In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 november 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van een minderjarige te verlengen. De minderjarige, die onder toezicht stond sinds maart 2018, woont bij de moeder. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling tot 19 juni 2023, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de GI haar wettelijke taak in onvoldoende mate had uitgevoerd, aangezien er al maandenlang geen vaste jeugdzorgwerker was toegewezen aan de zaak. Dit leidde tot een situatie waarin er nauwelijks uitvoering werd gegeven aan de ondertoezichtstelling, wat onaanvaardbaar werd geacht.
De moeder, die openstaat voor hulpverlening, heeft aangegeven dat de situatie met de minderjarige goed is en dat er geen reden is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader, die een terugval in zijn drugsgebruik had, was niet in staat om een ouderrol te vervullen. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar kan komen door het ontbreken van omgang met de vader, er geen taak meer voor de GI was, omdat beide ouders openstaan voor vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen en de ondertoezichtstelling beëindigd, met de mogelijkheid voor de ouders om hulp te blijven ontvangen vanuit een zorginstelling.