ECLI:NL:RBZWB:2022:7438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
C/02/379703 / FA RK 20-6366
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling door de rechtbank wegens verslavingsproblematiek van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die te maken heeft met een alcohol- en drugsverslaving, heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij hij eenmaal in de veertien dagen een weekend met zijn kind kan doorbrengen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat omgang op dit moment niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader recentelijk is teruggevallen in zijn verslaving en dat dit een risico vormt voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de vader eerst zijn leven op orde moet krijgen voordat er mogelijkheden voor omgang kunnen worden overwogen. De rechtbank heeft daarbij ook de zorgen van de moeder meegewogen, die heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de vader en dat de veiligheid van het kind voorop staat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, gezien de huidige situatie.

De rechtbank heeft benadrukt dat de afwijzing van het verzoek tijdelijk van aard is en dat de vader in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien zijn omstandigheden wijzigen. De beslissing is genomen met het oog op de kwetsbaarheid van het kind, dat nog geen eerdere omgang met de vader heeft gehad en dat nu geconfronteerd zou worden met een onveilige situatie. De rechtbank heeft de vader aangespoord om eerst aan zijn verslavingsproblematiek te werken voordat er opnieuw naar omgang gekeken kan worden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/379703 / FA RK 20-6366
Datum uitspraak: 8 december 2022
(nadere) beschikking betreffende vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. E. Türk te Bergen op Zoom.
betreffende de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het (nadere) procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 28 december 2021 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Türk van 2 november 2022, ingekomen bij de griffie op
2 november 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Türk van 15 november 2022, ingekomen bij de griffie op 17 november 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Bronsveld van 17 november 2022, ingekomen bij de griffie op 17 november 2022.
1.2
Het verzoek is (nader) mondeling behandeld op 23 november 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordiger namens de GI.
1.3
De rechtbank heeft – met instemming van partijen en hun advocaten – bijzondere toestemming verleend aan [vertrouwenspersoon 1] , de begeleidster van de man, en [vertrouwenspersoon 2] , de begeleidster van de vrouw om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. Beiden zijn betrokken vanuit [zorginstelling 1] .
1.4
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de man en het verzoek van de GI in de zaak met zaaknummer C/02/397001 / JE RK 22-742, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. Op het verzoek in de zaak met kenmerk JE RK 22-742 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De (nadere) beoordeling

2.1
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor het verzoek van de man waarin hij verzoekt een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, waarbij zij eenmaal in de veertien dagen een weekeinde omgang hebben van vrijdag tot en met zondag van 10:00 uur tot 19:00 uur, dan wel dat er een regeling door de rechtbank wordt bepaald.
2.2
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 28 december 2021. Er is toen bepaald dat de man en [de minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar, in samenspraak met de GI en onder begeleiding en regie van [zorginstelling 1] , gedurende een nog nader te bepalen duur en op een nog nader te bepalen dag en tijdstip, een en ander met inachtneming van hetgeen in de beoordeling van die beschikking is overwogen. De beslissing over een definitieve omgangsregeling is daarbij aangehouden tot 16 augustus 2022 pro forma en de advocaten van partijen is verzocht de rechtbank uiterlijk op voornoemde datum te berichten over het verloop en de resultaten van de begeleide omgang/hulpverlening, waarbij zij ook het gewenste verdere procesverloop kenbaar konden maken.
2.3
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat een beslissing op het verzoek wederom moet worden aangehouden voor de duur van zes maanden, zodat de man met de hulpverlening verder aan zijn problematiek kan werken en de GI in het kader van de ondertoezichtstelling kan bezien wat het perspectief van [de minderjarige] dient te zijn. Wellicht kan de Raad een aanvullend onderzoek doen nu het fragiele vertrouwen van de vrouw verder beschadigd is en om te bezien of het draagvlak bij haar verbeterd kan worden.
De man heeft begrip voor het standpunt van de vrouw en begrijpt de zorgen die zijn ontstaan over de veiligheid van [de minderjarige] . De man erkent dat hij in juli/augustus 2022 is teruggevallen in het gebruik van alcohol en drugs. Sindsdien heeft hij geen urinecontroles meer laten uitvoeren, omdat hij op voorhand wist dat die positief zouden zijn. De man geeft aan dat hij is teruggevallen in drugsgebruik omdat het contact met [de minderjarige] steeds werd uitgesteld en hij daardoor de moed is verloren. De man heeft weer contact met [zorginstelling 2] . Waarschijnlijk zal in eerste instantie ingezet worden op een ambulante behandeling, maar als dit niet tot het gewenste resultaat leidt dan zal mogelijk weer een klinische opname volgen. Ondanks de terugval in middelen is de man in contact gebleven met de hulpverlening van [zorginstelling 1] en in mindere mate met de GI. Duidelijk is dat op dit moment geen omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald kan worden, maar voorkomen moet worden dat dit traject, alhoewel dit al een lange tijd duurt, wordt beëindigd. [de minderjarige] moet weten wie zijn vader is.
De begeleidster van de man, [vertrouwenspersoon 2] , heeft desgevraagd toegelicht dat [zorginstelling 1] door de man op de hoogte is gehouden van zijn terugval in het gebruik van alcohol en drugs. De man heeft nu twee gesprekken bij [zorginstelling 2] gevoerd en heeft volgende week een afspraak om te bezien welk traject gevolgd zal worden, waarschijnlijk eerst een detox.
2.4
Bij F9-formulier met bijlagen van 15 november 2022 heeft de vrouw de rechtbank geïnformeerd over het verloop en de resultaten van de begeleide omgang/hulpverlening en heeft zij het gewenste verdere procesverloop kenbaar gemaakt. Omdat de man bereid was zijn medewerking te verlenen aan het zich onder behandeling stellen voor en te werken aan zijn verslavingen, heeft de vrouw hem een laatste kans gegeven om het traject van het opbouwen van begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] voort te zetten. Toen de vrouw in april 2022 uit betrouwbare bron vernam dat de man toch weer drugs gebruikte heeft zij aan de man gevraagd om de wekelijkse uitslagen van zijn drugs- en alcoholtests te overleggen. Dit is echter niet gebeurd. De vrouw heeft haar zorgen over het middelengebruik van de man regelmatig bij de GI aangegeven, maar de GI heeft dat niet serieus genomen. [zorginstelling 1] is vanaf juli 2022 begonnen met de voorbereidingen voor een eerste begeleid contact tussen de man en [de minderjarige] dat op 19 oktober 2022 zou plaatsvinden. [zorginstelling 1] is drie keer bij de vrouw geweest om [de minderjarige] daarop voor te bereiden. Op 12 oktober 2022 heeft de GI echter aangegeven dat de afspraak niet doorging, omdat de man van de trap was gevallen en naar het ziekenhuis was overgebracht. In het ziekenhuis is vastgesteld dat de man drugs en alcohol had gebruikt. Dit is gemeld bij Veilig Thuis. Hoewel de vrouw begrijpt dat een terugval mogelijk is, is zij van mening dat dit niet een eenmalige terugval van de man is geweest. De vrouw heeft geen vertrouwen in de man dat hij definitief zal kunnen stoppen met het gebruik van alcohol en drugs. Daarom verzoekt de vrouw om het verzoek van de man definitief af te wijzen.
In aanvulling op haar brief heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de veiligheid van [de minderjarige] voorop staat. De man heeft voorafgaand deze procedure meerdere kansen gekregen. De detox van de man is in eerste instantie goed gegaan en daar was de vrouw blij om. De vrouw is gaan twijfelen op het moment dat zij vanuit haar omgeving vernam dat de man opnieuw alcohol en drugs gebruikte. Hierover heeft de vrouw contact gezocht met de GI, maar zij hebben geen duidelijk antwoord gegeven over de urinecontroles en de uitslagen daarvan. De vrouw voelt zich uitgeput en trekt het niet langer om deze procedure voort te zetten. [de minderjarige] heeft op dit moment alleen een foto van de man gezien. In het begin wilde [de minderjarige] naar de foto van de man kijken, maar nu doet hij dat steeds minder. De vrouw is bang dat de man, in verband met zijn verslavingsproblematiek, geen betrouwbare vader voor [de minderjarige] kan zijn en hij het ook al zou er iets worden opgebouwd toch op den duur zal laten afweten. De vrouw heeft een veilige (opvoed)omgeving voor [de minderjarige] gecreëerd en accepteert begeleiding voor [de minderjarige] en haarzelf. Zij wil nu verder met haar leven.
De begeleidster van de vrouw, [vertrouwenspersoon 1] , is sinds de geboorte van [de minderjarige] betrokken bij de vrouw en heeft haar in het begin ondersteund bij opvoedvragen, maar begeleidt de vrouw tegenwoordig meer in het algemeen. Gezien wordt dat de vrouw uitgeblust raakt door deze procedure. De vrouw heeft het gevoel dat er nooit naar haar is geluisterd. Zij vindt de situatie van de man op dit moment te onveilig voor [de minderjarige] .
2.5
Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de GI op de hoogte is van de ziekenhuisopname van de man en het feit dat bij Veilig Thuis een melding is ingekomen. Omdat er geen vaste gezinsmanager in de situatie van [de minderjarige] betrokken is, heeft de GI van grote afstand meegekeken. De GI vindt dat het voortraject bij [zorginstelling 1] om [de minderjarige] de stap te kunnen laten zetten om contact met zijn vader te hebben, voortgezet moet worden. Belangrijk is om nu wel een pas op de plaats te maken om een veilige situatie voor de man en [de minderjarige] te creëren. Bij de omgang tussen de man en [de minderjarige] hoort geen middelengebruik.
2.6
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat in het belang van [de minderjarige] deze procedure beëindigd dient te worden. Het verzoek van de man moet dus worden afgewezen. Hoewel door alle betrokkenen de afgelopen periode hard gewerkt is, is gebleken dat het niet gelukt is om tot een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] te komen. Dit komt niet door onwil, maar door onmacht. Als de man weer de kans zou krijgen om zich te bewijzen, dan is niet te voorzien hoe lang het gaat duren voor hij zo ver is dat hij een betrouwbare vaderfiguur voor [de minderjarige] kan zijn. Belangrijk is dat [de minderjarige] op de hoogte is en blijft van zijn vader, hij kent zijn vader nu alleen via een foto. Aan [de minderjarige] moet uitgelegd worden waarom hij zijn vader nog steeds niet ziet. Het zou goed zijn als er ooit daadwerkelijk contact zou zijn, maar dit moet wel veilig kunnen plaatsvinden. Het is van belang dat nu duidelijkheid wordt geboden en er rust ontstaat. Dit is ook in het belang van [de minderjarige] , omdat hij de spanningen via de vrouw toch meekrijgt. De Raad voelt niets voor een onderzoek naar het vertrouwen en het draagvlak van de vrouw. Deze situatie is niet door de vrouw ontstaan, maar door de terugval van de man. Als de man een positieve ontwikkeling doormaakt en [de minderjarige] zou er ook klaar voor zijn, dan kan de man een nieuw verzoek indienen.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7.1
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.7.2
In beginsel bestaat er tussen de man en [de minderjarige] een recht op omgang met elkaar, maar dit recht kan worden beperkt indien er sprake is van (een van de) ontzeggingsgronden zoals genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze situatie sprake van is en zal uitleggen waarom.
Deze procedure is gestart met het verzoek van de man van 29 december 2020 tot vaststelling van een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en hem. De rechtbank heeft moeten vaststellen dat de man te kampen heeft met een alcohol- en drugsverslaving. De man erkent dit. De rechtbank heeft de man vervolgens een kans geboden om te laten zien dat hij zijn alcohol- en drugsgebruik onder controle kon houden. Alleen dan zou er sprake kunnen zijn van omgang met zijn kind. De man was daarvoor gemotiveerd. Hij is daarom na een klinische opname abstinent gebleven van drugs en alcohol en vervolgens is een start gemaakt met het voorbereiden van een eerste contact tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding van [zorginstelling 1] . De vrouw heeft meegewerkt aan dit traject, maar hield wel haar twijfels over de betrouwbaarheid van de man en de veiligheid van [de minderjarige] .
De rechtbank moet nu vaststellen dat de omgang tussen de man en [de minderjarige] niet van de grond is gekomen. Hoewel [zorginstelling 1] in de thuissituatie van de vrouw [de minderjarige] heeft voorbereid op een eerste omgangsmoment met de man op 19 oktober 2022, is dit niet doorgegaan. De man is kort daarvoor van de trap gevallen en bleek onder invloed van drugs en alcohol. Hij geeft zelf aan dat hij in juli/augustus 2022 is teruggevallen in het gebruik van alcohol en drugs. De begeleidster van de man, [vertrouwenspersoon 2] , heeft aangegeven dat de man waarschijnlijk opnieuw een detoxificatie bij [zorginstelling 2] moet ondergaan. Onduidelijk is of hiervoor een wachtlijst is en hoe lang dit traject in zijn totaliteit gaat duren. De vrouw ziet het niet meer zitten, voelt zich niet gehoord en is uitgeblust geraakt.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat een streep onder deze procedure gezet moet worden. Op basis van de huidige informatie moet de rechtbank concluderen dat het op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de man. [de minderjarige] is nog zeer jong (pas vier jaar oud), heeft nog niet eerder omgang met zijn vader gehad en is erg kwetsbaar. Die kwetsbaarheid maakt dat de rechtbank extra voorzichtig moet zijn. [de minderjarige] heeft er niets aan als hij stappen gaat zetten om zijn vader te leren kennen en de man dan weer uit beeld raakt omdat hij zijn verslaving niet onder controle krijgt. Ook voor de vrouw moet er einde komen aan deze procedure, zodat zij zich met [de minderjarige] kan richten op zijn ontwikkeling en zij weer balans en rust in hun leven krijgen. Daarbij is het wel belangrijk dat de vrouw de man informatie blijft sturen over de ontwikkeling en het wel en wee van [de minderjarige] . De man moet eerst zorgen dat hij zijn leven op de rit krijgt en houdt, dus zonder gebruik van alcohol en drugs, alvorens er weer gekeken kan worden naar de mogelijkheden voor omgang tussen hem en [de minderjarige] . Om [de minderjarige] nu te confronteren met de man geeft een te groot risico op teleurstelling, verdriet, verwarring en onveiligheid, wat in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Om deze reden zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
2.7.3
Dit betekent niet dat er nooit meer mogelijkheden zullen zijn voor contact tussen de man en [de minderjarige] . Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden opnieuw tot de rechtbank kan wenden om een regeling te doen vaststellen.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022 in tegenwoordigheid van mr. T.F. Hol, griffier.
(TH)
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.