4.4.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 1)
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis juncto artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het is voor een veroordeling wel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat er in het onderhavig onderzoek Postvak geen concreet brondelict naar voren is gekomen, waarvan er een verdenking rust op verdachte. In het dossier worden er wel verdachte omstandigheden benoemd, maar dat heeft niet tot een verdenking geleid ten aanzien van een specifiek brondelict waaruit voorwerpen afkomstig zijn. Nu er geen sprake is van een brondelict kan een situatie van eenvoudig witwassen niet worden aangenomen, aangezien het begrip
‘afkomstig uit eigen misdrijf’niet bewijsbaar is. Bij de afwezigheid van een door verdachte zelf begaan misdrijf is een beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond ook niet aan de orde.
Stappenplan
Aangezien er geen sprake is van een concreet brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap V).
Structuur van de bewijsoverwegingen
Voordat de rechtbank het stappenschema zal doorlopen wil de rechtbank, in het kader van de leesbaarheid en vanuit het oogpunt om zo overzichtelijk mogelijk te werk te gaan, het volgende hebben opgemerkt. De rechtbank zal de bewijsoverwegingen beginnen met een aantal inleidende opmerkingen over ‘het vermoeden van witwassen’ in het kader van de verdenkingen waarmee het dossier is opgestart. Daarna zullen per witwasgedraging (dus per pand en per rekeningnummer) de feiten en omstandigheden worden besproken, en wordt het stappenschema doorlopen. De rechtbank zal uiteindelijk per ten laste gelegd onderdeel moeten beoordelen of het witwassen bewezenverklaard kan worden.
4.4.4Inleidende opmerkingen over het vermoeden van witwassen
De meldingen van politie en justitie en overige informatie uit openbare bronnenHet onderzoek is mede gestart naar aanleiding van informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten, waarin expliciet melding wordt gemaakt van het feit dat [medeverdachte] betrokken is bij witwassen. Uit informatie van Europol en de autoriteiten in Bosnië en Herzegovina blijkt dat hij al vele jaren een onderwerp van aandacht is in verband met de betrokkenheid bij internationale smokkel van verdovende middelen. Daarnaast blijkt de medeverdachte meerdere vastgoedpanden te bezitten, zonder deze panden op eigen naam te hebben geregistreerd. Bij de aankoop van die panden is geen hypotheek afgesloten, hetgeen ongebruikelijk is in de vastgoedbranche. De medeverdachte heeft ook dure voertuigen op zijn naam staan.
De autoriteiten van Bosnië en Herzegovina hebben in 2013 een melding ontvangen van een verdachte betaling (met onduidelijke oorsprong en doel van het geld), waarbij verdachte en medeverdachte betrokken zouden zijn. Uit opgaaf van de "Financial Intelligence Unit" van de Bosnische politie blijkt verder dat de medeverdachte vaker voorkomt in de database van verdachte transacties.
Voorts staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat verdachte aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 3] . Volgens het kentekenregister van de RDW staan er een zevental duurdere personenauto’s geregistreerd ter waarde van € 320.000,-. Het is niet duidelijk geworden hoe deze personenauto’s zijn gefinancierd. Uit gegevens bij de Kamer van Koophandel blijkt dat verdachte ook als aandeelhouder en bestuurder kan worden aangemerkt van [bedrijf 4] . Het blijkt dat dit bedrijf geen enkele jaarrekening heeft gedeponeerd, terwijl dit wel verplicht is. Derhalve heeft [bedrijf 4] geen inzage gegeven in haar vermogenspositie.
De financiële situatie van verdachte en medeverdachte
Verdachte en medeverdachte zijn in gemeenschap van goederen getrouwd op [trouwdatum] . Het vermogen van de echtgenoten kan daarom worden beschouwd als een economische eenheid. De medeverdachte heeft in 2013 en 2014 volgens de ingediende aangiften bij de Belastingdienst een inkomen gegenereerd uit een klusbedrijf. In de jaren 2015, 2016 en 2017 worden er geen inkomsten aangegeven. Verdachte heeft in de jaren 2013 tot en met 2017 geen inkomsten genoten volgens haar belastingaangiften. Het saldo op de twee betaalrekeningen van verdachte bedraagt op 31 december van de jaartallen 2011 tot en met 2017 minimaal € 38,- en maximaal € 2.678,-. Op haar spaarrekening staat een bedrag van € 159,-.
[medeverdachte] heeft over zijn vermogenspositie bij de politie op 21 januari 2020 verklaard dat hij sinds de oprichting van [bedrijf 4] iedere maand huurinkomsten heeft ontvangen van in totaal € 5.450,-. Alles wordt via de bank betaald. [bedrijf 4] is op 21 september 2015 opgericht. De onderneming is echter nog niet operationeel. De andere onderneming is [bedrijf 3] en is op 30 april 2018 opgericht. Bij de Belastingdienst is nog geen inzicht verkregen in de omzetgegevens van beide bedrijven. Er zijn van beide ondernemingen ook geen jaarstukken bekend. Verder heeft de medeverdachte verklaard dat hij eenmaal per jaar een bedrag van € 10.000,- ontvangt vanuit de Sloveense [onderneming] . Dit betreft een winstuitkering. De echtgenoten zijn om en nabij € 2500,- tot € 3000,- per maand kwijt aan vaste lasten. Voorts heeft de medeverdachte naar zijn zeggen een schuld van in totaal zes miljoen euro, waarvan nog niets is terugbetaald. Verdachte heeft verklaard dat zij zich niet bezighoudt met de financiën en verwijst hiervoor naar haar man.
Conclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de echtgenoot van verdachte in verband gebracht wordt met criminele activiteiten, waaronder de smokkel van verdovende middelen en witwassen. Verdachte en medeverdachte zijn beide in beeld bij de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina wegens verdachte transactiestromen. Verdachte en medeverdachte hebben, zoals hierna uiteengezet zal worden, diverse panden aangekocht en grote contante bedragen op de rekening gestort. Daarnaast maken zij gebruik van luxueuze voertuigen en verhuren zij die auto’s. Het legale inkomen van verdachte en medeverdachte kan deze uitgaven niet verklaren. Hiermee is een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd.
4.4.5De [adres 5] , [adres 5a] , [adres 6] in Breda
De feiten en omstandighedenVerdachte en [medeverdachte] hebben op 24 april 2013 het onroerend goed gekocht aan de [adres 5] , [adres 5a] , en [adres 6] in Breda. De koopprijs van de panden bedraagt € 400.000,-. Er is geen hypotheek op de panden gevestigd bij de aankoop. Het totaalbedrag is namens de kopers vooraf voldaan, door drie stortingen op een derdengelden rekening, ten name van [notariskantoor] te Breda. [getuige 1] heeft een tweetal bankoverschrijvingen verricht, waarbij er eenmaal € 100.000,- is overgemaakt en eenmaal € 99.925,-. Daarnaast heeft [naam 3] € 200.000,- overgemaakt naar de rekening van de notaris.
De notaris heeft aan het onderzoeksteam van de politie een drietal leenovereenkomsten verstrekt. Daaruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 14 februari en op 16 februari 2013 een leenovereenkomst zijn aangegaan met [getuige 1] , telkens voor een bedrag van € 100.000,-. Verdachte en haar echtgenoot hebben op 21 februari 2013 een leenovereenkomst gesloten met [naam 3] ter hoogte van € 200.000,-. Verder blijkt nog dat de [medeverdachte] een volmacht heeft verleend aan verdachte om namens hem op te treden bij de notaris voor de aankoop van voormeld onroerend goed en dat verdachte daadwerkelijk ook namens de medeverdachte de koopovereenkomst heeft ondertekend.
In de leenovereenkomsten wordt melding gemaakt van zogeheten avallen of promessen. In de leenovereenkomsten die zijn aangegaan met [getuige 1] hebben deze garanties de kenmerken AF3102792 en AF3102793. In de leenovereenkomst die is aangegaan met [getuige 2] is het kenmerk AF4782925. De promessen met kenmerk AF3102792 en AF4782925 zijn door de politie in het dossier gevoegd. Het gaat hier om een schuldigverklaring van de verdachten (als schuldenaren/geldleners) aan [getuige 1] en [getuige 2] (als schuldeisers/geldverstrekkers). Het aval kan bij een Bosnische rechter worden geëxecuteerd, zodat de geldschieter het recht gegeven wordt beslag te leggen op het vermogen van de schuldenaar. Volgens [getuige 1] en [naam 1] zijn deze avallen door verdachte en/of haar echtgenoot afgegeven en ondertekend.
[naam 3] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij meerdere bedrijven beheert. Het totale gezamenlijk maandinkomen van getuige en zijn vrouw bedraagt ongeveer 40.000 tot 50.000 KM (1 Bosnische Mark/KM is 0,51 euro). [naam 3] heeft verklaard dat het uitgeleende geld aan de verdachten afkomstig is uit dividenduitkeringen. Deze inkomsten zouden tussen de 25.000.000 en 30.000.000 KM bedragen. De lening is renteloos en nog niet terugbetaald, aldus [naam 3]
[getuige 1] is eveneens als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij in totaal een bedrag van € 200.000,- heeft uitgeleend. De betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [bedrijf 7] en [naam 2] hebben eerst verschillende contante bedragen in Bosnische Mark gestort op de rekening van [getuige 1] . Daarna heeft [getuige 1] de bedragen omgewisseld in euro’s en giraal overgemaakt naar de notaris. Verdachte en medeverdachte zijn bij het sluiten van de leenovereenkomsten op het notariskantoor aanwezig geweest. De leenovereenkomsten zijn, net als bij [naam 3] , renteloos afgegeven en nog niet terugbetaald.
Het vermoeden van witwassen ten aanzien van de [adres 5] , [adres 5a] en [adres 6] Breda
De rechtbank heeft op pagina 6 en op pagina 7 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast zijn er ten aanzien van het zaaksdossier de [adres 5] , [adres 5a] en [adres 6] nog een aantal specifieke witwasindicatoren die benoemd kunnen worden.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de Bosnische Belastingdienst op 3 februari 2017 een verslag heeft ingediend, waarbij [getuige 1] en [bedrijf 7] (waarvan zij bestuurder is), worden verdacht van een strafbaar feit. Dit is overgedragen aan het Openbaar Ministerie aldaar. Diverse bankrekeningen op naam van [getuige 1] zijn daarna ofwel opgeheven, of gesloten of geblokkeerd. Verder komt uit het dossier naar voren dat
“the Financial Intelligence Unit”van de Bosnische politie in 2013 [getuige 1] , [naam 3] en [medeverdachte] heeft aangemerkt als personen die voorkomen in de database met verdachte transacties.
De rechtbank is van oordeel dat er gebruik gemaakt wordt van ongebruikelijke partijen bij de financiering. [naam 3] en [getuige 1] zijn natuurlijke personen (geen financiële instellingen) en zij behoren tot het sociale netwerk van de verdachten. In dit verband is evenzo opmerkelijk dat verdachte en medeverdachte op 7 oktober 2014, bijna anderhalf jaar na de aankoop van het onroerend goed, voor de verbouwing daarvan alsnog een hypotheekrecht hebben gevestigd op dit pand voor een lening van maximaal € 360.000,- bij [bedrijf 6] . De lening van [bedrijf 6] heeft daarmee wel een zekerheid dat deze afgelost zou worden en bovendien is er een aanmerkelijke rente bedongen.
Uit een notarieel document van 3 januari 2017 blijkt dat aan de leningsvoorwaarden door verdachte en medeverdachte is voldaan, waardoor het hypotheekrecht vervallen is verklaard. In tegenstelling tot de geldleenovereenkomsten van de privépersonen is de lening van [bedrijf 6] binnen tweeënhalf jaar afgelost. Dit is bijzonder omdat de verdachten kennelijk in staat zijn geweest om € 360.000,- binnen deze korte termijn af te lossen met een rente van 10% per jaar (€ 36.000,-). Dit komt op de rechtbank over als een onmogelijke opgave, afgezet tegen de eerder omschreven financiële inkomstensituatie van verdachte en medeverdachte.
Een andere witwasindicator is dat de drie geldleningen moeten worden getypeerd als ongebruikelijke financieringsovereenkomsten met onzakelijke bepalingen. Op de eerste plaats is ook hierin geen reëel aflossingsschema naar voren gekomen. De termijn waarbinnen de verdachten de lening van [getuige 1] moeten hebben afgelost, bedraagt vier jaar en de termijn voor aflossing met betrekking tot de verstrekte lening van [naam 1] bedraagt slechts één jaar. Op de tweede plaats is het hoogst ongebruikelijk dat er geen rente is afgesproken voor de leningen. Daarmee lopen de geldverstrekkers een belangrijke bron van inkomsten mis. Tot slot is er een zekerheidsstelling opgenomen in die zin dat wordt verwezen naar een aval, maar uit de leenovereenkomsten zelf wordt niet duidelijk welke (incasso)maatregelen volgen bij betalingsachterstanden.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Er mag van verdachte en de medeverdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven voor de herkomst van de bedragen, waarmee de [adres 5] , [adres 5a] en [adres 6] in Breda zijn aangekocht.
De verklaringen van verdachte en medeverdachteDe [medeverdachte] heeft in zijn verhoor verklaard dat hij van [naam 3] heeft geleend, maar heeft aanvankelijk niets over de leenovereenkomsten met [getuige 1] vermeld. In het derde verhoor, op 18 mei 2020, geeft [medeverdachte] aan dat hij is vergeten haar te benoemen. Hij heeft zelf het idee opgevat om deze panden te kopen en hiervoor geld te lenen. Het zijn gewone leningen.
Verdachte heeft naar de medeverdachte, haar echtgenoot, verwezen wanneer de vragen betrekking hebben op financiële kwesties. [medeverdachte] heeft -desgevraagd- over de rol van verdachte verklaard dat zij dezelfde rol heeft vervuld als hem. Volgens [medeverdachte] heeft zij de leningen ook ondertekend, dit is gezamenlijk besproken, en daarmee is zij medeverantwoordelijk.
Nu het door de verdachten geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit hun verklaringen blijkende, legale herkomst van het geldbedrag.
Het oordeel van de rechtbank over het uitgevoerde onderzoek door de officier van justitieHet is ten eerste opvallend dat [naam 3] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij geen andere optie heeft dan te hopen dat de leenovereenkomst, die binnen één jaar moet zijn terugbetaald, alsnog wordt afgelost door de verdachten. Er is van aval AF4782925 geen gebruik gemaakt, terwijl hier al wel lange tijd een aanvang mee gemaakt had kunnen zijn. [medeverdachte] staat immers sinds september 2016 ingeschreven in Bosnië en Herzegovina en kan dus juridisch aansprakelijk worden gesteld. Er is echter geen aanstalten gemaakt om hem tot terugbetaling te bewegen, niet middels het aval, of via een ander wijze. Dit geldt ook voor [getuige 1] die geen beroep op het aval gedaan heeft. Deze gang van zaken komt zeer onaannemelijk op de rechtbank over omdat het om substantiële bedragen gaat.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij voor het karretje is gespannen en gebruikt is, nu bekenden van de verdachten contante bedragen op haar rekening hebben gestort, zodat zij in staat geweest is de leningen te verstrekken. Zij heeft hiervoor € 200,- ontvangen. Naast het feit dat het voorhanden hebben van grote contante bedragen een witwasindicator is, is onduidelijk gebleven waarom er gebruik is gemaakt van deze constructie en de verdachten niet direct van hun kennissen hebben geleend. Dat zou immers minder risico hebben opgeleverd, geen onnodige kosten hebben veroorzaakt, sneller zijn verlopen en minder administratief werk hebben betekend. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat de overeenkomsten van de leningen pas achteraf zijn opgesteld. De rechtbank onderschrijft de visie van de officier van justitie dat de rol van [getuige 1] geduid kan worden als die van een katvanger.
Hierbij is ook relevant op te merken dat [getuige 1] nooit zelfstandig in staat geweest zou kunnen zijn om de leningen aan de verdachten te verstrekken. Zij zou € 435,- per maand hebben verdiend, in een appartement hebben gewoond van 63 vierkante meter en een schuld hebben openstaan van € 2.000,- tot € 2.500,-. Het is volgens de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig dat [medeverdachte] haar is vergeten te benoemen in de verhoren bij de politie, aangezien hij haar zelf heeft benaderd om een bedrag te lenen en zij verantwoordelijk is voor de helft van de financiering.
De rechtbank deelt de stelling van de officier van justitie dat verklaringen van [getuige 1] bij de politie op 1 juli en op 1 oktober 2019 als betrouwbaar moeten worden beschouwd. Zij heeft immers een openhartige en gedetailleerde verklaring afgelegd die gedeeltelijk door [medeverdachte] wordt bevestigd voor wat betreft de lening, de daarvoor ontvangen vergoeding en de rol van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daarbij. De verklaring van [betrokkene 2] op zijn beurt heeft ook weer de verklaring van [getuige 1] ondersteund. Er is tevens geen enkel belang voor [getuige 1] om een onjuiste verklaring af te leggen. Het feit dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris op onderdelen terugkomt op haar verklaring, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De conclusie van de rechtbankDe rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel, dat uit op basis van het onderzoek van de officier van justitie met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarmee de panden zijn aangeschaft een legale herkomst hebben. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] aannemelijk en betrouwbaar, waarbij zij heeft verklaard dat de leenovereenkomsten gefingeerd zijn (geantedateerd) en zij voor het karretje is gespannen. Er is volgens de rechtbank een omslachtige constructie opgezet bij de lening vanuit [getuige 1] , zonder dat hiervoor een duidelijke reden is gegeven. De gehele gang van zaken rondom de lening vanuit [naam 3] , waarbij met name zijn nalatigheid om een beroep te doen op het aval in het oog springt, is ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat een criminele herkomst als de enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor de herkomst van het geld waarmee de panden zijn aangekocht, waarbij de constructies zo bedacht moeten zijn dat het de bedoeling is geweest om de illegale herkomst te verhullen.
De rechtbank ziet voldoende aanknopingspunten om de gedragingen van verdachte en [medeverdachte] te kwalificeren als medeplegen. Zij vervullen gezamenlijk een essentiële rol bij dit feit, nu beide verdachten alle drie de leenovereenkomsten hebben ondertekend. Verdachte heeft de koopovereenkomst niet alleen namens zichzelf, maar ook als gevolmachtigde van verdachte ondertekend bij de notaris. Hun rol is in de ogen van de rechtbank dan ook gelijkwaardig. Volgens [getuige 1] zijn beide verdachten ook bij het sluiten van de leenovereenkomst aanwezig geweest en moet het er aldus voor worden gehouden dat zij op de hoogte zijn geweest van hetgeen er besloten is. Deze feiten en omstandigheden zijn voor de rechtbank voldoende om te spreken van een nauw en bewust samenwerkingsverband, waarbij zij elk afzonderlijk een materiële of intellectuele bijdrage hebben geleverd die van voldoende gewicht is. Het medeplegen kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het verweer van de verdediging slaagt niet.
4.4.6De contant gestorte geldbedragen
De feiten en omstandighedenDe volgende bankrekeninggegevens zijn bestudeerd over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2019:
- [rekeningnummer 1] (ten name van [verdachte] );
- [rekeningnummer 2] (ten name van [verdachte] en [medeverdachte] );
- [rekeningnummer 3] (ten name van [bedrijf 4] );
- [rekeningnummer 4] (ten name van [bedrijf 3] ).
Uit het onderzoek komt naar voren dat op alle vier de rekeningen verschillende contante geldbedragen zijn gestort:
Op [rekeningnummer 1] is de storting in totaal € 126.890,61,-.
Op [rekeningnummer 2] is de storting in totaal € 374.975,-.
Op [rekeningnummer 3] is de storting in totaal € 57.810,-
Op [rekeningnummer 4] is de storting in totaal € 12.860,-.
Verdachte is de eigenaresse van [bedrijf 4] en [bedrijf 3] en procuratiehouder van de daaraan verbonden rekeningen. Zij heeft aangegeven dat zij samen met [medeverdachte] naar de Kamer van Koophandel is gegaan en zij
(de rechtbank begrijpt: zij tweeën)de bedrijven hebben ingeschreven. Verdachte heeft daarnaast bij de politie verklaard dat zij alles gezamenlijk doen omdat zij getrouwd zijn. De [medeverdachte] heeft deze gezamenlijke verantwoordelijkheid ook bevestigd in zijn politieverhoor. Volgens verdachte is het wel zo dat de medeverdachte normaliter alles regelt met betrekking tot de financiële gang van zaken en alleen als het nodig is zij paraat staat. De verklaringen van de verdachten worden ondersteund, nu uit de BOB-stukken naar voren komt dat hun beide achternamen worden gebruikt bij de vier rekeninggegevens. Voorts blijkt dat voor drie van de hiervoor vermelde rekeningen ook telkens twee betaalpassen zijn afgegeven.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank heeft op pagina 6 en pagina 7 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank wil, in aanvulling hierop, benadrukken dat het een feit van algemene bekendheid is dat in het criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan. Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd.
Tussenconclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. De financiële situatie van verdachte en [medeverdachte] kan niet verklaren dat zij gedurende een periode van tien jaar de beschikking hebben gehad over een contant bedrag van in totaal € 572.535,61,-. Dit bedrag wordt door de rechtbank dan ook als onverklaarbaar vermogen beschouwd. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geld.
De verklaring van verdachte
De verdachte heeft in het politieverhoor naar haar man verwezen als er vragen zijn gesteld over financiële kwesties of een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat zij het niet meer weet of heeft zij een ontwijkend antwoord gegeven. Verdachte heeft onder meer verklaard:
“als ik dat heb gedaan, dan zal ik dat wel gedaan hebben”. Op vragen van de officier van justitie ter zitting heeft verdachte een beroep gedaan op haar verschoningsrecht.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte een verklaring over de herkomst van het geld heeft gegeven. Nader onderzoek door de officier van justitie was dan ook niet aangewezen. Het vermoeden van witwassen is overeind gebleven. Bij deze stand van zaken kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat er een legale herkomst bestaat voor de contant gestorte bedragen, maar dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat het totaal gestorte bedrag van enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank merkt nog op, wellicht ten overvloede, dat verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor het medeplegen van het totaal gestorte bedrag van € 572.535,61,- op alle vier de bankrekeningen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen is immers gebleken dat op alle rekeningen zowel de achternaam van verdachte als die van de medeverdachte voorkomt en zij gezamenlijk over een betaalpas beschikken voor in ieder geval drie rekeningen. Zij zijn als getrouwd koppel te beschouwen als een economische eenheid en hebben ook met z’n tweeën de bedrijven ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Het medeplegen kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard ten aanzien van elk gestort bedrag op de hiervoor vermelde rekeningen.
Het verweer van de verdediging moet worden gepasseerd.
4.4.8De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 2)
Algemene overweging vooraf
De rechtbank stelt vast, net als bij feit 1, dat er in het onderhavig onderzoek Postvak geen concreet brondelict naar voren is gekomen, waarvan er een verdenking rust op verdachte. In het dossier worden er wel verdachte omstandigheden benoemd, maar dat heeft niet tot een verdenking geleid ten aanzien van een specifiek brondelict. Nu er geen sprake is van een brondelict kan een situatie van eenvoudig witwassen niet worden aangenomen, aangezien het begrip
‘eigen misdrijf’niet bewijsbaar is. Bij de afwezigheid van een door verdachte zelf begaan misdrijf is een beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet aan de orde.
Aangezien er geen sprake is van een brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het hiervoor omschreven in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. Hetgeen over dit stappenplan bij feit 1 is opgemerkt, geldt ook hier onverkort.
De feiten en omstandigheden
Bij de doorzoeking in de woning aan de [woonadres] te Breda, op 18 mei 2020, is een Samsung-telefoon in beslag genomen. Op de telefoon staat een filmpje dat is aangemaakt op 28 juni 2016. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij dit filmpje heeft gemaakt in Sarajevo. Op het videobestand zijn verdachte en [medeverdachte] zichtbaar in een auto. De medeverdachte filmt hen en zingt een lied. Het filmbeeld draait richting een roze kleed dat in de schoot van verdachte ligt. Op het kleed liggen zeventien gebundelde stapels eurobiljetten. Het betreft acht bundels met coupures van 50 euro, zeven bundels met coupures van 100 euro, één bundel met coupures van 200 euro en één bundel met coupures van 500 euro, dat gebundeld is met andere biljetten van een ander bedrag. Uit onderzoek van de politie blijkt dat het contante bedrag dat op de filmopname in beeld gebracht is minimaal € 150.000,- betreft.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank heeft op pagina 6 tot en met pagina 7 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Deze feiten en omstandigheden komen er -kort gezegd- op neer dat dat de echtgenoot van verdachte, [medeverdachte] , in verband gebracht wordt met criminele activiteiten, waaronder de smokkel van verdovende middelen en witwassen. Verdachte en medeverdachte zijn beide in beeld bij de justitiële autoriteiten van Bosnië en Herzegovina vanwege verdachte transacties. Verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, een pand van € 400.000,- aangekocht en zij heeft grote contante bedragen op de rekening gestort van in totaal € 572.535,-. Het inkomen van verdachte en medeverdachte kunnen dit aangekochte pand en deze stortingen absoluut niet verklaren.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat in het criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan. Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is echter hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd. Bovendien zijn coupures met een hoge waarde (€ 200,- en € 500,-), waarvan in onderhavig geval sprake is, in veel gevallen uitgesloten van het betalingsverkeer in Europa.
Tussenconclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De financiële situatie van verdachte en [medeverdachte] kan niet verklaren dat zij de beschikking hebben over een contant bedrag van € 150.000,-. Dit geld wordt door de rechtbank dan ook als onverklaarbaar vermogen beschouwd. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geldbedrag.
De verklaring van verdachteBij het politieverhoor heeft verdachte een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Nadat de filmbeelden zijn afgespeeld ter zitting en verdachte hiermee is geconfronteerd, heeft zij verklaard dat zij het zich helemaal niet meer kan herinneren. Zij heeft zichzelf wel herkend op de beelden.
Conclusie van de rechtbankDe rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte onvoldoende concreet en in zijn geheel niet verifieerbaar is. Er kan onder deze omstandigheden niet van het Openbaar Ministerie worden verlangd dat er nader onderzoek wordt verricht naar aanleiding van die verklaring. Er valt immers niets nader uit te zoeken. Het vermoeden van witwassen is niet door de verklaring van verdachte ontzenuwd maar overeind gebleven. Bij deze stand van zaken kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat er een legale herkomst bestaat voor het contant bedrag, maar dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat het totale bedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en uit de in Bijlage II bijgevoegde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er tussen verdachte en [medeverdachte] een voldoende nauwe en bewust samenwerking is gebleken, waaraan beide personen een materiele of intellectuele bijdrage hebben geleverd die van voldoende gewicht is. Beide personen hebben het geld binnen handbereik gehouden, op schoot, in een auto waar alleen zij plaatsgenomen hebben. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij alle twee de beschikkingsmacht hebben gehad over het bedrag. De medeverdachte heeft hen in beeld gebracht door te filmen. De verdachte laat het geld zien door de biljetten zichtbaar op haar schoot te houden. Er blijkt nergens uit dat één van hen zich heeft gedistantieerd of het bedrag dat wordt getoond niet zou kunnen hebben opgemerkt. Het geheel van de gedragingen duidt naar het oordeel van de rechtbank op een gezamenlijke uitvoering, dat vooraf lijkt te zijn opgezet. Het medeplegen is dan ook bewezenverklaard.
Het oordeel van de rechtbank op de overige verweren ten aanzien van feit 2De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de verdediging dat niet is achterhaald waar verdachte naar gekeken heeft. Dit is niet ter zake doende. Zij heeft de beschikkingsmacht uitgeoefend over het bedrag door het op haar schoot te houden. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij zich niet bewust zou zijn geweest van zeventien bundels met biljetten, die daar onafgedekt liggen, in haar blikveld. De stellingname van de raadsman dat niet is onderzocht of de biljetten echt of vals zijn wordt verworpen. Volgens de rechtbank hebben noch verdachte, noch medeverdachte op enig moment aangegeven dat het vals geld zou zijn. Het dossier biedt hiervoor evenmin steun. Indien er daadwerkelijk sprake zou zijn van vals geld, zou het in de rede gelegen hebben dat hierop in een eerder stadium door verdachte of medeverdachte een beroep zou zijn gedaan, maar dat is niet gebeurd.
De rechtbank acht de vraag van de verdediging, welke valuta het betreft, in voldoende mate beantwoord. Het aantal gebundelde biljetten, de coupures en het totaalbedrag laat hierover aan duidelijkheid niets te wensen over. Tot slot is aangeven dat bij de schatting van het geldbedrag van € 150.000,- gebruik gemaakt is van een verbalisant die ervaring heeft bij witwasonderzoeken en die bij aanhoudingen in dat kader te maken krijgt met grote hoeveelheden contant geld die worden ontdekt. De kennis en/of expertise van deze verbalisant staat niet ter discussie. Het staat evenmin ter discussie dat op enig moment door de verdachten zelf is betoogd dat de schatting onjuist zou zijn. De rechtbank ziet hiervoor evenmin aanwijzingen, aangezien er
‘een voorzichtige schatting’is gemaakt, waarbij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het daadwerkelijke bedrag meer is dan € 150.000,-.
De verweren van de verdediging slagen niet.