ECLI:NL:RBZWB:2022:7475

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
02-202213-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen invoer cocaïne; veroordeling voor inklimming in haven

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van de invoer van cocaïne en het zich de toegang verschaffen tot een besloten plaats in een haven door middel van inklimming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 augustus 2022 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van cocaïne, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van feit 1, namelijk de voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit feit, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren die de betrokkenheid bij de invoer van cocaïne konden bevestigen. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen de toegang tot het haventerrein heeft verschaft door inklimming, wat wel bewezen werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de criminele intentie van de verdachte, die gericht was op het uithalen van goederen uit containers, wat een ondermijnend effect heeft op de samenleving. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een stevige aanpak van criminaliteit in havens, waar vaak drugs worden ingevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-202213-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de PI te Middelburg, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 augustus 2022 in Nieuwdorp samen met een of meer ander(en) de in- of uitvoer van cocaïne heeft voorbereid door met gereedschap en andere spullen naar het haventerrein te gaan en een gat te graven onder de omheining;
op 11 augustus 2022 in Nieuwdorp zich samen met een of meer ander(en) de toegang tot het terrein van [havenbedrijf] heeft verschaft door inklimming.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft gepleegd. Verdachte heeft samen met anderen voorbereidingshandelingen getroffen voor de verlengde invoer van cocaïne, gelet op het gereedschap dat bij het haventerrein is aangetroffen. Dat gereedschap behoorde – gelet op het dna van verdachte dat op de reciprozaag is aangetroffen – toe aan verdachte en de medeverdachten. Dit gereedschap wordt gebruikt voor het uithalen van pakketten verdovende middelen uit containers. Daarnaast blijkt uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte] van een gedegen voorbereiding. Verder zijn er concrete aanknopingspunten voor het uithalen van verdovende middelen, omdat verdachte en de medeverdachten aanwezig waren op het haventerrein van [havenbedrijf] , een overslagbedrijf dat grotendeels Zuid-Amerikaanse bananen distribueert. Het is een feit van algemene bekendheid dat via die containers drugs het land binnenkomen. Ook feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de in- of uitvoer van cocaïne. Volgens recente rechtspraak die ziet op dit onderwerp, moet er sprake zijn van concrete feiten en/of omstandigheden die in verband kunnen worden gebracht met specifiek verdovende middelen. De enkele omstandigheid dat in de haven van Vlissingen veelal verdovende middelen worden binnengesmokkeld, is daarvoor onvoldoende. Verder blijkt uit het dossier onvoldoende dat het aangetroffen gereedschap toebehoorde aan verdachte en/of de medeverdachten. Het resultaat van het dna-onderzoek aan de reciprozaag kan niet worden gebruikt voor het bewijs wegens strijd met een goede procesorde, gezien het late tijdstip van toevoeging aan het dossier.
Feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. Verdachte was samen met [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde persoon (hierna: de medeverdachten) in de nacht van 11 augustus 2022 op het haventerrein van [havenbedrijf] (voormalig [bedrijf] ), waarbij zij zich de toegang tot het terrein hebben verschaft door een ondergraving bij het hek rondom het terrein. Op de camerabeelden is te zien dat zich zowel middernacht (moment I) als omstreeks half vier ’s nachts (moment II) drie personen op het terrein bevinden. Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachten de drie personen zijn die tijdens moment II op het terrein waren.
Tijdens moment I graven de drie personen (met een schop) een gat onder het hek, door middel waarvan zij het terrein betreden en verlaten. Tijdens moment II verlaten verdachte en de medeverdachten het terrein via hetzelfde gat. De verklaring van verdachte dat zij het terrein via dezelfde plaats hebben betreden en verlaten, komt niet overeen met de camerabeelden. Daarop is namelijk alleen te zien dat zij via het betreffende gat het terrein hebben verlaten, hetgeen moet betekenen dat zij via een andere weg het terrein hebben betreden. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachten kennelijk van het gat wisten dat tijdens moment I is gegraven. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat zij ook de drie personen zijn die tijdens moment I op het terrein waren. Dit past ook binnen de locatiegegevens van de telefoon van [medeverdachte] .
Uit de historische gegevens van het telefoonnummer dat werd gebruikt in de mobiele telefoon van [medeverdachte] , volgt dat dat telefoonnummer in de periode van 6 augustus tot en met 11 augustus 2022 in totaal vier nachten zendmasten heeft aangestraald in het havengebied in Vlissingen, alsmede zendmasten op de route van en naar dat havengebied. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de eigenaar en de gebruiker van de telefoon is geweest in de periode van 6 tot en met 11 augustus 2022. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat hij dus in die periode meermaals op het haventerrein van Vlissingen was, mede nu een aannemelijke verklaring van [medeverdachte] voor het tegendeel ontbreekt.
Verder is uit onderzoek naar de telefoon gebleken dat er is gezocht naar een reeks locaties, waaronder Vlissingen, dat er op de website ‘Marine Traffic’ onder andere is gezocht naar het schip met de [naam] (dat blijkens onderzoek op 10 augustus 2022 de haven van Vlissingen heeft aangedaan en daar een aantal containers heeft gelost) en dat er is gezocht op de term ‘parango’, wat een katrol met ketting blijkt te zijn, soortgelijk aan de katrol die nabij het haventerrein in een tas is gevonden. Verder zijn er op de telefoon afbeeldingen aangetroffen van hekwerken, het kantoor van [bedrijf] , gestapelde containers en delen van het wegdek rondom de haven in Vlissingen-Oost.
In de directe nabijheid van het haventerrein zijn twee tassen aangetroffen. In een van deze tassen zat gereedschap, te weten een katrol met ketting, touw, een combinatietang, een kniptang, twee paar werkhandschoenen en acht zaagbladen voor een reciprozaag. De andere tas was gevuld met vergelijkbare sporttassen. Bij de tassen is een schop aangetroffen die qua vorm en lengte overeenkwam met het voorwerp dat is te zien op de camerabeelden, waarbij verdachte en de medeverdachten zich via ondergraving met een schop de toegang verschaffen tot het haventerrein. Verder is in de nabije omgeving een reciprozaag zonder zaagblad gevonden. Op de reciprozaag is dna-materiaal aangetroffen dat vervolgens is onderzocht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, dat het resultaat van het dna-onderzoek niet gebruikt kan worden voor het bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank levert het tijdstip van indiening van het NFI-rapport (een dag voorafgaand aan de zitting) geen strijd met de goede procesorde op, nu de verdediging – mede gelet op de beperkte omvang van het rapport – voldoende in de gelegenheid is geweest het (in omvang beperkte) rapport te bestuderen en zich daartegen te verweren. Het profiel dat uit dat onderzoek naar voren is gekomen, is vergeleken met dat van verdachte. Dit leverde het resultaat op dat het profiel meer dan één miljard keer waarschijnlijker is wanneer er dna van [verdachte] in de bemonstering aanwezig is, dan wanneer de bemonstering dna bevat van een willekeurige, niet-verwante persoon. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat het dna-materiaal dat op de reciprozaag is aangetroffen, afkomstig is van verdachte.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat voor de rechtbank vast dat al het aangetroffen gereedschap en de sporttassen aan verdachte en de medeverdachten toebehoorden.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal waarin de werkwijze bij het uithalen van containers wordt beschreven. Volgens de douane kunnen de aangetroffen gereedschappen worden gebruikt voor het openen van plafonds van zogeheten reefercontainers. Met de reciprozaag wordt door het harde kunststof gezaagd waarmee de wanden en plafonds van reefercontainers aan de binnenzijde zijn afgewerkt. Nadat er in het plafond een zaagsnede is gemaakt, kan men het touw er omheen slaan. Door het touw aan de katrol te bevestigen, wordt door het aantrekken van de ketting het plafond naar beneden getrokken. Verder is het bij de douane ambtshalve bekend dat reefercontainers worden gebruikt om in de plafonds pakketten met verdovende middelen te verstoppen die door middel van braak op de plaats van bestemming door ‘uithalers’ uit de container worden gehaald. Ook is het bij de douane ambtshalve bekend dat de hoeveelheid aangetroffen sporttassen wordt gebruikt om pakketten met verdovende middelen in te vervoeren nadat deze uit bijvoorbeeld een container zijn gehaald.
De verklaring van verdachte dat de medeverdachten en hijzelf zich op het haventerrein bevonden om een (illegale) overtocht naar Engeland te maken, acht de rechtbank onder de hiervoor omschreven omstandigheden volstrekt ongeloofwaardig. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachten zich op het terrein hebben begeven met een criminele intentie, te weten om goederen uit containers te halen die per schip naar het haventerrein zijn vervoerd.
Voor een bewezenverklaring op basis van artikel 10a Opiumwet moet komen vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld met de opzet om drugsinvoer voor te bereiden en/of te bevorderen. Uit het dossier blijkt dat het haventerrein [havenbedrijf] (onder meer) wordt aangedaan door schepen (met bananen) vanuit Zuid-Amerika. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat landen op dat continent bekend staan als grote producenten van cocaïne. Hoewel het onder die omstandigheden meer dan aannemelijk is dat de uit te halen goederen cocaïne betroffen, bevat het dossier daarvoor geen concrete aanknopingspunten.
Er zijn in deze zaak geen drugs aangetroffen. Het onderzoek naar de containers van het hiervoor genoemde schip met de [naam] heeft geen bijzonderheden of afwijkingen opgeleverd. Ook overigens is er geen link met een specifieke container, een te verwachten container of andere concrete feiten en omstandigheden die in verband kunnen worden gebracht met specifiek verdovende middelen. Volgens de huidige rechtspraak zijn de in deze zaak vastgestelde feiten en omstandigheden onvoldoende voor een bewezenverklaring. De omstandigheden die door de officier van justitie zijn aangevoerd zijn daarin onvoldoende onderscheidend.
Het dossier bevat dus geen bewijs voor het bestanddeel ‘cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet’ van de tenlastelegging. Om die reden zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend. Verwezen wordt naar de bewijsmiddelenbijlage.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 augustus 2022 te Nieuwdorp, gemeente Borsele, tezamen en in vereniging
met anderen, zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [havenbedrijf] (voormalig [bedrijf] ), door middel van inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, gelet op de straffen die door het gerechtshof Den Haag en de rechtbank Rotterdam zijn opgelegd naar aanleiding van zogenaamde ‘themazittingen’ betreffende overtreding van artikel 138aa Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 11 augustus 2022 in Nieuwdorp samen met anderen door inklimming de toegang verschaft tot het afgesloten haventerrein voor distributie, opslag en/of overslag van het [havenbedrijf] (het voormalige [bedrijf] ). Naar het oordeel van de rechtbank is het meer dan aannemelijk dat het handelen van verdachte en de medeverdachten er op was gericht om een container open te breken en daar cocaïne uit te halen. De in de directe omgeving van de plaats waar verdachte is aangehouden aangetroffen gereedschappen en tassen die geschikt zijn om een container open te breken, cocaïne daaruit te verwijderen en mee te nemen, vormen daarvoor een belangrijke aanwijzing. Ook het feit van algemene bekendheid dat in de haven van Vlissingen met relatief grote regelmaat cocaïne wordt ingevoerd en dat het uithalen van cocaïne uit een container op een haventerrein een lucratieve activiteit is waarmee forse geldbedragen zijn te verdienen, zijn in dit verband van betekenis. De Memorie van Toelichting bij artikel 138aa Sr vermeldt onder meer dat de criminele binnendringers uitvoeringshandelingen verrichten op het gebied van de internationale handel in goederen als de metalen ferro-nikkel en kobalt, explosieven en vuurwerk, verdovende middelen en bedreigde diersoorten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het zwaartepunt van genoemde handel echter bij cocaïne, want dat is de praktijk waarmee havenbedrijven en autoriteiten in de afgelopen jaren in toenemende mate zijn geconfronteerd: cocaïne die op het haventerrein uit een container wordt gehaald. Er kan van worden uitgegaan dat het uithalen van cocaïne steeds in opdracht van een criminele organisatie gebeurt. Het handelen van deze zogeheten uithalers is voor het proces van invoer van cocaïne essentieel en onmisbaar. Zij hebben een cruciale rol. Verdachte heeft met zijn aanwezigheid op het haventerrein en het voorgenomen handelen de bedoeling gehad om in belangrijke mate bij te dragen aan het in Nederland brengen van cocaïne hetgeen een zeer sterk ondermijnend effect heeft op de Nederlandse samenleving. Daarnaast kunnen de activiteiten van deze criminele binnendringers ernstige economische gevolgen voor het desbetreffende containerbedrijf hebben, omdat de overslag van containers stilgelegd moet worden nadat criminele binnendringers op het bedrijfsterrein zijn waargenomen. Tot slot vergen handhaving, toezicht, opsporing en aanhouding veel capaciteit van de toezichthouders en opsporingsdiensten, vanwege de grootschalige inzet van mensen en middelen nadat een criminele binnendringer is gesignaleerd. Hieraan zijn aanzienlijke kosten verbonden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat verdachte de Albanese nationaliteit heeft, dat hij slechts kort in Nederland verbleef en dat hij na zijn vrijlating terug wil keren naar Albanië, waar zijn familie (onder wie zijn vriendin) woont.
Strafmaat
Voor de bepaling van de op te leggen straf speelt mee dat de toegang tot het bedrijfsterrein is verkregen door middel van inklimming waarop een gevangenisstraf van maximaal 2 jaren staat (artikel 138aa lid 2 Sr) en dat verdachte het feit met anderen heeft gepleegd waardoor de maximum gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd (artikel 138aa lid 3 sub b Sr). De op te leggen straf heeft tot doel om verdachte er van te weerhouden het nog eens te doen en er moet een voldoende afschrikwekkend effect naar anderen van uit gaan. Het signaal moet zijn dat ook uithalers fors worden bestraft.
Artikel 138aa Sr is een nieuw wetsartikel dat op 1 januari 2022 is in werking is getreden. Er zijn geen LOVS-oriëntatiepunten voor overtreding van dit wetsartikel, zodat de rechtbank daarin geen aanknopingspunten kan vinden voor de op te leggen straf. De rechtbank heeft wel kennis genomen van de straffen die in soortgelijke zaken reeds zijn opgelegd in gepubliceerde strafvonnissen, waarbij wordt opgemerkt dat het aantal veroordelingen voor overtreding van het artikel nog relatief beperkt is vanwege de recente inwerkingtreding ervan. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op en de strafmaatoverwegingen in de vonnissen van het gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) in zijn uitspraken van 3 juni 2022 naar aanleiding van een themazitting inzake artikel 138aa Sr en de daarin opgelegde straffen. Het hof heeft zich in die vonnissen uitgebreid uitgelaten over de wetsystematiek en wetsgeschiedenis en (algemene) uitgangspunten geformuleerd voor de op te leggen straf in het geval van overtreding van artikel 138aa Sr. Het hof hanteert – kort gezegd – een taakstraf van 90 tot 160 uur (waarbij de duur van de taakstraf toeneemt als er sprake is van inklimming en/of medeplegen) en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
De rechtbank is echter van oordeel dat de door het hof geformuleerde uitgangspunten in deze zaak niet onverkort toepasbaar zijn.
De rechtbank overweegt allereerst dat, hoewel de wetgever bij de bepaling van de straffen weliswaar aansluiting heeft gezocht bij de strafbaarstelling voor het misdrijf van huis-, erf- en lokaalvredebreuk (zoals strafbaar gesteld in artikel 138 Sr en opgenomen in Titel V van Boek 2), uit de Memorie van Toelichting ook blijkt dat artikel 138aa Sr kenmerken heeft die afzonderlijke strafbaarstelling rechtvaardigen. Dit betreffen: 1) het gegeven dat het wederrechtelijke verblijf op het terrein dient tot het plegen van ernstige strafbare feiten, 2) dat het wederrechtelijke verblijf een risico voor het functioneren van kwetsbare infrastructuur van het terrein vormt, 3) dat de voorgestelde bepaling betrekking heeft op meer uitgestrekte terreinen en 4) dat het binnendringen van de containeroverslagbedrijven de nodige voorbereiding vergt. De activiteiten van de criminele binnendringers zijn juist gericht op het onrechtmatig betreden van het besloten terrein voor opslag, overslag en distributie van goederen om illegaal goederen of personen binnen of buiten Nederland te brengen, ter facilitering van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze kenmerken het opleggen van een aanzienlijk zwaardere straf voor overtreding van 138aa Sr dan de straffen die voor overtreding van artikel 138 Sr doorgaans worden opgelegd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte – zoals hiervoor is overwogen – onmiskenbaar sprake was van de criminele intentie om cocaïne uit containers op het haventerrein te halen. De rechtbank kent aan deze omstandigheid groot gewicht toe en acht dit fors strafverzwarend. De rechtbank is van oordeel dat een afschrikwekkend effect in zaken als deze, waarbij onmiskenbaar sprake is van een dergelijke criminele intentie en waarbij ervan uit kan worden gegaan dat er sprake is van criminaliteit in georganiseerd verband waarmee doorgaans grote geldbedragen gemoeid zijn, slechts kan worden bereikt met een (zeer) forse gevangenisstraf en dat een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf daarvoor niet toereikend zijn.
Daarbij komt nog dat de rechtbank een taakstraf in dit specifieke geval ook niet passend vindt om de reden dat verdachte geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland en na zijn vrijlating wil (en zal) terug keren naar Albanië. Een taakstraf is onder die omstandigheden niet uitvoerbaar.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf van lange duur, te weten voor de duur van één jaar, noodzakelijk is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: Medeplegen van het zich de toegang verschaffen tot een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie/opslag/overslag van goederen door middel van inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: G2501007);
* 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: G2501008, Vodafone);
* 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: G2501021, One);
* 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: G2501026, alleen simkaarthouder, Lycamobile).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2022.
Mr. Los is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.