaar over de inkomsten die eiser heeft verworven, dan wel had kunnen verwerven, met zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. Het college is dan ook terecht overgegaan tot intrekking van de Tozo 2 en 3 uitkering.
Terugvordering
Hierdoor is aan eisers over de periode van 1 juni 2020 tot 1 april 2021 een bedrag van € 10.613,74 bruto onverschuldigd aan Tozo-uitkering betaald. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet was het college verplicht om de bijstand op grond van de Tozo over die periode terug te vorderen. Van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
3. Bestreden besluit 2 (zaaknummer 22/1404)
De afwijzing van de aanvragen voor een Tozo 4 en 5 uitkering
3.1
In het bestreden besluit 2 zijn eisers aanvragen voor een Tozo 4 en Tozo 5 uitkering door het college afgewezen. De aanvraag voor een Tozo 4 uitkering is afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb onder verwijzing naar het intrekkingsbesluit van 3 juni 2021. De aanvraag voor een Tozo 5 uitkering is afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de coronacrisis en de achtergang in inkomsten.
Standpunten partijen
3.2
Eisers voeren in de kern aan dat nu de Tozo 2 en 3 uitkering ten onrechte is ingetrokken, de intrekking ook niet aan de afwijzing van de Tozo 4 en 5 uitkering ten grondslag mocht wordt gelegd. Het college heeft de afwijzing van de Tozo 5 uitkering bovendien onvoldoende gemotiveerd. Voor zover het college van mening zou zijn dat de inkomensachteruitgang niet geen verband hield met de coronamaatregelen, had het op de weg van het college gelegen om daarnaar te informeren.
3.3
In verweer stelt het college zich op het standpunt dat de aanvraag voor een Tozo 4 uitkering terecht op grond van artikel 4:6 van de Awb is afgewezen onder verwijzing naar het intrekkingsbesluit van 3 juni 2021. Eisers hebben vóór het intrekkingsbesluit een aanvraag voor verlenging van de Tozo (Tozo 4) ingediend. In het bezwaar- en beroepschrift zijn geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeld.
De aanvraag voor een Tozo 5 uitkering is terecht afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de coronacrisis en de achtergang in inkomsten. Ten tijde van de Tozo 5 vormden de coronamaatregelen geen belemmering meer voor de bedrijfsvoering. Op de website van de rijksoverheid is te lezen dat de grenzen ten tijde van Tozo 5 voor iedereen open waren mits gevaccineerd of met een negatief testbewijs. Het internationaal goederentransport is vrijgesteld van de quarantaineverplichting en geldt ook niet voor mensen die voor professionele activiteiten naar Polen reizen. Er is bij verweerder bovendien geen enkel ander transport bedrijf bekend dat een aanvraag heeft ingediend voor een Tozo 4 of 5 uitkering.
Beoordeling door de rechtbank
Afwijzing Tozo 4 uitkering
3.4
De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag voor een Tozo 4 op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Op grond van vaste jurisprudentie over de toepassing van artikel 4:6 van de Awb kan een bestuursorgaan ervoor kiezen om een herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar een eerder afwijzend (dan wel intrekkings-)besluit als er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De aanvraagdatum van de Tozo 4 uitkering lag echter vóór de datum van het intrekkingsbesluit, waardoor er feitelijk geen sprake is van een herhaalde aanvraag na een eerdere afwijzing dan wel intrekking. Het college had de aanvraag dan ook niet op grond van 4:6 van de Awb mogen afwijzen. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 zal daarom gegrond worden verklaard.
De rechtbank zal het bestreden besluit 2, voor zover dat ziet op de afwijzing van de Tozo 4, vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gemotiveerd dat bedoeld is de aanvraag af te wijzen op de grond dat de situatie die heeft geleid tot de intrekking onverkort van toepassing was ten tijde van de Tozo 4 aanvraag. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting bevestigd dat de situatie ten tijde van de Tozo 4 aanvraag niet anders was dan de situatie die heeft geleid tot de intrekking van de Tozo 2 en 3. Nu de rechtbank hiervoor tot de conclusie is gekomen dat het college terecht is overgegaan is tot het intrekking van de Tozo 2 en 3 en deze situatie ten tijde van de Tozo 4 aanvraag niet anders was, heeft het college die aanvraag terecht afgewezen.
Afwijzing Tozo 5 uitkering
3.5
De rechtbank is van oordeel dat het college de aanvraag voor een Tozo 5 uitkering terecht heeft afgewezen wegens het ontbreken van een causaal verband tussen de inkomensachteruitgang en de coronacrisis. Dat er een causaal verband moet bestaan, volgt uit artikel 2, tweede lid, van de Tozo: de zelfstandige, zoals eiseres, kan pas aanspraak maken op bijstand voor levensonderhoud wanneer zij financieel is geraakt door de covid-19-pandemie. Het college heeft in het bestreden besluit, en aanvullend in verweerschrift, voldoende gemotiveerd waarom zij gerede twijfel heeft over het bestaan van het causaal verband. Eisers hebben onvoldoende aangevoerd om die twijfel weg te nemen.

Conclusie en gevolgen

4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de Tozo 2 en 3 uitkering terecht ingetrokken over de periode van 1 juli 2020 tot 30 juni 2021 en het over deze periode aan Tozo betaalde bedrag van eisers teruggevorderd. Het beroep tegen bestreden besluit 1 (zaaknummer 22/1403 TOZO) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Gelet op wat hiervoor onder 3.4 is overwogen, zal het beroep tegen het bestreden besluit 2 (zaaknummer 22/1404 TOZO) gegrond worden verklaard. In die zaak dient dan ook het griffierecht aan eisers te worden vergoed (€ 50,00). Ook zal de rechtbank het college in die zaak veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 (zaaknummer 22/1403 TOZO) ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 (zaaknummer 22/1404 TOZO) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover dat ziet op de afwijzing van de Tozo 4 aanvraag;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit 2 in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht in de zaak 22/1404 PW van € 50,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de zaak 22/1404 PW in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Op grond van artikel 78f van de Participatiewet kan voor de daarin bepaalde, specifieke bepalingen uit de Participatiewet bij AMvB worden afgeweken. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet.
Op grond van artikel 2 van de Tozo kan bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal verleend worden aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat een belanghebbende verplicht is op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand mede te delen aan het college.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat het college als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.