ECLI:NL:RBZWB:2022:7469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4523
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingsbesluit van dwangsommen door waterschap Scheldestromen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het invorderingsbesluit van het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen voor de verbeurde dwangsommen van in totaal € 15.000,-. Het dagelijks bestuur had op 25 januari 2021 besloten tot invordering van deze dwangsommen, na het opleggen van een last onder dwangsom op 23 juni 2020. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar ongegrond bij het bestreden besluit van 7 september 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 25 oktober 2022 is behandeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of het dagelijks bestuur redelijkerwijs kon overgaan tot invordering van de dwangsommen. Eiseres stelde dat zij geen overtreding had begaan en dat er daarom geen dwangsom verbeurd was. De rechtbank oordeelde echter dat het dagelijks bestuur voldoende bewijs had geleverd dat eiseres niet aan de opgelegde last had voldaan. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed.

De rechtbank benadrukte dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag moet liggen. De rechtbank stelde vast dat de toezichthouder van het dagelijks bestuur had geconstateerd dat eiseres niet aan de last onder dwangsom had voldaan, en dat de invordering van de dwangsommen gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4523 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het invorderingsbesluit van het dagelijks bestuur voor de verbeurde dwangsommen van in totaal € 15.000.-.
In het besluit van 25 januari 2021 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur besloten tot het invorderen van de verbeurde dwangsommen van € 15.000,-. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 september 2021 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder nummer BRE 20/10406 WET besproken op de zitting van 25 oktober 2022. Hieraan hebben de gemachtigden van het bestuur, [naam gemachtigde verweerder1] en [naam gemachtigde verweerder 2] , deelgenomen.
Hieraan heeft de gemachtigde van het dagelijks bestuur deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of het dagelijks bestuur redelijkerwijs kon overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het dagelijks bestuur aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat eiseres de lozing van afvalwater op het aangrenzende oppervlaktewater en/of de lozing op de hemelwaterkolk met behulp van de dompelpomp uiterlijk 27 juni 2020 dient te beëindigen. Indien eiseres niet voldoet aan de last, verbeurt zij per geconstateerde overtreding een dwangsom van € 1.500,- met een maximum van € 10.000,-.
Daarnaast dient eiseres de sloot waarop geloosd is uiterlijk 15 juli 2020 te ontdoen van de aanwezige sliblaag, zodanig dat de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam de kwaliteit van het achtergrondniveau heeft bereikt. Eiseres dient dit uiterlijk 31 juli 2020 te hebben aangetoond door middel van het overleggen van een rapport van de analyseresultaten. Ook de slibopvangput gelegen bij de schapenwei dient eiseres leeg te maken. Indien eiseres niet voldoet aan de last, verbeurt zij per geconstateerde overtreding een dwangsom van € 1.500,- met een maximum van € 10.000,-.
1.2.
In de periode tussen 22 juli 2020 en 9 september 2020 heeft de toezichthouder van het dagelijks bestuur meerdere controles uitgevoerd op het perceel van eiseres aan de [adres1] en [adres2] te [plaatsnaam] . Zij heeft geconstateerd dat eiseres niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan.
1.3.
In de brieven van 22 juli 2020, 4 augustus 2020, 6 augustus 2020, 12 augustus 2020, 20 augustus 2020, 27 augustus 2020 en 9 september 2020 heeft het dagelijks bestuur aan eiseres meegedeeld dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat niet aan de last is voldaan. Hiermee verbeurt zij een dwangsom van € 1.500,- per geconstateerde overtreding.
1.4.
Bij primair besluit van 25 januari 2021 heeft het dagelijks bestuur besloten tot het invorderen van de verbeurde dwangsommen van € 15.000,-.
1.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is op 20 mei 2021 besproken op de hoorzitting van de Commissie behandeling bezwaren waterschap Scheldestromen (de adviescommissie). Daarna heeft de adviescommissie het dagelijks bestuur geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
1.6.
Bij bestreden besluit van 7 september 2021 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.7.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordelingskader
3. Aan een invorderingsbesluit dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. Dit brengt met zich mee dat de vaststelling of waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot verbeurte van een dwangsom dient te worden gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegd gezag, door een ter zake deskundig persoon in opdracht van het bevoegd gezag of een ter zake deskundig persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening heeft genomen. De vastgestelde of waargenomen feiten en omstandigheden dienen op een duidelijke wijze te worden vastgelegd. Dat kan geschieden in een schriftelijke rapportage, maar in bepaalde gevallen ook met foto’s of ander bewijsmateriaal. Duidelijk moet zijn waar, wanneer en door wie de feiten en omstandigheden zijn vastgesteld of waargenomen en welke werkwijze daarbij is gehanteerd. Voor zover de vastgestelde feiten en omstandigheden in een geschrift zijn vastgelegd, dient een inzichtelijke beschrijving te worden gegeven van hetgeen is vastgesteld of waargenomen. Een schriftelijke rapportage dient voorts in beginsel te zijn voorzien van een ondertekening door de opsteller en een dagtekening. Aan het ontbreken van een ondertekening en een dagtekening kan voorbij worden gegaan, indien op andere wijze kan worden vastgesteld dat de opsteller van de rapportage degene is die de daarin vermelde feiten en omstandigheden heeft vastgesteld of waargenomen en wanneer die vaststelling of waarneming heeft plaatsgevonden. [1]
Verbeurte van de dwangsom
4.1.
Eiseres stelt dat zij geen overtreding heeft begaan. Er is daarom geen dwangsom verbeurd, zodat ook niet tot invordering hiervan kan worden overgegaan.
4.2.
Het dagelijks bestuur is van mening dat uit het door eiseres overlegde rapport van SMA niet blijkt dat er geen verontreiniging in het verwijderde slib aanwezig was. Volgens het college blijkt uit het rapport niet dat het slib niet verontreinigd is door de lozing van het afvalwater. Bovendien was voor het invorderen van de dwangsom niet nodig om aan te tonen dat het slib vervuild was door de lozing. Volgens het dagelijks bestuur staat vast dat er afvalwater is geloosd en dat daarmee artikel 6.2 van de Waterwet is geschonden. Het geloosde afvalwater heeft gezorgd voor slibaanwas. Dit slib moest op grond van de opgelegde last verwijderd worden.
Daarnaast stelt het dagelijks bestuur dat de vraag of eiseres de overtreding heeft begaan in deze procedure niet ter discussie kan staan, nu het beroep betrekking heeft op de invorderingsbeschikking. Deze grond had eiseres naar voren kunnen brengen in de procedure tegen de opgelegde last onder dwangsom.
4.3.
Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS volgt dat een belanghebbende in een procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. [2] Dit kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen als vaststaat dat er geen overtreding is gepleegd of betrokkene geen overtreder is.
4.4.
De vraag of eiseres artikel 6.2 van de Waterwet heeft overtreden is een vraag die, naar oordeel van de rechtbank, beantwoordt moest worden in procedure tegen de last onder dwangsom. De beslissing tot het opleggen van een last onder dwangsom is onherroepelijk geworden. In die beslissing is eiseres als overtreder aangemerkt en omdat die beslissing inmiddels onherroepelijk is, kan die kwestie thans via een beroep tegen het invorderingsbesluit niet opnieuw aan de orde worden gesteld. Er zijn geen gronden aangevoerd en aannemelijk gemaakt die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een uitzondering als hiervoor in overweging 4.3. is bedoeld. .
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het dagelijks bestuur aan het besluit tot invordering diverse controle rapporten ten grondslag gelegd. Uit de controles in de periode tussen 22 juli 2020 en 9 september 2020 blijkt dat eiseres niet aan de last onder dwangsom heeft voldaan.
De toezichthouder van het dagelijks bestuur heeft geconstateerd dat de sloot niet was ontdaan van de sliblaag en dat er geen rapport was overlegd waaruit bleek dat de kwaliteit van het oppervlaktelichaam inclusief waterbodem van het achtergrondniveau had bereikt. In het bezwaar en het beroep worden de constateringen in die rapporten niet bestreden.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur met de controlerapporten onvoldoende heeft aangetoond dat er niet is voldaan aan de last onder dwangsom. Dat betekent dat de dwangsom tot het in de bestreden beslissing opgenomen bedrag is verbeurd en dat deze kan worden ingevorderd.
Invordering
5.1.
Aan het belang van invordering van de verbeurde dwangsom wordt een zwaarwegend gewicht toegekend. Het toekennen van minder gewicht aan het belang van invordering zou het gezag dat van het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom moet uitgaan ook minder maken. De rechtbank wijst daarbij op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [3] Daarin staat dat een adequate handhaving vraagt dat opgelegde sancties ook worden uitgevoerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Dat betekent dat alleen in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering kan worden afgezien.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt het dagelijks bestuur van invordering had moeten afzien. Het invorderingsbesluit houdt in rechte stand.

Conclusie

6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
7. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Zij krijgt ook het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:515 en ABRvS 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1179.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2555 en ABRvS 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466.
3.