ECLI:NL:RBZWB:2022:7422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
02-056577-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor medeplegen poging afpersing en deelname criminele organisatie wegens onvoldoende bewijs

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing en deelname aan een criminele organisatie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 november 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. J.F.M. Kerkhofs, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het proberen af te persen van een of meer personen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen. De officieren van justitie hadden vrijspraak gerequireerd voor het tweede feit, en de rechtbank volgde dit oordeel. De verdediging stelde dat de verdachte slechts een vriendendienst had verleend en niet op de hoogte was van de criminele activiteiten van zijn medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de bedoeling van de rit naar Oudenbosch en dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was aangetoond. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast, en de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-056577-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984, te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonadres] ,
raadsman mr. S. Yaprak, advocaat te Enschede.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd een of meer personen af te persen dan wel hen heeft bedreigd of hen heeft gedwongen iets te doen.
Feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
Bij feit 2 hebben de officieren van justitie gerequireerd tot vrijspraak. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie.
De officieren van justitie achten wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot afpersing. Verdachte heeft verklaard dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Oudenbosch op de parkeerplaats aanwezig was en dat hij met zijn auto naar Oudenbosch is gereden. Naar de mening van de officieren van justitie blijkt de bewuste en nauwe samenwerking in het kader van medeplegen uit de volgende omstandigheden: het feit dat in zijn auto doosjes zijn aangetroffen met zowel het IMEI-nummer van de afgegeven afperstelefoon als het IMEI-nummer van de telefoon waarmee berichten werden verzonden naar de afperstelefoon; het feit dat verdachte samen met de medeverdachten aan de deur stond bij de vrouw van [benadeelde 1] waarbij meerdere personen met haar spraken; de verklaring van [benadeelde 2] dat de bestuurder (zijnde verdachte) bij het gesprek stond waarbij de telefoon werd overhandigd, waarbij uit de beelden lijkt te volgen dat [benadeelde 2] in gesprek lijkt met twee personen en het feit dat verdachte een volstrekt onlogische route heeft gereden via Leiden naar IJsselstein en vervolgens naar Oudenbosch en naar Rotterdam.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen. Over feit 1 heeft de verdediging betoogd dat verdachte een vriendendienst heeft uitgevoerd door medeverdachte [medeverdachte 1] te rijden naar Oudenbosch en medeverdachte [medeverdachte 2] mee te nemen met het doel hem in Rotterdam af te zetten. Hij wist niet wat de bedoeling van [medeverdachte 1] was toen hij naar Oudenbosch reed en wist ook niet dat [medeverdachte 1] een telefoon moest gaan afgeven. Verdachte stond bij het gesprek toen de telefoon werd afgegeven, maar heeft niet het woord gevoerd met aangever. Er is op dat moment geen fysiek geweld gebruikt of met fysiek geweld gedreigd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft volgens aangever enkel over geld gesproken. Deze handelingen leveren geen (poging tot) afpersing op. Later zijn er sms-berichten gestuurd waar verdachte geen betrokkenheid bij heeft gehad en waar hij ook niet van op de hoogte was. De betrokkenheid in de vorm van medeplegen, dat een bewuste en nauwe samenwerking vereist, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Daarom dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Voor een bewezenverklaring van feit 1 dient vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging afpersing, dan wel het medeplegen van een bedreiging of het medeplegen van het dwingen van iemand om iets te doen door bedreiging met geweld. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft als bestuurder van zijn auto medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) naar Oudenbosch gereden. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] naar Oudenbosch wilde en [medeverdachte 2] naar Rotterdam. Hij is vanaf Leiden met de auto naar IJsselstein gereden en vanuit IJsselstein eerst naar Oudenbosch. Vervolgens is na het afgeven van de telefoon besloten niet meer door te rijden naar Rotterdam. Verdachte is met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uitgestapt bij de woning van [benadeelde 1] en daar heeft volgens de vrouw van [benadeelde 1] een gesprek met haar plaatsgevonden waarbij twee mannen het woord voerden. [medeverdachte 1] was de ene man. Of de andere man verdachte is geweest of de medeverdachte [medeverdachte 2] , wordt uit het dossier niet duidelijk. Verdachte is vervolgens met medeverdachten op verzoek van de vrouw van [benadeelde 1] vertrokken en zij zijn naar een parkeerplaats dichtbij de woning gegaan. Daar vond een gesprek plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [benadeelde 2] . Daarbij zou volgens [benadeelde 2] gesproken zijn over geld en is een telefoon overhandigd door medeverdachte [medeverdachte 1] aan [benadeelde 2] . Verdachte stond daar op dat moment naast. Later zijn in de auto van verdachte in een kinderstoel twee verpakkingsdoosjes van telefoons aangetroffen. Op het ene doosje stond een IMEI-nummer dat hoorde bij de telefoon die later door de afperser werd gebruikt en op het andere doosje het IMEI-nummer dat hoorde bij de telefoon die [medeverdachte 1] aan [benadeelde 2] afgaf op de parkeerplaats.
Hoewel er niet een voor de hand liggende route is gereden en moeilijk voorstelbaar is dat de enige informatie die verdachte zou hebben gekregen over het doel van de rit was dat er “iets” moest worden afgegeven, blijkt niet dat verdachte voorafgaand aan de ontmoeting in Oudenbosch wist dat er in Oudenbosch een telefoon zou worden afgegeven en met welk doel. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte op voorhand wist wat de bedoeling was van de autorit. Mogelijk had hij wetenschap hiervan op het moment dat [medeverdachte 1] in Oudenbosch om geld vroeg, maar dan is voor het medeplegen nog van belang om vast te stellen of verdachte vanaf dat moment bewust en nauw met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt aan de poging tot afpersing, subsidiair de bedreiging of het dwingen om iets te doen. De rechtbank ziet daarvoor geen aanknopingspunten. Het enkele feit dat er in de auto doosjes met IMEI-nummers zijn aangetroffen, die zijn gebruikt bij de poging tot afpersing, is daartoe onvoldoende nu verdachte gemotiveerd betwist heeft te hebben geweten dat er doosjes achterin in zijn auto lagen waar [medeverdachte 1] zat. Ondersteuning voor het ontbreken van deze wetenschap zit voor de rechtbank in het feit dat de doosjes nog steeds in zijn auto lagen toen zijn auto in beslag werd genomen. Immers, als hij hiervan had geweten, had hij dit bewijsmateriaal eenvoudig kunnen opruimen en het had voor de hand gelegen om dit dan ook te doen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) niet is komen vast te staan. De bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde feit is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Feit 2:
De rechtbank is - met de officieren van justitie en de verdediging - van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie, zoals is ten laste gelegd. Daarom dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.

5.De overwegingen omtrent het beslag.

5.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
5.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Personenauto met [kenteken]
(goednummer: G2307564, bouwjaar 2008, Groen, merk: Volkswagen, chassisnr: WVWZ);
* 2 STK Simkaarten van zaktelefoon, goednummers G2308148 en G2308150;
* 1 STK Datadrager (GPS tracker), goednummer G649369;
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK Doos (Nokia Gsm doos), goednummers G2308155 en G2308156;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en B. Gelens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2022.
Mr. Hoekstra, mr. Collombon en griffier Gelens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.