ECLI:NL:RBZWB:2022:7421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
02-057289-21 en 23-004497-18 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing met vrijspraak deelname aan criminele organisatie

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten naar de woning van een benadeelde is gegaan en daar een telefoon heeft afgegeven, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. De officier van justitie heeft gerequireerd tot vrijspraak van de deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft deze vrijspraak gevolgd en heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen een dreigende situatie heeft gecreëerd, wat heeft geleid tot angst bij de benadeelden. De verdachte heeft een strafblad met eerdere geweldsdelicten en is eerder veroordeeld voor vuurwapenbezit. Gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, wat betekent dat de verdachte ook een gevangenisstraf van 5 maanden moet uitzitten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-057289-21 en 23-004497-18 (vordering tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986, te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2022, waarbij de officieren van justitie, mr. I.M.H. Masselink en mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd een of meer personen af te persen dan wel hen heeft bedreigd of hen heeft gedwongen iets te doen.
Feit 2: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
Bij feit 2 hebben de officieren van justitie gerequireerd tot vrijspraak. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie. De officieren van justitie achten wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het, onder feit 1 primair ten laste gelegde, medeplegen van een poging tot afpersing. Verdachte heeft verklaard dat hij, in opdracht van een derde, met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van [benadeelde 1] is gereden om daar een telefoon af te geven. Verdachte heeft verklaard dat hij, op de parkeerplaats nabij de woning, met [benadeelde 2] heeft gesproken, de naam Singapore heeft genoemd en een telefoon heeft afgegeven. De officieren van justitie achten ook bewezen dat er op de parkeerplaats om geld is gevraagd. In de berichten die later op de aan [benadeelde 2] afgegeven telefoon binnenkomen, wordt namelijk ook om “papieren”, waarvan bekend is dat daarmee geld wordt bedoeld, gevraagd. Deze berichten hebben ook een dreigende inhoud. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de telefoon waarmee [benadeelde 2] wordt afgeperst en de Skytelefoon die [verdachte] in zijn bezit had, na het afgeven van de telefoon aan [benadeelde 2] , steeds op dezelfde mast aanstralen en dat de auto waar verdachte gebruik van maakt, steeds daar aanwezig is. De officieren van justitie gaan er dan ook van uit dat verdachte degene is die de afperstelefoon bij zich had na de ontmoeting in Oudenbosch en met aangever contact heeft gezocht. Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene was die de poging tot afpersing heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Bij het tweede feit is de verdediging – met de officier van justitie – van oordeel dat er in het dossier geen aanknopingspunten zijn die ertoe leiden dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie, zoals is ten laste gelegd. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot afpersing. Aan de hand van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er bij de afgifte van de telefoon door verdachte aan [benadeelde 1] , is gesproken over het betalen van een geldbedrag en dat er toen is gezegd dat er consequenties zouden volgen. Voor het gebruik van het woord ‘consequenties’, geldt bovendien dat dit niet bedreigend hoeft te zijn. Verdachte heeft slechts de telefoon afgegeven en daar de plaatsen Rotterdam en Singapore bij genoemd. Verdachte betwist dat hij degene is geweest die na het afgeven van de telefoon nog sms-berichten heeft gestuurd. Het enkel afgeven van de telefoon is onvoldoende om te komen tot medeplegen. Dit geldt ook waar het gaat om de subsidiair ten laste gelegde bedreiging en de meer subsidiair tenlastegelegde dwang. Verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Verdachte erkent dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de woning van [benadeelde 1] is geweest en dat hij later op een parkeerterrein achterin de auto van [medeverdachte 1] zat, vervolgens uit de auto is gekomen, een telefoon heeft afgegeven aan [benadeelde 2] , met [benadeelde 2] heeft gesproken en daarbij het woord Singapore heeft gezegd. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van een ander de telefoon heeft gebracht en dat hij geen verdere betrokkenheid heeft gehad, ook niet bij de later verstuurde sms-berichten. Ook heeft verdachte verklaard dat de anderen mee zijn gegaan om hem gezelschap te houden en een lift te geven.
Chronologie van gebeurtenissen
Op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de chronologie van de gebeurtenissen als volgt vast.
Op 25 februari 2021, om 15.18 uur reed de auto van [medeverdachte 1] , waarin verdachte(n) zat(en) richting Hazerswoude. Om 16.13 uur reed de auto bij Vianen en vervolgens om 16.19 uur in Meerkerk op ongeveer 40 minuten rijden van Oudenbosch. Omstreeks 16.22 uur is de telefoon, die later aan [benadeelde 2] is gegeven, in gebruik genomen. Om 17.14 uur reed de auto langs het tankstation. Om 17.19 uur liepen verdachten richting de woning van [benadeelde 2] aan de Rooseveltstraat.
Rond die tijd stonden verdachte en medeverdachten voor de woning van [benadeelde 1] . Om 17.59 uur is [medeverdachte 2] ter plaatse op het parkeerterrein aan het bellen. Om 18.00 uur trok iets zijn aandacht en liep hij richting het parkeerterrein. Tussen 17.50 uur en 18.00 uur was verdachte met aangever in gesprek en werd een telefoon aan aangever overhandigd. In deze telefoon is één contact opgenomen met als telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: het contact).
Om 18.27 uur was de auto van [medeverdachte 1] ter hoogte van Dordrecht. Om 18.31 uur stuurde het contact een bericht naar het nummer in de aan [benadeelde 2] gegeven telefoon, naar de rechtbank begrijpt, als reactie op de even daarvoor ge sms-te vraag van [benadeelde 2] : “Ik moest jou bericht sturen”. Het bericht van het contact luidde: “Ja dat klopt, met wie praat ik nu”. Om 18.36 uur was er een sms vanuit het contact met de tekst: “Die mij jongens hebben gezien net” en om 18.41 uur was er een sms vanuit het contact: “Okee, ik heb gehoord dat u er niks vanaf weet u weet dat dat onzin is. Heeft u al je broer gesproken”. Om 18.45 uur reed de auto van [medeverdachte 1] ter hoogte van Meerkerk en om 18.52 uur was de auto in Vianen.
Om 18.59 uur kreeg [benadeelde 2] een bericht van het contact met de tekst: “okee, luister ik stel voor dat u hem spreekt hij is ziek nog niet dood. Ik contact u morgen zelfde tijd dan zeg ik u hoe en wat. En dan kijken we of we blijven praten of niet”.
[benadeelde 2] deed diezelfde avond aangifte en gaf de aan hem gegeven telefoon af aan de politie. De politie communiceerde vervolgens nog verder met het contact via de telefoon die [benadeelde 2] had afgegeven. Op 26 februari 2021, om 19.42 uur kwam er een inkomende sms met de tekst: “ Bent u er?” waarop de politie om 19.56 uur antwoordde met de tekst: “Kun je al zeggen hoe of wat.” Om 20.05 uur, kwam er een inkomende sms van het contact met de tekst: “Heeft u je broer gesproken” en om 20.09 uur antwoordde de politie: “Ja, maar hij weet niks”. Om 20.13 uur kwam er een reactie van het contact: “Luister heel simpel Singapore 2,3”, gevolgd door, en om 20.18 uur, een sms met de tekst:
“Luister die papieren moeten komen zeg me binneo 24 u waneer dat je heb ik word niet geroepen om veel te praten”. Op 27 februari 2021, om 19.33 uur, stuurde de politie een sms met de tekst: “Heb contact met broer gehad,” waarop om 19.37 uur een inkomende sms kwam met de tekst: “Wat zei je broer!” Om 20.09 uur kwam er een inkomende sms met de tekst: “Is het duidelijk hoe en wat? Wacht op jullie antwoord” en dezelfde dag om 20.14 uur kwam er nog een sms met de tekst: “ Duurt te lang met antwoord”.
Bij onderzoek in de auto van [medeverdachte 1] werden doosjes van Nokia telefoons met IMEI-nummers aangetroffen die corresponderen met het IMEI nummer van de telefoon die aan [benadeelde 2] werd gegeven en met het nummer van het contact.
In de woning van verdachte werd een mobiele telefoon in beslag genomen met een Sky ECC applicatie. De telefoon van het contact bewoog zich op 27 februari 2021, omstreeks 18.45 uur tegelijk met en in de zelfde richting als voornoemde telefoon met de Sky ECC applicatie.
De rol van verdachte
De gebeurtenissen bij de woning:
[getuige] , de vrouw van [benadeelde 1] , heeft verklaard dat de mannen aan de deur zeiden dat ze vrienden waren van [benadeelde 1] of [benadeelde 3] , de broer van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte heeft ter zitting aangeven dat hij niet meer weet of dit is gezegd maar dat hij het zich niet kan voorstellen. Hoewel de rechtbank constateert dat aangever en zijn familieleden niets hebben verklaard over een eventuele aanleiding voor de gebeurtenissen, terwijl uit het dossier ook zou kunnen worden afgeleid dat zij daar mogelijk wel meer van afweten, valt niet in te zien waarom [getuige] zou liegen over wat er bij haar aan de deur heeft plaatsgevonden en over wat er toen is gezegd. Daar komt bij dat haar verklaring omtrent de gang van zaken bij de woning ondersteuning vindt in de verklaringen van verdachte dan wel de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Er is verklaard dat ze met zijn drieën bij de woning stonden, dat ze bij de woning zijn vertrokken om verderop te wachten en dat is gesproken over [benadeelde 1] , [naam 2] en [benadeelde 3] . Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [getuige] in zijn geheel betrouwbaar acht, ook voor wat betreft de aan de deur geuite bewoordingen. Deze bewoordingen, waarmee verdachte zich voordeed als vriend, duiden er volgens de rechtbank op dat verdachte meer wetenschap had over de bedoeling van de afgifte van de telefoon dan hij in zijn eigen verklaring aangeeft.
De gebeurtenissen op het parkeerterrein
Niet betwist is dat verdachte de telefoon heeft afgegeven aan [benadeelde 2] op het parkeerterrein. De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [benadeelde 2] met betrekking tot hetgeen door verdachte op het parkeerterrein is gezegd. Enerzijds omdat [benadeelde 2] daarover gedetailleerd en consistent heeft verklaard en anderzijds omdat zijn verklaring op cruciale onderdelen ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen. Zo vindt zijn verklaring, dat hij gelijk tegen verdachte zei dat hij niet wist waar ze voor kwamen, ondersteuning in het aan hem verstuurde bericht op de telefoon kort na de ontmoeting op het parkeerterrein waarin wordt gezegd “okee ik heb gehoord dat u er niks vanaf weet u weet dat dat onzin is. Heeft u al je broer gesproken?”. Daarnaast vindt zijn verklaring dat er om geld is gevraagd ondersteuning in het sms-bericht van 26 februari 2022 waarin over “papieren” werd gesproken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat geld ook wel “papieren” wordt genoemd. Dat aangever ten tijde van de aangifte niet wist waarom hij geld moest betalen, zegt ook [medeverdachte 2] , die verklaard heeft dat hij hoorde dat aangever zei dat hij meer informatie wilde. Verder stelt de rechtbank vast dat zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij zich ongemakkelijk voelden bij de situatie. Niet valt in te zien waarom dat het geval zou zijn als verdachte alleen maar de telefoon zou hebben afgegeven en “Singapore” zou hebben gezegd en er geen enkele bedreigende strekking van zijn handelen zou zijn uitgegaan.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank de verklaring van aangever en gaat zij ervan uit dat verdachte de door [benadeelde 2] gestelde bewoordingen heeft geuit, zoals deze ook zijn opgenomen in de tenlastelegging.
De telefoon en zijn gebruiker
Voorafgaand aan de afgifte van de telefoon
Uit de bewijsmiddelen volgt - zoals hiervoor is overwogen - dat de doosjes met de IMEI-nummers die werden gebruikt in de telefoon die [benadeelde 2] heeft gekregen en in de telefoon van het contact, in de auto van [medeverdachte 1] op de achterbank zijn aangetroffen. De rechtbank heeft al vastgesteld dat de telefoon, die [benadeelde 2] kreeg, om 16.22 uur is geactiveerd en dat verdachte en de medeverdachten op dat moment in de auto onderweg naar Oudenbosch waren en rond die tijd ter hoogte van Meerkerk reden. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte, die achterin de auto zat, de telefoon heeft geactiveerd.
Na de afgifte van de telefoon
De rechtbank stelt verder vast dat [benadeelde 2] – na afgifte van de telefoon –om 18.31 uur zelf contact zocht met het contact en dat er even later berichten werden teruggestuurd vanuit het contact. Volgens de ANPR-gegevens was de auto van [medeverdachte 1] op dat moment onderweg naar IJsselstein en bevond de auto zich ongeveer in Meerkerk. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat er al sms-verkeer plaatsvond met [benadeelde 2] terwijl de auto nog onderweg was en dat er dus vanuit die auto contact was met [benadeelde 2] . Ook het bericht “Ik heb gehoord dat u van niks weet” impliceert dat degene die contact maakte, wist wat er kort daarvoor op de parkeerplaats was besproken. Dit alles duidt erop dat verdachte de contact telefoon steeds bij zich heeft gehad en op de terugweg naar IJsselstein zelf contact heeft gehad met [benadeelde 2] .
Ten slotte constateert de rechtbank dat in ieder geval op 27 februari 2022, rond de tijd dat er nog contact was tussen de politie en het contact, de bij verdachte in beslaggenomen telefoon met Sky ECC zich gelijktijdig met de telefoon van het contact verplaatste. Omdat verdachte ondanks zijn stellige ontkenning kort na het feit zelf de gebruiker was van het contactnummer, gaat de rechtbank ervan uit dat hij al die tijd de gebruiker van deze telefoon is geweest en ook degene is geweest die op 27 februari 2022 met de politie contact heeft gehad.
Om tot een bewezenverklaring van een poging afpersing te komen, dient vast te staan dat er sprake is geweest van geweld dan wel dreiging met geweld. De bewoordingen die door verdachte zijn geuit op de parkeerplaats, namelijk dat “de volgende keer er consequenties waren” en de bewoordingen in de sms-berichten: “En dan kijken we of we blijven praten of niet,” alsmede “Luister die papieren moeten komen zeg me binneo 24 u waneer dat je heb ik word niet geroepen om veel te praten,” hebben naar het oordeel van de rechtbank een dreigende strekking met als doel om geld van [benadeelde 2] te krijgen. Ook is verdachte met twee anderen en dus een getalsmatig overwicht naar Oudenbosch gereden en heeft de gestelde eisen zo kracht bij gezet en een sfeer gecreëerd die als bedreigend kan zijn ervaren. Uiteindelijk is het niet tot een voltooid delict gekomen omdat [benadeelde 2] zich tot de politie heeft gewend en geen geld heeft afgegeven. De poging afpersing, zoals primair ten laste is gelegd, kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Voor het ten laste gelegde medeplegen is onvoldoende bewijs aanwezig. Daarvan dient partieel vrijspraak te volgen.
Feit 2:
De rechtbank is – met de officieren van justitie en de verdediging – van oordeel dat er in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie, zoals is ten laste gelegd. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair:
in de periode van 25 februari 2021 tot en met 27 februari 2021 te Oudenbosch, gemeente Halderberge en/of te Breda en/of IJsselstein en/of Nieuwegein en/of Amsterdam en/of Duivendrecht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] ,
daartoe
- naar de woning van voornoemde [benadeelde 1] is gereden en (vervolgens) tegen de vrouw van voornoemde [benadeelde 1] heeft gezegd dat zij kwamen voor en/of op zoek waren naar [benadeelde 1] en diens broer [benadeelde 3] en dat zij vrienden waren van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] en dat zij [benadeelde 1] nu moest bellen en hem moest zeggen dat hij nu moest komen en
- vervolgens voornoemde [benadeelde 2] heeft ontmoet op een parkeerplaats en
- tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd dat die [benadeelde 2] wel wist waarvoor zij, verdachten, waren gekomen en dat zij, verdachten, geld moesten zien en dat het uit de omgeving van Rotterdam kwam en dat het te maken had met “Singapore” en
- die [benadeelde 2] vervolgens een mobiele telefoon heeft overhandigd en vervolgens daarbij tegen die [benadeelde 2] heeft gezegd dat hij om 19.00 uur zou horen over het hoe en wat en dat zij ( [benadeelden] ) geld moeten betalen en dat zij verdachten dit keer met respect kwamen maar dat er de volgende keer consequenties zouden zijn, en
- die [benadeelde 2] vervolgens meerdere sms-berichten heeft gestuurd met daarin onder meer de tekst(en):
  • “Oke ik heb gehoord dat u niks er van af weet u weet dat dat onzin is! heeft u al je broer gesproken?” en
  • “Oke luister ik stel voor dat u hem spreek hij is ziek nog niet dood ! ik conect u morgen zelfde tijd dan zeg ik u hoe en wat! En dan kijken we of we blijven praten of niet!” en
  • “Luister heel simpel singapore 2,3” en “Luister die papieren moeten komen zeg me binneo 24 u waneer dat je heb ik word niet geroepen om veel te praten” en
  • “Is het duidelijk hoe en wat? Wacht op jullie antwoord” en
  • “Duurt te lang met antwoord”,
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat hij een huis heeft, kan gaan werken en dat hij zijn leven verder op orde heeft, is - indien er toch een strafoplegging moet volgen - een straf gelijk aan voorarrest passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Dat is een ernstig strafbaar feit, waarbij de rechtbank in het bijzonder in aanmerking heeft genomen de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. Verdachte is samen met twee andere verdachten naar Oudenbosch gereden en heeft daar aan [benadeelde 2] een telefoon afgegeven en hem gezegd dat hij geld wilde zien. Dit moet op [benadeelde 2] een bedreigende indruk hebben gemaakt, temeer omdat verdachte daarna berichtjes stuurde met dreigende inhoud naar de aan [benadeelde 2] afgegeven telefoon. Gelukkig is er geen fysiek geweld gebruikt. Dit feit heeft echter wel veel gevolgen gehad voor de slachtoffers. De gezinnen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zijn zelfs mede vanwege deze bedreigingen verhuisd. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat de aanleiding van de gebeurtenissen is geweest, nu [benadeelde 2] en zijn omgeving niet het achterste van hun tong hebben laten zien hierover en verdachte daar ook geen uitlatingen over heeft gedaan.
Bij het bepalen van de strafmaat is rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan onder meer tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een flink strafblad met geweldsdelicten en Opiumwetfeiten en liep voor een veroordeling vanwege vuurwapenbezit zelfs nog in een proeftijd. Toch heeft hem dat er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest. Nu aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, dient het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen, te worden afgewezen. De voorlopige hechtenis is bij afzonderlijke beslissing van 24 november jl. wederom geschorst tot de einduitspraak op 8 december 2022. Het verzoek van de verdediging om de schorsing nog langer door te laten lopen, te weten tot het onherroepelijk worden van de einduitspraak, wijst de rechtbank af.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 8 augustus 2019 onder parketnummer 23-004497-18, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De overwegingen omtrent het beslag.

8.1
De bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, of tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 8 augustus 2019 is opgelegd door het gerechtshof Amsterdam in de zaak onder parketnummer 23-004497-18
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2307543, Zwarte Nokia met simkaart, zwart, merk: Nokia)
* 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G_649358, iPhone 7 met M2M data kaartje, IOS 14.4, Iphone)
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: G_649418, GSM Apple lphone 7 SKY ECC, Serienummer: DNPSNA5EHG6X)
* 1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: G_651423, Simkaart KPN M2M, wit, merk: KPN)
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Notitieblok
(Omschrijving: G_659436, notitieboekje, lila)
* 3 STK Notitieblok
(Omschrijving: G_649426, 3 notitieboekjes)
* 1 STK Notitieblok
(Omschrijving: G_649420, notitieboekje).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon, en mr. A.L. Hoekstra rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop en B. Gelens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2022.
Mrs. Collombon en Hoekstra en griffier Gelens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.