veroordeelt de Gemeente om aan [eiser] te betalen:
I. € 14.756,00 bruto aan achterstallig salaris over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020, te verminderen met het bruto equivalent van € 2.269,52 netto, te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
II. het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde eindejaarsuitkering over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020, te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
III. over 2019:
- € 846,00 bruto over de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019,
- € 1.465,84 netto over november 2019,
- € 1.713,00 bruto over december 2019,
- € 639,68 bruto aan eindejaarsuitkering over 2019,
een en ander te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
IV. de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het onder I tot en met III toegewezene;
V. de wettelijke rente over het onder I tot en met IV toegewezene, vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
VI. € 1.184,82 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag van de volledige betaling;