4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Verdachte erkent dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woning van [benadeelde 1] is geweest en dat hij later op een parkeerterrein achterin de auto van [medeverdachte 1] zat, vervolgens uit de auto is gekomen, een telefoon heeft afgegeven aan [benadeelde 2] , met [benadeelde 2] heeft gesproken en daarbij het woord Singapore heeft gezegd. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van een ander de telefoon heeft gebracht en dat hij geen verdere betrokkenheid heeft gehad, ook niet bij de later verstuurde sms-berichten. Ook heeft verdachte verklaard dat de anderen mee zijn gegaan om hem gezelschap te houden en een lift te geven.
Chronologie van gebeurtenissen
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de chronologie van de gebeurtenissen als volgt vast.
Op 25 februari 2021, om 15.18 uur reed de auto van [medeverdachte 1] , waarin verdachte(n) zat(en) richting Hazerswoude. Om 16.13 uur reed de auto bij Vianen en vervolgens om 16.19 uur in Meerkerk op ongeveer 40 minuten rijden van Oudenbosch. Omstreeks 16.22 uur is de telefoon, die later aan [benadeelde 2] is gegeven, in gebruik genomen. Om 17.14 uur reed de auto langs het tankstation. Om 17.19 uur liepen verdachten richting de woning van [benadeelde 2] aan de Rooseveltstraat.
Rond die tijd stonden verdachte en medeverdachten voor de woning van [benadeelde 1] . Om 17.59 uur is [medeverdachte 2] ter plaatse op het parkeerterrein aan het bellen. Om 18.00 uur trok iets zijn aandacht en liep hij richting het parkeerterrein. Tussen 17.50 uur en 18.00 uur was verdachte met aangever in gesprek en werd een telefoon aan aangever overhandigd. In deze telefoon is één contact opgenomen met als telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: het contact).
Om 18.27 uur was de auto van [medeverdachte 1] ter hoogte van Dordrecht. Om 18.31 uur stuurde het contact een bericht naar het nummer in de aan [benadeelde 2] gegeven telefoon, naar de rechtbank begrijpt, als reactie op de even daarvoor ge sms-te vraag van [benadeelde 2] : “Ik moest jou bericht sturen”. Het bericht van het contact luidde: “Ja dat klopt, met wie praat ik nu”. Om 18.36 uur was er een sms vanuit het contact met de tekst: “Die mij jongens hebben gezien net” en om 18.41 uur was er een sms vanuit het contact: “Okee, ik heb gehoord dat u er niks vanaf weet u weet dat dat onzin is. Heeft u al je broer gesproken”. Om 18.45 uur reed de auto van [medeverdachte 1] ter hoogte van Meerkerk en om 18.52 uur was de auto in Vianen.
Om 18.59 uur kreeg [benadeelde 2] een bericht van het contact met de tekst: “okee, luister ik stel voor dat u hem spreekt hij is ziek nog niet dood. Ik contact u morgen zelfde tijd dan zeg ik u hoe en wat. En dan kijken we of we blijven praten of niet”.
[benadeelde 2] deed diezelfde avond aangifte en gaf de aan hem gegeven telefoon af aan de politie. De politie communiceerde vervolgens nog verder met het contact via de telefoon die [benadeelde 2] had afgegeven. Op 26 februari 2021, om 19.42 uur kwam er een inkomende sms met de tekst: “ Bent u er?” waarop de politie om 19.56 uur antwoordde met de tekst: “Kun je al zeggen hoe of wat.” Om 20.05 uur, kwam er een inkomende sms van het contact met de tekst: “Heeft u je broer gesproken” en om 20.09 uur antwoordde de politie: “Ja, maar hij weet niks”. Om 20.13 uur kwam er een reactie van het contact: “Luister heel simpel Singapore 2,3”, gevolgd door, en om 20.18 uur, een sms met de tekst:
“Luister die papieren moeten komen zeg me binneo 24 u waneer dat je heb ik word niet geroepen om veel te praten”. Op 27 februari 2021, om 19.33 uur, stuurde de politie een sms met de tekst: “Heb contact met broer gehad,” waarop om 19.37 uur een inkomende sms kwam met de tekst: “Wat zei je broer!” Om 20.09 uur kwam er een inkomende sms met de tekst: “Is het duidelijk hoe en wat? Wacht op jullie antwoord” en dezelfde dag om 20.14 uur kwam er nog een sms met de tekst: “ Duurt te lang met antwoord”.
Bij onderzoek in de auto van [medeverdachte 1] werden doosjes van Nokia telefoons met IMEI-nummers aangetroffen die corresponderen met het IMEI nummer van de telefoon die aan [benadeelde 2] werd gegeven en met het nummer van het contact.
In de woning van verdachte werd een mobiele telefoon in beslag genomen met een Sky ECC applicatie. De telefoon van het contact bewoog zich op 27 februari 2021, omstreeks 18.45 uur tegelijk met en in de zelfde richting als voornoemde telefoon met de Sky ECC applicatie.
De gebeurtenissen bij de woning:
[getuige] , de vrouw van [benadeelde 1] , heeft verklaard dat de mannen aan de deur zeiden dat ze vrienden waren van [benadeelde 1] of [benadeelde 3] , de broer van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte heeft ter zitting aangeven dat hij niet meer weet of dit is gezegd maar dat hij het zich niet kan voorstellen. Hoewel de rechtbank constateert dat aangever en zijn familieleden niets hebben verklaard over een eventuele aanleiding voor de gebeurtenissen, terwijl uit het dossier ook zou kunnen worden afgeleid dat zij daar mogelijk wel meer van afweten, valt niet in te zien waarom [getuige] zou liegen over wat er bij haar aan de deur heeft plaatsgevonden en over wat er toen is gezegd. Daar komt bij dat haar verklaring omtrent de gang van zaken bij de woning ondersteuning vindt in de verklaringen van verdachte dan wel de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Er is verklaard dat ze met zijn drieën bij de woning stonden, dat ze bij de woning zijn vertrokken om verderop te wachten en dat is gesproken over [benadeelde 1] , [naam 2] en [benadeelde 3] . Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige] in zijn geheel betrouwbaar acht, ook voor wat betreft de aan de deur geuite bewoordingen. Deze bewoordingen, waarmee verdachte zich voordeed als vriend, duiden er volgens de rechtbank op dat verdachte meer wetenschap had over de bedoeling van de afgifte van de telefoon dan hij in zijn eigen verklaring aangeeft.
De gebeurtenissen op het parkeerterrein
Niet betwist is dat verdachte de telefoon heeft afgegeven aan [benadeelde 2] op het parkeerterrein. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [benadeelde 2] met betrekking tot hetgeen door verdachte op het parkeerterrein is gezegd. Enerzijds omdat [benadeelde 2] daarover gedetailleerd en consistent heeft verklaard en anderzijds omdat zijn verklaring op cruciale onderdelen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Zo vindt zijn verklaring, dat hij gelijk tegen verdachte zei dat hij niet wist waar ze voor kwamen, ondersteuning in het aan hem verstuurde bericht op de telefoon kort na de ontmoeting op het parkeerterrein waarin wordt gezegd “okee ik heb gehoord dat u er niks vanaf weet u weet dat dat onzin is. Heeft u al je broer gesproken?”. Daarnaast vindt zijn verklaring dat er om geld is gevraagd ondersteuning in het sms-bericht van 26 februari 2022 waarin over “papieren” werd gesproken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat geld ook wel “papieren” wordt genoemd. Dat aangever ten tijde van de aangifte niet wist waarom hij geld moest betalen, zegt ook [medeverdachte 2] , die verklaard heeft dat hij hoorde dat aangever zei dat hij meer informatie wilde. Verder stelt de rechtbank vast dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij zich ongemakkelijk voelden bij de situatie. Niet valt in te zien waarom dat het geval zou zijn als verdachte alleen maar de telefoon zou hebben afgegeven en “Singapore” zou hebben gezegd en er geen enkele bedreigende strekking van zijn handelen zou zijn uitgegaan.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de verklaring van aangever en gaat zij ervan uit dat verdachte de door [benadeelde 2] gestelde bewoordingen heeft geuit, zoals deze ook zijn opgenomen in de tenlastelegging.
De telefoon en zijn gebruiker
Voorafgaand aan de afgifte van de telefoon
Uit de bewijsmiddelen volgt - zoals hiervoor is overwogen - dat de doosjes met de IMEI-nummers die werden gebruikt in de telefoon die [benadeelde 2] heeft gekregen en in de telefoon van het contact, in de auto van [medeverdachte 1] op de achterbank zijn aangetroffen. De rechtbank heeft al vastgesteld dat de telefoon, die [benadeelde 2] kreeg, om 16.22 uur is geactiveerd en dat verdachte en de medeverdachten op dat moment in de auto onderweg naar Oudenbosch waren en rond die tijd ter hoogte van Meerkerk reden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte, die achterin de auto zat, de telefoon heeft geactiveerd.
Na de afgifte van de telefoon
De rechtbank stelt verder vast dat [benadeelde 2] – na afgifte van de telefoon –om 18.31 uur zelf contact zocht met het contact en dat er even later berichten werden teruggestuurd vanuit het contact. Volgens de ANPR-gegevens was de auto van [medeverdachte 1] op dat moment onderweg naar IJsselstein en bevond de auto zich ongeveer in Meerkerk. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er al sms-verkeer plaatsvond met [benadeelde 2] terwijl de auto nog onderweg was en dat er dus vanuit die auto contact was met [benadeelde 2] . Ook het bericht “Ik heb gehoord dat u van niks weet” impliceert dat degene die contact maakte, wist wat er kort daarvoor op de parkeerplaats was besproken. Dit alles duidt erop dat verdachte de contact telefoon steeds bij zich heeft gehad en op de terugweg naar IJsselstein zelf contact heeft gehad met [benadeelde 2] .
Ten slotte constateert de rechtbank dat in ieder geval op 27 februari 2022, rond de tijd dat er nog contact was tussen de politie en het contact, de bij verdachte in beslaggenomen telefoon met Sky ECC zich gelijktijdig met de telefoon van het contact verplaatste. Omdat verdachte ondanks zijn stellige ontkenning kort na het feit zelf de gebruiker was van het contactnummer, gaat de rechtbank ervan uit dat hij al die tijd de gebruiker van deze telefoon is geweest en ook degene is geweest die op 27 februari 2022 met de politie contact heeft gehad.
Om tot een bewezenverklaring van een poging afpersing te komen, dient vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel dreiging met geweld. De bewoordingen die door verdachte zijn geuit op de parkeerplaats, namelijk dat “de volgende keer er consequenties waren” en de bewoordingen in de sms-berichten: “En dan kijken we of we blijven praten of niet,” alsmede “Luister die papieren moeten komen zeg me binneo 24 u waneer dat je heb ik word niet geroepen om veel te praten,” hebben naar het oordeel van de rechtbank een dreigende strekking met als doel om geld van [benadeelde 2] te krijgen. Ook is verdachte met twee anderen en dus een getalsmatig overwicht naar Oudenbosch gereden en heeft de gestelde eisen zo kracht bij gezet en een sfeer gecreëerd die als bedreigend kan zijn ervaren. Uiteindelijk is het niet tot een voltooid delict gekomen omdat [benadeelde 2] zich tot de politie heeft gewend en geen geld heeft afgegeven. De poging afpersing, zoals primair ten laste is gelegd, kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Voor het ten laste gelegde medeplegen is onvoldoende bewijs aanwezig. Daarvan dient partieel vrijspraak te volgen.
Feit 2:
De rechtbank is – met de officieren van justitie en de verdediging – van oordeel dat er in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie, zoals is ten laste gelegd. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.