Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 2 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 1 oktober 2020 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 2 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft het bestreden besluit van 12 mei 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 ter zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de criteria voor een ZW-uitkering. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben meegewogen.
De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per 2 november 2020, omdat eiser niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 2 december 2022.