ECLI:NL:RBZWB:2022:7437

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
C/02/397001 / JE RK 22-742
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige na onvoldoende uitvoering door GI

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 november 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de ondertoezichtstelling van een minderjarige te verlengen. De minderjarige, die onder toezicht stond sinds maart 2018, woont bij de moeder. De GI had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling tot 19 juni 2023, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de GI haar wettelijke taak in onvoldoende mate had uitgevoerd, aangezien er al maandenlang geen vaste jeugdzorgwerker was toegewezen aan de zaak. Dit leidde tot een situatie waarin er nauwelijks uitvoering werd gegeven aan de ondertoezichtstelling, wat onaanvaardbaar werd geacht.

De moeder, die openstaat voor hulpverlening, heeft aangegeven dat de situatie met de minderjarige goed is en dat er geen reden is om de ondertoezichtstelling te verlengen. De vader, die een terugval in zijn drugsgebruik had, was niet in staat om een ouderrol te vervullen. De kinderrechter concludeerde dat, hoewel de ontwikkeling van de minderjarige in gevaar kan komen door het ontbreken van omgang met de vader, er geen taak meer voor de GI was, omdat beide ouders openstaan voor vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de GI afgewezen en de ondertoezichtstelling beëindigd, met de mogelijkheid voor de ouders om hulp te blijven ontvangen vanuit een zorginstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer: C/02/397001 / JE RK 22-742
Datum uitspraak: 23 november 2022

(nadere) beschikking verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[de minderjarige] ,

geboren op [geboorteplaats 1] te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E. Türk te Bergen op Zoom.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het (nadere) procesverloop

Het (nadere) verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 oktober 2022 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken;
- de brief van de GI van 21 oktober 2022, ingekomen bij de griffie op 21 oktober 2022.
Op 23 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren (nader) behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De kinderrechter heeft – met instemming van de moeder en de vader (en hun advocaten) – bijzondere toestemming verleend aan [vertrouwenspersoon 1] , begeleidster van de moeder vanuit [zorginstelling] , en aan [vertrouwenspersoon 2] , begeleidster van de vader vanuit [zorginstelling] om eveneens bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
Gelet op de nauwe samenhang tussen het onderhavige verzoek van de GI en het verzoek van de vader in de zaak met zaaknummer C/02/379703 / FA RK 20-6366, zijn beide zaken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling behandeld. In de zaak met kenmerk FA RK 20-6366 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 19 maart 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd en voor het laatst tot 3 december 2022. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

Het verzoek

De GI heeft op 22 april 2022 verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende deel van het verzoek, namelijk de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] van 3 december 2022 en tot 19 juni 2023.

De standpunten

Namens de GI is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het (resterende deel van het) verzoek wordt gehandhaafd. De ouders kunnen onderling niet goed met elkaar communiceren. Daarnaast lukt het de ouders niet om de omgang tussen de vader en [de minderjarige] van de grond te krijgen, ook niet met behulp van de hulpverlening. Als de vader een ouderrol in het leven van [de minderjarige] gaat spelen, dan moet er, gezien het verleden, een onafhankelijke derde zijn die dit gaat begeleiden en monitoren. De moeder zorgt goed voor [de minderjarige] . Er bestaan wel twijfels met betrekking tot de mogelijkheden voor [de minderjarige] om omgang te hebben met de vader. Als de GI niet langer betrokken is, dan zal communicatie tussen de ouders nog lastig worden dan het al is. Daarnaast is namens de GI aangegeven dat de betrokken hulpverlening op dit moment, vanwege het ontbreken van een vaste gezinsmanager, niet voldoende wordt aangestuurd. Nu de vader een terugval in zijn drugsgebruik heeft gehad, is het traject dat moest leiden tot omgang tussen de vader en [de minderjarige] stilgevallen. Er is door de betrokken medewerker van de GI wel telefonisch contact geweest met de vrouw, maar er is geen vaste jeugdzorgwerker bij deze casus betrokken. Dat is een keuze van de GI. [zorginstelling] is betrokken bij beide ouders, maar van de regievoerende rol van de GI is niet veel gekomen. [zorginstelling] heeft wel de verantwoordelijkheid genomen en dat gaat goed. Dit maakt dat de GI zich kan vinden in een beëindiging van de ondertoezichtstelling.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het (resterende deel van het) verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling moet worden afgewezen. Op dit moment is er geen reden (meer) om de ondertoezichtstelling te verlengen, omdat de GI haar taak niet in voldoende mate op zich heeft genomen. Desondanks gaat het goed met [de minderjarige] . De slechte communicatie tussen de ouders is in ieder geval geen reden om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen. De communicatie verloopt nu via [zorginstelling] . De moeder heeft geen vertrouwen meer in de vader. De moeder stuurt echter nog steeds regelmatig een e-mail naar de vader over hetgeen [de minderjarige] bezighoudt. De GI heeft in deze zaak geen verantwoordelijkheid gevoeld. [de minderjarige] heeft al die tijd geen vaste jeugdzorgwerker gekregen en zijn situatie is overgelaten aan [zorginstelling] . Moeder is blij met de ondersteuning van [zorginstelling] en zal daaraan mee blijven werken.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het (resterende deel van het) verzoek moet worden toegewezen. Vast staat dat de GI in deze zaak in onvoldoende mate uitvoering heeft gegeven aan haar wettelijke taak. Toch kan een ondertoezichtstelling in deze zaak een meerwaarde hebben, omdat het niet enkel gaat over de communicatie tussen de ouders maar ook over wat daarachter zit. Hiernaast is er op dit moment geen omgang tussen de vader en [de minderjarige] , wat maakt dat [de minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het (resterende deel van het) verzoek moet worden afgewezen. Nu de omgang tussen de vader en [de minderjarige] vooralsnog niet opgestart kan worden, is er geen taak meer weggelegd voor de GI. De afzonderlijke begeleiding van de ouders door [zorginstelling] is aanwezig en de ouders werken daaraan mee. Hoewel de vader en [de minderjarige] (nog) geen omgang hebben, wordt [de minderjarige] verder niet in zijn ontwikkeling bedreigd. De GI kan dit niet oplossen, omdat iedereen afhankelijk is van de nadere stappen van de vader. De ouders staan open voor hulpverlening in het vrijwillig kader. Daarom is er geen meerwaarde (meer) voor een ondertoezichtstelling.

De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kinderrechter van oordeel dat het (resterende deel van het) verzoek dient te worden afgewezen. Dit betekent dat [de minderjarige] niet langer onder toezicht zal staan van de GI. De kinderrechter zal hieronder haar beslissing toelichten.
Bij beschikking van 19 maart 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden. Die kinderbeschermingsmaatregel is daarna steeds (schriftelijk) verlengd en voor het laatst tot 3 december 2022. In december 2021 is door de kinderrechter bepaald dat de man recht had op omgang met [de minderjarige] maar dit is door de GI niet opgepakt. Bij de mondelinge behandeling van 9 juni 2022 bleek dat sinds april 2022 iemand van de bureaudienst van de GI bij de casus betrokken was, maar geen vaste jeugdzorgwerker. In de beschikking van 9 juni 2022 heeft de kinderrechter daarom overwogen dat de GI steken heeft laten vallen door deze zaak zo weinig aandacht te geven en aangegeven dat echt weer een vaste jeugdzorgwerker moet komen om regie te voeren zodat de beslissing van december 2021 uitgevoerd zou gaan worden. De kinderrechter moet nu echter vaststellen dat, hoewel de medewerker van de bureaudienst nog steeds als aanspreekpunt fungeert, er nog steeds geen jeugdzorgwerker betrokken is bij [de minderjarige] . Er wordt dus feitelijk nauwelijks uitvoering gegeven aan de ondertoezichtstelling. Dat de GI deze keuze gemaakt heeft vindt de kinderrechter onaanvaardbaar. Een ondertoezichtstelling is immers een zware kinderbeschermingsmaatregel die ingrijpt op het gezag van ouders, in dit geval de moeder.
De moeder stelt zich coöperatief en constructief op. Zij accepteert de hulpverlening vanuit [zorginstelling] al jarenlang. De moeder heeft oog voor de belangen van [de minderjarige] . Zij ziet ook in dat het voor hem van belang is om zijn vader te kennen. De moeder heeft daarom, hoewel zij zelf gezien het verleden veel moeite heeft met de vader en zij weinig vertrouwen heeft in zijn vermogen om een betrouwbare vaderfiguur voor [de minderjarige] te zijn, toch meegewerkt aan het traject om omgang tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te brengen. Ook houdt de moeder de vader per e-mail op de hoogte over wat [de minderjarige] bezighoudt. Helaas is door een terugval van de vader in drugsgebruik het omgangstraject tot stilstand gekomen en is de angst van moeder bewaarheid geworden. Hoewel de kinderrechter van oordeel is dat [de minderjarige] nog steeds in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat hij zijn vader niet kent, is zij met de Raad van oordeel dat er in deze zaak geen taak meer voor de GI is weggelegd. Nu de beide ouders openstaan voor hulpverlening in het vrijwillig kader en [zorginstelling] die kan en wil voortzetten, is er geen reden om de ondertoezichtstelling te verlengen. Daarom zal de kinderrechter het (resterende deel van het) verzoek van de GI afwijzen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het (resterende deel van) het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022 door mr. A.R. van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F. Hol, griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 december 2022.
(TH)
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.