In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die te maken heeft met een alcohol- en drugsverslaving, heeft verzocht om een omgangsregeling waarbij hij eenmaal in de veertien dagen een weekend met zijn kind kan doorbrengen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen, omdat omgang op dit moment niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader recentelijk is teruggevallen in zijn verslaving en dat dit een risico vormt voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de vader eerst zijn leven op orde moet krijgen voordat er mogelijkheden voor omgang kunnen worden overwogen. De rechtbank heeft daarbij ook de zorgen van de moeder meegewogen, die heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de vader en dat de veiligheid van het kind voorop staat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, gezien de huidige situatie.
De rechtbank heeft benadrukt dat de afwijzing van het verzoek tijdelijk van aard is en dat de vader in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen indien zijn omstandigheden wijzigen. De beslissing is genomen met het oog op de kwetsbaarheid van het kind, dat nog geen eerdere omgang met de vader heeft gehad en dat nu geconfronteerd zou worden met een onveilige situatie. De rechtbank heeft de vader aangespoord om eerst aan zijn verslavingsproblematiek te werken voordat er opnieuw naar omgang gekeken kan worden.