1.4Op 30 augustus 2022 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. Nu ter zitting is gebleken dat aanmerking dat verzoeker vanuit zijn woning rechtstreeks zicht heeft op een deel van het perceel, is hij belanghebbende bij de ruimtelijke ontwikkeling op het perceel.
4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden omdat de gemeenteraad voor dit project geen verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven..
5. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.10, onder a, onder 3° van de Wabo. Ingevolge artikel 6.5 van de Bor wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Op zitting heeft het college desgevraagd bevestigd dat de gemeenteraad van de gemeente Halderberge een lijst met categorieën heeft opgesteld waarvoor geen aparte verklaring van geen bedenkingen afgegeven hoeft te worden. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat het bouwplan van vergunninghouder onder deze categorieën valt, namelijk de ‘her-, ver-, nieuwbouw van één of meer woningen, met inbegrip van voorzieningen ten behoeve van het wonen, binnen de bebouwde kom voor zover in overeenstemming met een door de raad vastgesteld bestemmingsplan of structuurvisie’.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat in de Omgevingsvisie van de gemeente Halderberge, die tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet als structuurvisie heeft te gelden, het volgende is opgenomen:
Waar mogelijk transformeren we bestaand vastgoed naar woningen en benutten we inbreidingslocaties mits dit niet ten koste gaat van de leefomgeving. Gelet op de compactheid van de kernen benutten we ook uitbreidingslocaties direct grenzend aan de woonkernen, tenzij de waarden van het buitengebied daarbij in het gedrang komen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college terecht heeft geoordeeld dat gebruik kon worden gemaakt van deze lijst met gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen afgegeven hoeft te worden. Daarbij betrekt hij dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende is gemotiveerd dat het bouwplan niet ten koste gaat van de leefomgeving.
Goede ruimtelijke ordening
8. Het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd ligt binnen het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ en heeft daarin de enkelbestemming ‘Wonen’. Het college heeft vastgesteld dat de aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan omdat de bestemming één vrijstaande woning toestaat binnen een afgebakend bouwblok en het aangevraagde plan voorziet in de bouw van vijf woningen, die niet alle binnen dat bouwblok vallen.
9. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte met een omgevingsvergunning afwijkt van het bestemmingsplan, omdat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De ruimtelijke onderbouwing betrekt namelijk de aanwezige natuurwaarden te weinig, aldus verzoeker. Verzoeker voert hiertoe aan dat de reeds gevelde bomen een ernstige verstoring van de habitat veroorzaakte en de vleermuizen die in de woning verbleven verjaagd zijn.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Dit betekent dat de omgevingsvergunning niet ziet op het kappen van de aanwezige bomen. Bovendien is niet aannemelijk dat een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen nodig was. Desgevraagd heeft het college op zitting toegelicht dat de gemeente Halderberge gebruik maakt van een negatief stelsel, waardoor bomen gekapt mogen worden tenzij ze aangewezen zijn als waardevol of beschermd. Niet gesteld of gebleken is dat het kappen van de bomen vergunningplichtig was dan wel als een vergunning nodig was, dat die dan niet verleend had kunnen worden. Het betoog van verzoeker slaagt dan ook niet.
11. Ten aanzien de stelling van verzoeker dat de vleermuizen van het perceel zijn verjaagd, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Vergunninghouder heeft twee ecologische rapporten laten opstellen door deskundige en onafhankelijke bureaus waaruit volgt dat in de woning hoogstwaarschijnlijk geen vleermuisverblijven aanwezig kunnen zijn. Deze rapporten zijn wel van 11 februari 2021 en 26 maart 2021. Hieruit is kennelijk afgeleid dat er geen Natuurvergunning behoefde te worden aangevraagd voor de sloop van de woning.
De voorzieningenrechter de door verzoeker gestelde verstoring van de habitat van beschermde vleermuizen slechts dán een reden had kunnen zijn om de onderhavige omgevingsvergunning te weigeren als uit concrete feiten en omstandigheden zou blijken dat de woning diende als habitat voor dergelijke vleermuizen én die (natuur-)vergunning ook niet verleend zou kunnen worden
Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat de woning vlak voor de sloop ervan diende als habitat voor vleermuizen, doch heeft ter onderbouwing van zijn stelling tegenover de hiervoor genoemde onderzoeken geen onderbouwende gegevens geleverd en heeft vervolgens ook niet aannemelijk gemaakt dat in het geval die onderbouwing er wel was een Natuurvergunning niet kon worden verleend. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat het college mocht aannemen dat het bouwplan niet onuitvoerbaar was.
12. Verzoeker voert aan dat de gewenste woonfunctie op een meer bescheiden, optimalere, slimmere en eigentijdse wijze kan worden gerealiseerd. Met dit bouwplan worden innovatieve mogelijkheden en tal van kansen niet benut.
13. Terecht heef het college naar aanleiding van deze grond aangevoerd dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend.
Het college heeft dan wel beoordelingsruimte, maar die beoordelingsruimte is gekoppeld aan haar eigen visie op “goede ruimtelijke” ordening. Het college heeft het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar geacht. Met inachtneming van de terughoudende toets die een rechter moet aanhouden wanneer een bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om hierover anders te oordelen.