ECLI:NL:RBZWB:2022:7461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2621
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 1 oktober 2020 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 2 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft het bestreden besluit van 12 mei 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 ter zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de criteria voor een ZW-uitkering. Eiser heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hebben meegewogen.

De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per 2 november 2020, omdat eiser niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. De uitspraak is gedaan door rechter R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 2 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2621 ZW

uitspraak van 2 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 1 oktober 2020 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 2 november 2020.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en als gemachtigde van het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden
.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 2 november 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is tot 10 januari 2019 werkzaam geweest als vrachtautochauffeur bij [naam werkgever] . Het UWV heeft eiser vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 7 februari 2019 ziekgemeld vanwege overbelasting. Het UWV heeft eiser bij besluit van 22 maart 2019 met ingang van 21 maart 2019 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken op het spreekuur van 4 september 2020. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat zij eiser niet geschikt acht voor de maatgevende arbeid waarbij voortdurende alertheid vereist is en fouten een hoog afbreukrisico hebben.
Eiser voldoet volgens haar echter niet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden tot verrichten van arbeid. Er dient dus een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld te worden met voornamelijk beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren evenals beperkingen voor boven schouderhoogte werken en zwaar tillen. Fouten mogen geen hoog afbreukrisico hebben.
De thans aanwezige beperkingen waren ook al aan de orde op EZWB datum. [naam verzekeringsarts] concludeert dat eiser nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 Ziektewet. Hij heeft per 6 februari 2020 verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de FML van 21 september 2020
.
Naar aanleiding van een e-mail van eiser waarin hij een val van een fiets heeft gemeld, met de medische gevolgen daarvan, heeft de verzekeringsarts een aanvullend onderzoek verricht en daaruit geconcludeerd dat zolang er nog geen operatiedatum vaststaat, daar geen rekening mee kan worden gehouden. De uitgebreide medische informatie die eiser heeft verstrekt en die past bij de bevindingen uit haar eerder onderzoek maakt dat de verzekeringsarts geen noodzaak ziet informatie op te vragen bij de orthopeed of de FML te wijzigen.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier van eiser en de door eiser in bezwaar ingezonden medische stukken bestudeerd. Voorts heeft zij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 17 februari 2021. In haar rapportage van 26 februari 2021 stelt de verzekeringsarts b&b dat uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt van een zorgvuldig uitgevoerd en uitgebreid onderzoek. De aanwezige klachten en ervaren beperkingen zijn meermalen besproken en er heeft een voldoende uitgebreid op de klachten gericht medisch onderzoek plaatsgevonden. De conclusie is gebaseerd op de in het dossier aanwezige gegevens, de anamnese, het eigen medisch onderzoek en de verzekeringsarts heeft de resultaten van een eerder verricht neuropsychologisch onderzoek
(NPO) meegewogen. Dit is – nu in bezwaar gebleken – terecht geweest.
Er was voldoende informatie voorhanden om tot een weloverwogen beslissing te kunnen komen.
De inhoud van het bezwaarschrift leidt niet tot andere inzichten. Tijdens de hoorzitting blijken er ook geen nieuwe gezichtspunten. Uit de door eiser overlegde nadere medische gegevens blijkt niet van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan.
De verzekeringsarts b&b licht toe dat uit de informatie van 29 september 2020 en 6 oktober 2020 over de aandoening van de rechter schouder geen recente verschijnselen van een letsel en van een geplande ingreep rond de datum in geding blijken. Met de schouderaandoening is door de primaire verzekeringsarts rekening gehouden: er werd een beperkte belastbaarheid van de schouder vastgesteld.
De informatie uit het UMC geeft volgens [naam verzekeringsarts b&b] aan dat er geen sprake is van PTSS, noch van cognitieve stoornissen of ADHD. Er zijn geen relevante veranderingen ten opzichte van het eerdere NPO dat door de primaire verzekeringsarts werd meegewogen.
De mailwisseling van eiser van mei 2019 met de specialist in het Radboudziekenhuis leidt
niet tot nieuwe objectieve medische informatie.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] concludeert dan ook dat zij het oordeel van de primaire verzekeringsarts deelt en zij handhaaft daarom de FML van 21 september 2020.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn problemen met concentratie, het ordenen van gedachten en autorijden. Extra had hij beperkt moeten worden voor verdelen van aandacht, herinneren en handelingstempo, gelet ook op zijn ervaringen als vrachtautochauffeur.
Voorts moet met de klachten van de rechterschouder rekening worden gehouden. Nu een geplande behandeling door Covid 19 is uitgesteld had het UWV de ZW-uitkering volgens eiser niet mogen beëindigen.
Licht beperkt voor tillen, frequent reiken en schroevende bewegingen met hand en arm is met zijn schouderklachten onverenigbaar en door zijn gewrichtsklachten kan eiser geen priegelwerk aan. Gezien de te verwachten operatie had ook een urenbeperking moeten worden opgenomen.
Door de onjuiste FML zijn eiser ten onrechte functies geduid die hij door zijn beperkingen niet aan kan, zeker gezien de problematiek die al jaren speelt. Overleg van de arbeidsdeskundigen pakte telkens in het nadeel van eiser uit. In de functies wikkelaar, medewerker industrie en monteur printplaten moet eiser hoofdbewegingen maken waarvan niet is onderzocht of hij daartoe in staat is en die ten onrechte niet beperkt zijn geacht gezien de schouderklachten die bij hem tot overcompensatie aan de andere schouder hebben geleid. Daar is onvoldoende rekening mee gehouden.
Anders dan de gronden hiervoor die via de gemachtigde van eiser zijn aangeleverd, heeft eiser zelf in een ongedateerde brief een verklaring gegeven van wat hem allemaal in de loop der tijd is overkomen, met onder meer arbeidsrechtelijke problemen en het oplopen van de ziekte van Lyme voorafgaand aan de beschrijving van zijn fietsongeval en de gevolgen daarvan. Daarbij wees eiser ook op zijn financiële problemen die een en ander hem heeft opgeleverd waardoor hij zijn huis met verlies heeft moeten verkopen. De hierbij door eiser gevoegde USB-stick is door de rechtbank niet aanvaard en geretourneerd. Eiser heeft die USB-stick nogmaals aan de rechtbank gestuurd en heeft daarna geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid deze terug te ontvangen. De rechtbank heeft de USB-stick niet aan het dossier toegevoegd en laten vernietigen.
In de van eisers gemachtigde ontvangen nadere gronden van 20 oktober 2020 heeft deze gesteld dat eiser – die vanwege zijn longproblematiek in Spanje verblijft – niet in staat is loonvormend werk te verrichten. Gezien de discrepantie tussen eisers dagelijkse leven en de arbeidskundige beoordeling door het UWV acht eiser de inschakeling van een deskundige in de rede liggend. Ter onderbouwing wijst eiser op een video op de eerder genoemde USB-stick die hij ter zitting afgespeeld wil zien. Hieruit zou ook blijken van de ‘chaotiek’ bij eiser.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft de rechtbank eiser meegedeeld dat ter zitting geen gelegenheid zal worden gegeven videobeelden af te spelen.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen de psychische klachten maar ook de klachten van de schouder(s) als gevolg van het fietsongeval. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser geen medische informatie aan het dossier heeft toegevoegd die de rechtbank aanleiding zou hebben kunnen geven tot enige twijfel aan de motivering en de conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV.
Dat eisers leven chaotische kanten kent, zoals ter zitting nog is benadrukt, kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat op medische gronden een aanpassing nodig is in de FML.
Ook overigens is de rechtbank niet kunnen blijken dat twijfel aan het verzekeringsgeneeskundig oordeel hier op medische gronden juist is.
De rechtbank heeft ook op dit punt geen reden om te twijfelen aan het medisch oordeel dat ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing.
Nu niet is gebleken dat in de FML van 21 september 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat kan de beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, niet slagen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267051), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat met een fors aantal beperkingen onvoldoende rekening is gehouden in de FML en dat ook de arbeidsdeskundigen niet hebben afgewogen hoe hij met zijn problemen het werk in die functies zou kunnen verrichten.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 21 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 april 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen die berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 2 november 2020.
7. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).