In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L.G.C.M. de Wit, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin zijn WIA-uitkering per 1 september 2020 is omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Eiser betwist de mate van arbeidsongeschiktheid die door het UWV is vastgesteld en stelt dat zijn medische situatie onvoldoende is erkend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van eiser, inclusief rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, tot de conclusie is gekomen dat eiser voor 42,45% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies niet geschikt zijn, zorgvuldig gewogen. Eiser heeft medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen reden is voor aanvullende beperkingen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering van eiser heeft vastgesteld op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid en dat de omzetting naar een WGA-vervolguitkering correct is. Eiser heeft geen gelijk gekregen in zijn beroep, wat betekent dat de door hem gemaakte proceskosten niet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.