ECLI:NL:RBZWB:2022:7444

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
9734520_E07122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en onrechtmatige handelingen in arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Gemeente Breda

In deze zaak vorderde de eiser, een werknemer van de Gemeente Breda, betaling van achterstallig salaris, vakantiegeld en een eindejaarsuitkering over verschillende periodes. De werknemer had zich ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering, maar de Gemeente had zijn salaris over een bepaalde periode niet betaald. De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente het salaris over de periode van januari 2020 tot en met 14 september 2020 moest betalen, verminderd met het bedrag van de WIA-uitkering. Daarnaast werd de Gemeente veroordeeld tot betaling van vakantiegeld en eindejaarsuitkering, evenals bedragen over 2019 die niet waren uitbetaald. De vordering van de Gemeente in reconventie, die stelde dat de werknemer onrechtmatig handelde door een aangepaste arbeidsovereenkomst niet te ondertekenen, werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente niet had aangetoond dat er sprake was van een redelijk voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden. De Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 9734520 CV EXPL 22-725
vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. Akça-Altun,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Breda,
gevestigd te Breda,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof.

1.Het verloop van het geding

In conventie en in reconventie
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis in deze zaak van 22 juni 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de aantekeningen van de griffier van de zitting op 10 oktober 2022;
- de akte van de Gemeente;
- de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In conventie
2.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Gemeente tot betaling, binnen drie dagen na betekening van het vonnis, van:
I. € 14.756,00 aan achterstallig salaris over de periode januari 2020 tot 14 september 2020;
II. het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde eindejaarsuitkering over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020;
III. € 5.518,92 aan achterstallig salaris over 2019;
en voorts veroordeling van de Gemeente tot betaling van:
IV. de wettelijke verhoging over het onder I tot en met III gevorderde;
V. de wettelijke rente over het onder I tot en met IV gevorderde;
VI. € 1.184,82 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
2.2.
De Gemeente voert verweer en concludeert ten aanzien van vordering I tot gedeeltelijke afwijzing, en wel voor het gedeelte waarover [eiser] een WIA-uitkering heeft ontvangen. Voor het overige concludeert de Gemeente tot (gehele) afwijzing, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen vier weken na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
In reconventie
2.3.
De Gemeente vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [eiser] onrechtmatig handelt jegens de Gemeente door de aangepaste arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week, onder gelijktijdig ontslag wegens ziekte of gebreken voor 16 uur per week, niet te ondertekenen;
II. veroordeling van [eiser] om, binnen één week na betekening van het vonnis, over te gaan tot ondertekening van een door de Gemeente aan te bieden aangepaste arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week, ingaande per 1 januari 2022 dan wel een in goede justitie te bepalen datum;
III. aan de niet-nakoming van het onder II gevorderde een dwangsom te verbinden van € 100,00 per week, met een maximum van € 5.000,00;
IV. veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen vier weken na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
2.4.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de Gemeente in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. Subsidiair verzoekt [eiser] om aan hem de wettelijke transitievergoeding toe te kennen. Voor het geval [eiser] in de proceskosten zou worden veroordeeld, verzoekt hij die veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De feiten

In conventie en in reconventie
3.1.
[eiser] is op 31 mei 2013 in dienst getreden bij de Gemeente, bij het dienstonderdeel Parkeerbedrijf, voorheen ATEA Groep.
3.2.
Het salaris van [eiser] bedroeg over (in ieder geval) de maanden april 2019 en mei 2019 € 1.692,00 bruto per maand en over (in ieder geval) de maanden november en december 2019 € 1.713,00 bruto per maand.
3.3.
Op 30 januari 2019 is [eiser] , na een eerdere ziekmelding per 17 oktober 2017, op het spreekuur verschenen van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [eiser] per 31 januari 2019 zijn werkzaamheden voor twee tot drie uur per dag kan hervatten en per 11 februari 2019 voor vier uur per dag.
3.4.
[eiser] heeft zich op 27 februari 2019 volledig ziek gemeld.
3.5.
[eiser] is op 21 maart 2019 verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Volgens de bedrijfsarts was [eiser] tijdens dat bezoek verbaal en fysiek agressief. De bedrijfsarts heeft de verzuimbegeleiding vervolgens opgeschort.
3.6.
De Gemeente heeft [eiser] op 22 maart 2019 bericht dat het loon met ingang van 21 maart 2019 voor 4 uur per dag wordt opgeschort.
3.7.
De Gemeente heeft op 19 april 2019 aan de gemachtigde van [eiser] laten weten dat de opschorting van het salaris voor twee uur per dag gehandhaafd blijft totdat [eiser] zijn werkzaamheden voor deze uren hervat of er een deskundigenoordeel door het UWV is opgesteld waaruit blijkt dat [eiser] deze twee uur per dag niet kan werken vanwege arbeidsongeschiktheid.
3.8.
De (voormalig) gemachtigde van [eiser] heeft op 25 april 2019 aan de Gemeente geschreven dat [eiser] bereid is om zijn werkzaamheden, op eerste schriftelijke oproep, voor twee uur per dag te hervatten, waarbij tevens is aangegeven dat de voorkeur van [eiser] , in verband met bijwerkingen van zijn medicatie, uitgaat naar werktijden tussen 14:00 uur en 23:00 uur.
3.9.
In reactie daarop heeft de Gemeente op 30 april 2019 aan de gemachtigde van [eiser] bericht dat zij zich over het verzoek van [eiser] eerst laat adviseren door de bedrijfsarts.
3.10.
Op 16 mei 2019 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. [eiser] heeft vervolgens zijn werkzaamheden op 27 mei 2019 voor twee uur per dag hervat.
3.11.
De Gemeente heeft de salarisbetaling per 27 mei 2019 hervat.
3.12.
Op het salaris van zowel april 2019 als mei 2019 is een bedrag van € 850,20 bruto ingehouden, op de salarisstroken weergegeven als ‘78 verlofuren eigen rekening’.
3.13.
Op 3 juli 2019, 5 augustus 2019 en medio september 2019 heeft [eiser] zich opnieuw ziek gemeld.
3.14.
Op de salarisspecificatie van [eiser] van november 2019 is een positief saldo van € 1.465,84 netto vermeld.
3.15.
Op de salarisspecificatie van [eiser] van december 2019 is onder meer een minbedrag van € 1.720,68 bruto vermeld ter zake van ‘156 verlofuren eigen rekening’ alsmede een minbedrag van € 1.180,54 bruto wegens een terugwerkende kracht verrekening. Dit heeft er in geresulteerd dat het saldo van de maand december 2019 € 598,00 netto negatief is.
3.16.
De Gemeente heeft over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020 geen salaris aan [eiser] betaald. [eiser] heeft over die periode een WIA-uitkering ontvangen ter hoogte van in totaal € 2.269,52 netto.
3.17.
Het UWV heeft aan [eiser] een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 januari 2020 op basis van 41,79% arbeidsongeschiktheid.
3.18.
Op 14 januari 2020 heeft [eiser] een liesbreukoperatie ondergaan.
3.19.
[eiser] is op 17 februari 2020 verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft geoordeeld dat [eiser] per 24 februari 2020, volgens een opbouwschema, aangepaste werkzaamheden kan verrichten.
3.20.
Nadat de Gemeente op 25 februari 2020 aan de gemachtigde van [eiser] heeft laten weten dat er geen passend werk beschikbaar is, heeft De Gemeente de gemachtigde op 27 februari 2020 gemaild dat er toch passend werk beschikbaar is, dat zij zal nagaan of er een plaatsingsmogelijkheid is en dat zij contact op zal nemen met de gemachtigde.
3.21.
De Gemeente heeft op 24 juni 2020 aan de gemachtigde van [eiser] gemaild dat er een mogelijkheid is om [eiser] te plaatsen bij Bosch. In diezelfde e-mail is aangegeven dat er een brief klaar ligt om enerzijds het contract van [eiser] met terugwerkende kracht aan te passen en anderzijds om met hem de werkzaamheden bij Bosch te bespreken.
3.22.
[eiser] heeft met ingang van 14 september 2020, na een gesprek op 7 september 2020, vier uur per dag passende arbeid verricht. Kort hierna is [eiser] door de Gemeente naar huis gestuurd met doorbetaling van loon.
3.23.
Op 11 mei 2021 heeft de Gemeente [eiser] een voorstel gedaan, kort gezegd inhoudende dat de loonbetaling per 13 januari 2020 wordt hervat en dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 wordt aangepast naar 20 uur per week, onder toekenning van een transitievergoeding voor de 16 uur per week waarmee de arbeidsomvang is verminderd.
3.24.
[eiser] heeft zich op 31 juli 2021 volledig ziek gemeld.
3.25.
De Gemeente heeft het onder 3.23. gedane voorstel eind 2021 herhaald.
3.26.
[eiser] is niet akkoord gegaan met het voorstel van de Gemeente.

4.De beoordeling

In conventie
Akte en antwoordakte
4.1.
De kantonrechter heeft partijen ter zitting kenbaar gemaakt dat zij om te kunnen komen tot een eindvonnis nog informatie behoeft over een tweetal punten, namelijk over:
  • welk bedrag door de Gemeente is ingehouden over de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019;
  • of de Gemeente het salaris over de maand november 2019 aan [eiser] heeft betaald.
De Gemeente is in de gelegenheid gesteld om daarop bij akte te reageren. De Gemeente heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en [eiser] heeft een antwoordakte genomen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat in de akte van de Gemeente meer naar voren lijkt te zijn gebracht dan informatie over de twee hiervoor benoemde openstaande punten. Voor zover de Gemeente heeft bedoeld om nieuwe standpunten in te nemen of zij wil dat er rekening wordt gehouden met herberekeningen, overweegt de kantonrechter dat die gelegenheid niet was geboden en dat de Gemeente daarnaast niet heeft toegelicht wat zij met haar akte wil aanvoeren. De kantonrechter beperkt zich daarom tot de door partijen gegeven voorlichting over de twee eerder genoemde punten. Daarop zal later in het vonnis worden teruggekomen.
Daarnaast stelt de kantonrechter vast dat uit de aktes van partijen lijkt te kunnen worden afgeleid dat door de Gemeente op 19 december 2019 € 867,84 netto aan [eiser] is overgemaakt. Of die betaling betekenis heeft voor de vorderingen die in dit vonnis worden beoordeeld, is door de kantonrechter niet vast te stellen. Voor zover deze betaling in mindering strekt op de bedragen waarvan de Gemeente in dit vonnis tot betaling wordt veroordeeld, moet bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis rekening worden gehouden met die betaling.
Vordering I: salaris over 2020
4.3.
Vast staat dat de Gemeente het salaris over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020, in totaal € 14.756,00 bruto, niet heeft betaald. [eiser] vordert in deze procedure betaling van dat bedrag. De Gemeente erkent dat zij over voornoemde periode salaris aan [eiser] is verschuldigd. Zij stelt echter dat dit bedrag moet worden verminderd met de WIA-uitkering die [eiser] over die periode heeft ontvangen, zijnde een bedrag van € 2.269,52 netto. [eiser] heeft dit ter zitting erkend. Gelet hierop zal de Gemeente worden veroordeeld tot betaling van € 14.756,00 bruto te verminderen met het bruto equivalent van € 2.269,52 netto.
Vordering II: vakantiegeld en eindejaarsuitkering over 2020
4.4.
[eiser] vordert uitbetaling van het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde eindejaarsuitkering over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020. De Gemeente erkent de verschuldigdheid van het over die periode opgebouwde vakantiegeld en betwist niet dat zij (ook) de opgebouwde eindejaarsuitkering is verschuldigd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Vordering III: salaris over 2019
4.5.
[eiser] vordert over 2019 nog een bedrag van € 5.518,92 (deels netto, deels bruto). Dit bedrag bestaat uit:
  • € 850,20 ter zake van april (78 uren);
  • € 850,20 ter zake van mei (78 uren);
  • € 1.465,84 ter zake van november;
  • € 1.713,00 ter zake van december;
  • € 639,68 aan eindejaarsuitkering.
De gevorderde bedragen zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.
April en mei 2019
4.6.
[eiser] vordert over zowel april 2019 als mei 2019 € 850,20 bruto per maand, zijnde de bedragen die door de Gemeente op die maanden zijn ingehouden wegens (in beide gevallen) ‘78 verlofuren eigen rekening’. Ter zitting is door de Gemeente aangegeven dat de term ‘verlofuren eigen rekening’ uit het systeem komt en in dit geval geen betrekking heeft op door [eiser] opgenomen verlofuren maar een verrekening betreft van de loonopschorting over de periode 21 maart 2019 tot en met 26 mei 2019.
4.7.
Bij de beoordeling van dit deel van de vordering moeten naar het oordeel van de kantonrechter twee perioden worden onderscheiden, te weten de periode 21 maart 2019 tot en met 25 april 2019 en de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019.
4.8.
Met betrekking tot de periode 21 maart 2019 tot en met 25 april 2019 overweegt de kantonrechter als volgt. [eiser] stelt dat hij gedurende deze periode volledig ziek is geweest en niet in staat was om de bedongen arbeid te verrichten. Voor deze periode is zijn loonvordering dus gebaseerd op artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4.9.
Artikel 7:629a lid 1 BW schrijft voor dat bij een vordering tot betaling van het loon tijdens ziekte een deskundigenoordeel als bedoeld in dat artikel moet worden gevoegd. Vast staat dat [eiser] dit niet heeft gedaan. Een dergelijke verklaring is ingevolge lid 2 van genoemd artikel niet vereist indien de verhindering niet wordt betwist of indien het overleggen van de verklaring niet van de werknemer kan worden gevergd. Die uitzonderingssituaties doen zich hier niet voor. Dit leidt ertoe dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering over de periode 21 maart 2019 tot en met 25 april 2019.
4.10.
Voor wat betreft de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019 overweegt de kantonrechter het volgende. Vast staat dat [eiser] zich op 25 april 2019 bereid heeft verklaard om zijn werkzaamheden voor twee uur per dag te hervatten, waarbij tevens is aangegeven dat zijn voorkeur uitgaat naar werktijden tussen 14:00 en 23:00 uur in verband met bijwerkingen van zijn medicatie. Vast staat ook dat [eiser] uiteindelijk op 27 mei 2019 zijn werkzaamheden heeft hervat, nadat partijen op 16 mei 2019 over werkhervatting hebben gesproken.
4.11.
Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is een werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij dat geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. De kantonrechter overweegt daarover het volgende. Niet gesteld of gebleken is dat de Gemeente [eiser] heeft opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden voordat hij uiteindelijk op 27 mei 2019 zijn werkzaamheden heeft hervat. De Gemeente heeft slechts op 30 april 2019 gecommuniceerd dat zij zich over het verzoek van [eiser] over de werktijden eerst wil laten adviseren door de bedrijfsarts. Met betrekking tot dat verzoek is de kantonrechter van oordeel dat dit niet onredelijk is en ook valt, gelet op het relatief beperkte aantal uren dat [eiser] per dag zou moeten werken, moeilijk in te zien dat dit praktisch niet haalbaar zou zijn. Gelet op het voorgaande moet het dan ook voor rekening en risico van de Gemeente komen dat [eiser] in de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019 de overeengekomen arbeid niet heeft verricht. Uit wat de Gemeente in haar akte onder de kopjes "Salarisstrook april 2019", "Salarisstrook mei 2019" en "Salarisstrook juni 2019" heeft gesteld, volgt dat zij het salaris van [eiser] over de gehele periode 21 maart 2019 tot en met 26 mei 2019 met 50% heeft gekort. Over de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019 was de loonopschorting ten onrechte. Dit betreft precies één maand. Dit maakt dat [eiser] nog recht heeft op betaling van 50% van één maandsalaris, dus op (€ 1.692,00/2=) € 846,00 bruto.
November 2019
4.12.
Partijen zijn het erover eens zijn dat [eiser] recht heeft op het salaris over november 2019 van € 1.465,84 netto. [eiser] heeft op de zitting gesteld dit bedrag niet te hebben ontvangen. De Gemeente heeft deze stelling aanvankelijk betwist maar heeft in haar akte erkend dat zij dit bedrag niet heeft betaald. Ook dit deel van de vordering ligt daarom voor toewijzing gereed.
December 2019 en eindejaarsuitkering
4.13.
De Gemeente heeft ter zitting de verschuldigdheid van het salaris over december 2019 van € 1.713,00 bruto, alsmede van de eindejaarsuitkering over 2019 van € 639,68 bruto erkend. Ook heeft de Gemeente ter zitting erkend dat die bedragen ten onrechte op de salarisspecificatie van december 2019 zijn verrekend met afboekingen van € 1.720,68 (ter zake van ‘156 verlofuren eigen rekening’) en € 1.180,54 (ter zake van een terugwerkende kracht verrekening). Het voorgaande betekent dat de gevorderde bedragen van € 1.713,00 bruto en € 639,68 bruto zullen worden toegewezen.
Gevorderde betalingstermijn
4.14.
Ten aanzien van de vorderingen onder I tot en met III heeft [eiser] betaling gevorderd binnen drie dagen na betekening van het vonnis. Nu de Gemeente hiertegen geen verweer heeft gevoerd zal dit worden toegewezen.
Vorderingen IV en V: wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.15.
De gevorderde wettelijke verhoging alsmede de wettelijke rente over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging zijn als onweersproken en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
Vordering VI: buitengerechtelijke kosten
4.16.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van € 1.184,82 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter heeft geen aanwijzing dat het gevorderde bedrag hoger is dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief bij de toegewezen hoofdsom. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu echter niet gesteld is op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk door [eiser] zijn betaald, zal de kantonrechter de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
Vordering VII: proceskosten
4.18.
De Gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiser] . Omdat [eiser] procedeert met een toevoeging, komen de dagvaardingskosten niet voor zijn rekening en kunnen deze niet als onderdeel van zijn proceskosten ten laste van de Gemeente worden gebracht. De proceskosten van [eiser] worden aldus vastgesteld op € 1.631,65 (bestaande uit € 6,15 ter zake van uittreksel KvK inclusief btw, € 693,00 aan griffierecht en € 932,50 (2,5 punt x € 373,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde).
4.19.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen.
In reconventie
Vordering I: verklaring voor recht
4.20.
De Gemeente heeft op de zitting desgevraagd haar onder I ingestelde vordering toegelicht. Zij heeft bij herhaling gesteld dat de onrechtmatigheid eruit bestaat dat [eiser] het voorstel van de Gemeente van 11 mei 2021, wat eind 2021 is herhaald, zoals samengevat in r.o. 3.23, niet heeft geaccepteerd. De Gemeente heeft op de zitting expliciet gezegd dat haar stelling niet is dat sprake is van een redelijk voorstel tot eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden, waaronder de arbeidsduur. Aan de criteria zoals neergelegd in het arrest Stoof/Mammoet (Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR2008:BD1847) hoeft dan ook niet te worden getoetst.
4.21.
De kantonrechter overweegt dat de vordering van de Gemeente erop neerkomt dat aan de kantonrechter wordt gevraagd om te oordelen over minnelijke schikkingsvoorstellen en het notabene onrechtmatig te vinden als een partij niet met het door de andere partij gedane voorstel akkoord gaat. Een partij is echter niet verplicht om akkoord te gaan met een minnelijk schikkingsvoorstel. Reeds daarom moet de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen.
Vorderingen II en III: ondertekening aangepaste arbeidsovereenkomst en dwangsom
4.22.
De Gemeente vordert onder II – kort gezegd – [eiser] te veroordelen tot het ondertekenen van een aangepaste arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week. Uit wat hiervoor onder 4.20. is overwogen, waaronder het feit dat de Gemeente aan haar vorderingen niet ten grondslag legt dat zij een redelijk voorstel tot eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden heeft gedaan, volgt dat ook deze vordering moet worden afgewezen. Daarbij komt dat de Gemeente op de zitting niet heeft betwist dat nog niet duidelijk is of de verminderde ureninzet van 16 uur per week – wat nu het geval is – blijvend is. Ook daarom is de vordering niet toewijsbaar.
4.23.
De onder III gevorderde dwangsom treft daarmee hetzelfde lot.
Proceskosten
4.24.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Die kosten worden vastgesteld op € 374,00 (2 punten x € 187,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering over de periode 21 maart 2019 tot en met 25 april 2019;
5.2.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiser] te betalen:
I. € 14.756,00 bruto aan achterstallig salaris over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020, te verminderen met het bruto equivalent van € 2.269,52 netto, te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
II. het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde eindejaarsuitkering over de periode januari 2020 tot en met 14 september 2020, te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
III. over 2019:
- € 846,00 bruto over de periode 26 april 2019 tot en met 26 mei 2019,
- € 1.465,84 netto over november 2019,
- € 1.713,00 bruto over december 2019,
- € 639,68 bruto aan eindejaarsuitkering over 2019,
een en ander te voldoen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
IV. de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het onder I tot en met III toegewezene;
V. de wettelijke rente over het onder I tot en met IV toegewezene, vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
VI. € 1.184,82 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2022 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 1.631,65, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
5.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de vordering voor het overige af.
In reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 374,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hindriks en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.