ECLI:NL:RBZWB:2022:7432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
02-061509-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor medeplegen poging afpersing en deelname criminele organisatie

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1984, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing en deelname aan een criminele organisatie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 november 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het samen met anderen proberen af te persen van een of meer personen en deelname aan een criminele organisatie.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1, de poging tot afpersing, concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op de hoogte was van de opzet van de medeverdachten en dat er geen bewijs was dat hij opzettelijk een bijdrage had geleverd aan het delict. De verdediging stelde dat de verdachte geen wetenschap had van het strafbare feit en dat hij zich in de situatie ongemakkelijk voelde.

Met betrekking tot feit 2, deelname aan een criminele organisatie, was de rechtbank van mening dat er eveneens geen bewijs was dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide feiten en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. R.J.H. Goossens als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-061509-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd een of meer personen af te persen dan wel hen heeft bedreigd of hen heeft gedwongen iets te doen;
feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerequireerd tot vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van het tenlastegelegde feit. Hoewel verdachte is meegereden met de medeverdachten en bij de deur stond van de vrouw van [naam] , kan uit de bewijsmiddelen in het dossier niet worden herleid dat hij op de hoogte was van de reden van het bezoek in Oudenbosch. Er zijn dus ook onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden om aan te tonen dat hij opzettelijk een bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde. Daarom dient vrijspraak te volgen. Dat geldt ook voor feit 2 nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, evenals de officieren van justitie, van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging betoogd dat verdachte geen enkele wetenschap had van het strafbare feit. Verdachte heeft bij zijn inhoudelijke verklaring al aangegeven dat hij zich in Oudenbosch niet prettig voelde bij de daar ontstane situatie. Ook dat duidt erop dat hij op voorhand niet wist wat de bedoeling was. Verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank is - met de officieren van justitie en de verdediging - van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van wat de bedoeling was van de medeverdachte(n). Verdachte heeft met zijn aanwezigheid ten tijde van het feit, mede gelet op zijn postuur, wel een bijdrage geleverd aan het ontstaan van een intimiderende situatie en uit camerabeelden is af te leiden dat verdachte mogelijk op de uitkijk stond. Daar komt bij dat uit de berichten op zijn telefoon kan worden afgeleid dat verdachte wist dat zijn medeverdachte(n) criminelen waren. Er is echter geen bewijs dat verdachte op dat moment ook het op één van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven gerichte opzet had. Bovendien is niet gebleken van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen. Om die redenen dient verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Feit 2:
De rechtbank is - met de officieren van justitie en de verdediging - van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie, zoals is ten laste gelegd. Daarom dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en B. Gelens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2022.
Mr. Hoekstra, mr. Collombon en griffier Gelens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.