ECLI:NL:RBZWB:2022:7420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
02-821061-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en witwassen van grote contante bedragen in vastgoedtransacties

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen en witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 mei 2020, samen met anderen, een bedrag van ongeveer € 2.400.000,- aan onroerend goed verworven en contante stortingen van in totaal € 572.535,- verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij verschillende vastgoedtransacties waarbij grote contante bedragen zijn gebruikt, zonder dat er legale bronnen van inkomsten konden worden aangetoond. De verdachte heeft zich bediend van complexe constructies, waaronder de oprichting van dekmantelorganisaties en het gebruik van buitenlandse vennootschappen, om de herkomst van de gelden te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de verbeurdverklaring van verschillende in beslag genomen goederen gelast. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een gewoonte, gezien de herhaling van de feiten over een periode van tien jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821061-18
vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het BRP- [adres 1]
laatst opgegeven woon- of [verblijfplaats]
advocaten: mr. G. Spong, raadsman te Amsterdam en mr. L. de Leon, raadsman te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 november en 2 november 2022. Verdachte is niet verschenen. De gemachtigde raadslieden, mr. Spong en mr. De Leon, zijn wel verschenen. De officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. M. van Nes, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 12 december 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op 8 januari 2021 gewijzigd, overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Deze tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen van (geld voor de aankoop van) onroerend goed van in totaal € 2.400.000,- en contant gestort geld van in totaal € 569.345,-. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij, tezamen en in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag van € 150.000,-.

3.De voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbankHet standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft het verweer gevoerd dat er geen rechtsmacht bestaat ten aanzien van feit 2, aangezien dit feit in Bosnië en Herzegovina heeft plaatsgevonden en verdachte een niet-Nederlander is. De Nederlandse rechtbank is daarom niet bevoegd om dit feit te beoordelen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat voor feit 2 rechtsmacht bestaat, aangezien er sprake is van dubbele strafbaarheid van het delict in Nederland en Bosnië en Herzegovina, alsook dat het feit tezamen en in vereniging is gepleegd met de Nederlandse [medeverdachte]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte onder feit 2 wordt verweten dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit feit is volgens de tenlastelegging gepleegd in Bosnië en Herzegovina. Verder blijkt uit de SKDB-staat van verdachte dat hij, op de pleegdatum, niet over de Nederlandse nationaliteit beschikte en was ingeschreven op een adres in Bosnië en Herzegovina. De vraag rijst daarom of de rechtbank bevoegd is om van dit feit kennis te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat strafbare feiten die (mede) buiten het grondgebied van Nederland zijn gepleegd, evenwel tot strafvervolging in Nederland kunnen leiden
(vgl. Hoge Raad 30 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0811).De verdenking betreft het medeplegen van witwassen zonder een gronddelict, dat zowel in Nederland (in artikel 420bis) als in Bosnië en Herzegovina (in artikel 209) bij wet strafbaar is gesteld. Daarnaast is van belang dat hetzelfde feit dat verdachte wordt verweten, ook ten laste is gelegd in de strafzaak van [medeverdachte] (parketnummer 02/810519-19). Het staat vast dat deze medeverdachte wel de Nederlandse nationaliteit heeft en op de pleegdatum als ingezetene in Nederland heeft verbleven. De medeverdachte is de echtgenote van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat er een bevoegdheid is om kennis te nemen van de strafzaak tegen [medeverdachte] . Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is deze bevoegdheid een gegeven. Deze wettelijke bepaling schrijft namelijk voor dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op een Nederlander, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit, dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, een straf is gesteld. Met deze bevoegdheid op de achtergrond heeft de rechtbank vervolgens kennis genomen van artikel 6, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. In dit artikel is bepaald dat bij de deelneming van meer dan één persoon aan hetzelfde strafbare feit, de bevoegdheid ten aanzien van één der als dader(s) of als medeplichtige(n) aansprakelijke personen, de bevoegdheid met zich brengt mede ten aanzien van de ander(en). De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande, dat het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde, aan haar jurisdictie is onderworpen.
Het verweer van de verdediging op dit onderdeel slaagt niet.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitieHet standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft betoogd dat een onvolledig dossier beschikbaar is gesteld, nu er sprake is van door de officier van justitie geselecteerd bewijsmateriaal naar aanleiding van informatie die uit de rechtshulpverzoeken naar voren is gekomen. De criteria voor deze selectie ontbreken. Er is een niet gering risico dat ontlastend bewijs is uitgeselecteerd en aan de procespartijen wordt onthouden. Er is daarom verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
Daarnaast neemt de verdediging het standpunt in dat de officier van justitie de uitlating van [notaris] -dat verdachte de UBO zou zijn van [bedrijf 1] - niet kan gebruiken voor het bewijs. De desbetreffende notaris is immers bij beslissing van 12 juli 2021 door de kamer voor het notariaat tuchtrechtelijk bestraft, omdat met deze uitlating de geheimhoudingsplicht geschonden zou zijn. Nu de officier van justitie deze uitlating wel in de bewijsredenering gebruikt en heeft gehanteerd ter onderbouwing van de rechtshulpverzoeken, maakt het zich schuldig aan een schending van het ambtsgeheim dan wel aan heling. Dit bewijsmiddel is onrechtmatig verkregen. De bewijsmiddelen die met de daardoor onderbouwde rechtshulpverzoeken zijn verkregen, zijn daarmee ook onrechtmatig verkregen. Er is verzocht de officier van justitie ook om die reden niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het procesdossier volledig is en de bepaling voor de omvang daarvan bij de officier van justitie ligt. Er zijn geen stukken onthouden. Het feit dat niet alle stukken gevoegd zijn omdat een deel irrelevant is, doet hier niets aan af. De officier van justitie stelt zich verder op het standpunt dat er niet strafrechtelijk verwijtbaar gehandeld is door de verklaring van [notaris] voor het bewijs te bezigen. [notaris] heeft op 14 november 2018 schriftelijk vragen beantwoord in het kader van een vordering op basis van artikel 126nd Sv. Wanneer op basis van artikel 126nd Sv gegevens worden gevorderd, is de notaris voor dat deel niet gehouden aan een geheimhoudingsplicht, ex. artikel 25, negende lid, van de Wet op het Notarisambt. In het schriftelijk antwoord is opgenomen dat verdachte de UBO is van [bedrijf 1] . Het feit dat [notaris] voor andere verbale uitlatingen, die later zijn gedaan ten overstaan van de rechter-commissaris, tuchtrechtelijk is bestraft door de kamer voor het notariaat maakt dit niet anders. De officier van justitie heeft zich niet schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit door eerder gedane schriftelijke uitlatingen wel te gebruiken.
Ontvankelijkheid officier van justitie (samenstelling dossier/selectie bewijs)
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie verantwoordelijk is voor de samenstelling van het dossier. Met de inwerkingtreding van de Wet Processtukken
(Kamerstukken II 2009/10, 32.468, nr. 3)is wettelijk de mogelijkheid geregeld om stukken aan het procesdossier te laten toevoegen door procespartijen. Bij de samenstelling van het dossier wordt het relevantiecriterium gehanteerd. Dat betekent dat de relevantie voor de desbetreffende strafzaak doorslaggevend is voor de selectie van bewijsstukken.
In onderhavig geval kan worden geconcludeerd dat de verdediging vragen heeft gesteld over de samenstelling van het dossier en de selectiecriteria die daarbij zijn gebruikt. Het is echter de officier van justitie die hiervoor volledig verantwoordelijk is. De officier van justitie heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe er, aan de hand van de ontvangen informatie uit de rechtshulpverzoeken, een selectie is gemaakt van processtukken die relevant geacht zijn en waarvan een vertaling is opgemaakt. Daarbij zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen naar voren gekomen dat relevante stukken aan de rechtbank of verdediging zijn onthouden. Het gehele strafdossier is door de officier van justitie beschikbaar gesteld aan verdachte en zijn raadsman. De rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat dit anders is verlopen dan gebruikelijk of dat er zich op dit punt een onrechtmatige gang van zaken heeft voorgedaan. De rechtbank zal op basis van het huidige dossier recht doen.
Het verweer van de verdediging op dit punt moet worden gepasseerd.
Ontvankelijkheid officier van justitie (ten aanzien van het gebruik van verklaring notaris)
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 6 november 2018, via artikel 126nd Sv, gegevens heeft gevorderd van [notaris] . Deze vordering tot gegevensverstrekking heeft betrekking op de aan- en verkoop, op 14 maart 2018, van het pand aan de [adres 2] in Breda . Op basis van deze vordering heeft de notaris, op 14 november 2018, schriftelijk te kennen gegeven dat de UBO van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] (de financierende vennootschap) [verdachte] is. Op basis van artikel 25, negende lid, van de Wet op het notarisambt komt naar voren dat een vordering zoals hiervoor is omschreven, is uitgezonderd van de geheimhoudingsplicht van een notaris. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gebleken is van een onrechtmatig handelen door de notaris bij de toezending van de schriftelijke stukken op basis van de vordering ex. artikel 126nd Sv. Dit geldt eveneens voor al hetgeen dat daarna, op basis van deze informatie, uit het onderzoek naar voren is gekomen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De notaris is uiteindelijk door kamer voor het notariaat op 12 juli 2021 tuchtrechtelijk gesanctioneerd. Hij is daarbij echter alleen bestraft, in de vorm van een waarschuwing, voor de mondelinge antwoorden die zijn gegeven tijdens het verhoor van de rechter-commissaris op 13 juli 2020. De notaris zou daarbij zijn geheimhoudingsplicht hebben geschonden. De klacht dat de notaris in strijd met de werkelijkheid heeft aangegeven dat [verdachte] (aan de notaris heeft meegedeeld dat hij) de UBO is van [bedrijf 1] , is ongegrond verklaard. De beslissing van de kamer voor het notariaat doet aan het voorgaande dus niets af. Ter zitting is gebleken dat er door verdachte geen hoger beroep is ingesteld tegen die beslissing van de kamer voor het notariaat.
De rechtbank concludeert dan ook dat de officier van justitie geen strafrechtelijk verwijt treft. Het processtuk waarin door [notaris] schriftelijk vragen zijn beantwoord, is naar aanleiding van de vordering middels artikel 126nd Sv rechtmatig verkregen en mag voor het bewijs worden gebezigd.
Het verweer van de verdediging moet ook ten aanzien hiervan worden verworpen.
3.4
De vervolgingsbeslissing
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
De rechtmatigheid van het bewijs
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er onrechtmatig is binnengetreden aan de [adres 3] te Breda door de opsporingsambtenaren, op 25 augustus 2020, omdat zij gebruik gemaakt hebben van additionele opsporingshandelingen. Deze informatie is onrechtmatig verkregen, mag niet voor het bewijs worden gebezigd en dient op grond van artikel 359a Sv daarvan te worden uitgesloten.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de doorzoeking van 25 augustus 2020 in het pand aan de [adres 3] in Breda is van belang dat er geen sprake is geweest van een strafvorderlijke doorzoeking, maar van een controle door de gemeente Breda. Er is geen gebruik gemaakt van opsporingshandelingen, waardoor van onrechtmatig binnentreden geen sprake kan zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat, op 25 augustus 2020, door toezichthouders van het Ruimtelijk Economisch Domein Veiligheid en leefomgeving van de gemeente Breda een controle is uitgevoerd aan de [adres 3] in Breda . Er zijn fotografische opnamen gemaakt omtrent de bouwwerkzaamheden die in dit pand hebben plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Nog daargelaten de vraag of er überhaupt sprake is van de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden en of er niet louter in het kader van het bestuursrecht is opgetreden, is de rechtbank van oordeel dat het voormelde proces-verbaal niet redengevend is voor enig in deze strafzaak te nemen (bewijsrechtelijke) beslissing. De rechtbank is reeds daarom van oordeel dat het verweer geen nadere bespreking behoeft.
Het verweer van de verdediging dient op dit onderdeel te worden verworpen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie gaat er vanuit dat er sprake is van witwassen zonder concreet brondelict en hanteert het in de jurisprudentie ontwikkelde zogeheten ‘zes-stappenarrest’ bij beoordeling van de tenlastelegging. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat er voldoende witwasindicatoren zijn ten aanzien van de aangekochte panden, de contante stortingen en het contante geldbedrag op het filmbestand op de telefoon. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de herkomst van de bedragen met betrekking tot het panden aan de [adres 4] , [adres 5] , de [adres 6] , [adres 7] , de [adres 3] in Breda , en de contante stortingen, voldoet niet aan het criterium dat die verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk moet zijn. De officier van justitie heeft dan ook geen nader onderzoek hiernaar hoeven te verrichten. Het witwassen kan in die gevallen worden aangenomen, nu niet wordt voldaan aan de vierde stap van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van € 360.000,- waarmee het pand aan de [adres 2] is aangekocht, is weliswaar al op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, maar wel specifiek gelet op de gestelde leenovereenkomst. Daar is dan ook onderzoek naar gedaan. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de herkomst van de bedragen met betrekking tot de panden aan de [adres 8] , [adres 9] en de [adres 10] in Breda , alsmede de verklaring over de herkomst van het contante geldbedrag op het filmbestand, is ook nader onderzocht door de officier van justitie. Op basis van dat onderzoek kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat er sprake is van een legale herkomst. Een criminele herkomst kan in die gevallen als enige aanvaardbare verklaring gelden. De officier van justitie heeft derhalve geconcludeerd dat zowel het medeplegen van gewoontewitwassen onder feit 1, als het medeplegen van het witwassen onder feit 2, wettig en overtuigend bewezenverklaard kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Allereerst wordt door de verdediging getwijfeld aan het bestaan van een ernstig vermoeden van witwassen. Er is door de verdediging voorts aangevoerd dat de herkomst van de geleende geldbedragen, waarmee vastgoed is gefinancierd en contante stortingen zijn verricht, niet van misdrijf afkomstig zijn. Uit het enkele feit dat de transactiestromen vragen oproepen, volgt niet zonder meer dat het crimineel karakter daarvan is komen vast te staan. Volgens de verdediging is er onvoldoende bewijs voor het vermoeden dat er sprake is van ‘loan-backconstructies’, dekmantelbedrijven, stromannen en katvangers. Uit de verklaringen van de getuigen kan namelijk worden afgeleid dat de aan verdachte uitgeleende bedragen geen criminele herkomst hebben. De getuigen onderschrijven dat de transacties gebaseerd zijn op legaal tot stand gekomen leenovereenkomsten, zoals ook door verdachte is aangegeven. Verdachte heeft aldus een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de aanschaf van het betrokken vastgoed en de geïnvesteerde gelden. De officier van justitie is er niet in geslaagd om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Voorts is door de verdediging naar voren gebracht dat er geen sprake is van gewoontewitwassen. Tot slot heeft de verdediging betoogd dat, indien de rechtbank het eenvoudig witwassen bewezenverklaard acht (artikel 420bis1 en 420quater.1 Wetboek van Strafrecht), geldt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het feit is dan niet strafbaar omdat de pleegperiodes zijn gelegen voor de invoering van de strafbaarstelling van eenvoudig witwassen en/of omdat de kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing is.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 1)
Algemene overweging
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis juncto artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel
“afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het is voor een veroordeling wel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank stelt voorop dat er in het onderhavig onderzoek Postvak geen concreet brondelict naar voren is gekomen, waarvan er een verdenking rust op verdachte. In het dossier worden er wel verdachte omstandigheden benoemd, maar dat heeft niet tot een verdenking geleid ten aanzien van een specifiek brondelict waaruit voorwerpen afkomstig zijn. Nu er geen sprake is van een brondelict kan een situatie van eenvoudig witwassen niet worden aangenomen, aangezien het begrip
‘afkomstig uit eigen misdrijf’niet bewijsbaar is. Bij de afwezigheid van een door verdachte zelf begaan misdrijf is een beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond ook niet aan de orde.
Stappenplan
Aangezien er geen sprake is van een concreet brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap I). Van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen
nietvan misdrijf afkomstig zijn
(stap II). Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn
(stap III). Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen
(stap IV). Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moet ten slotte worden beoordeeld of ondanks de verklaringen van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is
(stap V).
Structuur van de bewijsoverwegingen
Voordat de rechtbank het stappenschema zal doorlopen wil de rechtbank, in het kader van de leesbaarheid en vanuit het oogpunt om zo overzichtelijk mogelijk te werk te gaan, het volgende hebben opgemerkt. De rechtbank zal de bewijsoverwegingen beginnen met een aantal inleidende opmerkingen over ‘het vermoeden van witwassen’ in het kader van de verdenkingen waarmee het dossier is opgestart. Daarna zullen per witwasgedraging (dus per pand en per rekeningnummer) de feiten en omstandigheden worden besproken, en wordt het stappenschema doorlopen. De rechtbank zal uiteindelijk per ten laste gelegd onderdeel moeten beoordelen of het witwassen bewezenverklaard kan worden.
4.4.3
Inleidende opmerkingen over het vermoeden van witwassenDe meldingen van politie en justitie en de overige informatie uit openbare bronnenHet onderzoek is mede gestart naar aanleiding van informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten, waarin expliciet melding wordt gemaakt van het feit dat verdachte betrokken is bij witwassen. Uit informatie van Europol en de politiële autoriteiten in Bosnië en Herzegovina blijkt dat verdachte al vele jaren een onderwerp van aandacht is in verband met de betrokkenheid bij internationale smokkel van verdovende middelen. Daarnaast blijkt verdachte meerdere vastgoedpanden te bezitten, zonder deze panden op eigen naam te hebben geregistreerd. Bij de aankoop van die panden is geen hypotheek afgesloten, hetgeen ongebruikelijk is in de vastgoedbranche. Verdachte heeft ook dure voertuigen op zijn naam staan.
De autoriteiten van Bosnië en Herzegovina hebben in 2013 een melding ontvangen van een verdachte betaling (met onduidelijke oorsprong en doel van het geld), waarbij verdachte en [medeverdachte] betrokken zijn. Uit opgaaf van de “Financial Intelligence Unit” van de Bosnische politie blijkt verder dat verdachte vaker voorkomt in de database van verdachte transacties.
Voorts staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd dat [medeverdachte] aandeelhouder en bestuurder is van [bedrijf 3] BV. Volgens het kentekenregister van de RDW staan er een zevental duurdere personenauto’s geregistreerd ter waarde van € 320.000,-. Het is niet duidelijk geworden hoe deze personenauto’s zijn gefinancierd. Uit gegevens bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de medeverdachte ook als aandeelhouder en bestuurder kan worden aangemerkt van [bedrijf 4] BV. Het blijkt dat dit bedrijf geen enkele jaarrekening heeft gedeponeerd, terwijl dit wel verplicht is. Derhalve heeft [bedrijf 4] BV geen inzage gegeven in haar vermogenspositie.
De financiële situatie van verdachte en medeverdachte
Verdachte en medeverdachte zijn in gemeenschap van goederen getrouwd op [trouwdatum] . Het vermogen van de echtgenoten kan daarom worden beschouwd als een economische eenheid. Verdachte heeft in 2013 en 2014 volgens de ingediende aangiften bij de Belastingdienst een inkomen gegenereerd uit een klusbedrijf. In de jaren 2015, 2016 en 2017 worden er geen inkomsten aangegeven. [medeverdachte] heeft in de jaren 2013 tot en met 2017 geen inkomsten genoten volgens de belastingaangiften. Het saldo op de twee betaalrekeningen van [medeverdachte] bedraagt, op 31 december van de jaartallen 2011 tot en met 2017, minimaal € 38,- en maximaal € 2.678,- . Op haar spaarrekening staat een bedrag van € 159,-.
Verdachte heeft over zijn vermogenspositie bij de politie op 21 januari 2020 verklaard dat hij sinds de oprichting van [bedrijf 4] BV iedere maand huurinkomsten heeft ontvangen van in totaal € 5.450,-. Alles wordt via de bank betaald. [bedrijf 4] BV is op 21 september 2015 opgericht. De onderneming is echter nog niet operationeel. De andere onderneming is [bedrijf 3] BV en is op 30 april 2018 opgericht. Bij de Belastingdienst is nog geen inzicht verkregen in de omzetgegevens van beide bedrijven. Er zijn van beide ondernemingen ook geen jaarstukken bekend. Verder heeft verdachte verklaard dat hij eenmaal per jaar een bedrag van € 10.000,- ontvangt vanuit de Sloveense [onderneming 1] . Dit betreft een winstuitkering. Verdachte is om en nabij € 2.500,- tot € 3.000,- per maand kwijt aan vaste lasten. Voorts heeft verdachte naar zijn zeggen een schuld van in totaal zes miljoen euro, waarvan nog niets is terugbetaald. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij zich niet bezighoudt met de financiën en verwijst hiervoor naar verdachte.
Conclusie
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte in verband gebracht wordt met criminele activiteiten, waaronder de smokkel van verdovende middelen en witwassen. Verdachte en medeverdachte komen voor in meldingen van Europol en zijn in beeld bij de autoriteiten van de Verenigde Staten en Bosnië en Herzegovina. Verdachte heeft, zoals hierna uiteengezet zal worden, (deels) via zijn rechtspersonen diverse panden aangekocht. Voorts zijn er grote contante bedragen gestort. Daarnaast maakt hij gebruik van luxueuze voertuigen. Het legale inkomen van verdachte en medeverdachte kan deze aangekochte panden en stortingen niet verklaren. Hiermee is een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd.
4.4.4
De [adres 2] in Breda
Feiten en omstandigheden
Het adres aan de [adres 2] in Breda is op 14 maart 2018 eigendom geworden van de Spaanse vennootschap [bedrijf 2] . Het pand is aangekocht voor € 325.000,-. Het aankoopbedrag is voldaan door twee stortingen die hebben plaatsgevonden op de derdenrekening van het [notariskantoor 2] . De stortingen zijn afkomstig van het Sloveense [bedrijf 1] . Op 5 februari 2018 is € 150.000,- overgemaakt en op 7 februari 2018 is € 210.000,- betaald. De aankoop van het onroerend goed is gepasseerd bij [notaris] . Deze notaris heeft verklaard dat hij destijds niet bekend is geweest met het bestaan van een geldleningsovereenkomst. In een schriftelijke verklaring heeft deze notaris laten weten dat verdachte de ultimate beneficial owner ( UBO ) is van de kopende partij [bedrijf 2] , alsook de ultimate beneficial owner ( UBO ) van de financierende partij [bedrijf 1] .
Volgens het Sloveens handelsregister is [getuige 2] de enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf 1] . [getuige 2] is als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de verdachte en de [medeverdachte] niet kent en met hen geen zakelijke relatie is aangegaan. [getuige 2] geeft te kennen dat hij is benaderd door [getuige 1] die hem een Sloveens visum in het vooruitzicht heeft gesteld als hij [bedrijf 1] zou kopen. [getuige 2] heeft daarmee ingestemd en [getuige 1] heeft de financiering verzorgd. De boekhouder van [getuige 2] , [boekhouder] , heeft alle betalingen verricht van de rekening van [bedrijf 1] . [getuige 2] weet daar naar zijn zeggen niets vanaf. [getuige 1] heeft tegen [getuige 2] gezegd dat hij niets tegen de politie mag vertellen over de betalingen van [bedrijf 1] aan verdachte, met het geld dat afkomstig is van de Oostenrijkse [bedrijf 5] . [getuige 2] heeft het vermoeden dat hij als katvanger is gebruikt. Hij heeft namelijk vernomen dat [boekhouder] en [getuige 1] 24 uur lang overeenkomsten hebben getypt, ondertekend en gestempeld in Innsbruck, uit naam van [bedrijf 5] . Daarmee zou in totaal € 900.000,- zijn witgewassen, aldus [getuige 2] .
Verdachte heeft op 21 september 2019 een aantal documenten in een boodschappentas aan het onderzoeksteam van de politie verstrekt. Onder de documenten bevinden zich onder andere facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] en een geldleenovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Tussen de documenten bevinden zich ook kwitanties van contante betalingen door [bedrijf 2] en [onderneming 1] aan [bedrijf 1] .
Er zijn gedurende het opsporingsonderzoek uiteindelijk twee verschillende overeenkomsten van geldlening aangetroffen tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] met betrekking tot de aankoop van het pand aan de [adres 2] in Breda . De twee leningsovereenkomsten zijn beide ondertekend op 5 februari 2018. Er is één leningsovereenkomst aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 9 juli 2019 (overeenkomst A). De andere leningsovereenkomst is verstrekt aan het onderzoeksteam door verdachte op 21 september 2019 (overeenkomst B).
De twee leningsovereenkomsten verschillen van elkaar. In overeenkomst A wordt [bedrijf 2] vertegenwoordigd door [verdachte] , terwijl in overeenkomst B als vertegenwoordiger [onderneming 2] is vermeld. In overeenkomst A is het jaarlijks rentepercentage niet gespecificeerd, maar in overeenkomst B wordt dit vastgesteld op 0% indien binnen twee jaar de lening wordt terugbetaald en anders op 5%. In overeenkomst A staat genoteerd dat de aflossingstermijn afloopt op 31 december 2019, terwijl in overeenkomst B de aflossingstermijn op 31 januari 2025 is vastgesteld. In overeenkomst A is geen zekerheid opgenomen maar in overeenkomst B wordt vermeld dat [bedrijf 6] garant staat. De handtekening van [getuige 2] , als vertegenwoordiger van [bedrijf 1] , wijkt op de leningsovereenkomsten sterk af van diens handtekening onder zijn getuigenverklaring.
[onderneming 2] is als getuige gehoord en uit onderzoek van het Spaans Handelsregister komt naar voren dat hij pas vanaf 27 maart 2018 bestuurder is geworden van [bedrijf 2] . In overeenkomst B treedt [onderneming 2] echter al op 5 februari 2018 op als vertegenwoordiger, terwijl hij daartoe volgens het Handelsregister niet bevoegd zou zijn. Bovendien blijkt uit e-mailcorrespondentie, uit de laptop van [onderneming 2] , dat overeenkomst B pas op 22 mei 2018 is opgemaakt en op 23 mei 2018 door alle partijen is ondertekend. De schriftelijke overeenkomst van geldlening is kennelijk geantedateerd.
Uit de bankafschriften van [bedrijf 1] blijkt dat de geldlening van € 360.000,- door [bedrijf 1] al op 5 februari en op 7 februari 2018 werd betaald naar de derdengeldrekening van [notariskantoor 2] NV. De in de overeenkomst weergegeven data van ondertekening zijn dus kennelijk afgestemd op de feitelijke bancaire overboekingen. Dit betekent echter ook dat [bedrijf 1] al € 360.000,- heeft uitbetaald, zonder dat daar schriftelijke overeenkomsten (en daaraan gekoppelde zekerheidsstellingen) aan ten grondslag hebben gelegen.
Uit bankrekeninggegevens blijkt dat [bedrijf 1] € 2.484.000,- heeft ontvangen van [bedrijf 5] . Dit vormt 79% van de totale ontvangsten van het [bedrijf 1] . De geldlening aan [bedrijf 2] had niet plaats kunnen vinden zonder de ontvangsten van [bedrijf 5] . Het valt bij bestudering van de aangeleverde facturen van [bedrijf 1] op dat de bedragen soms zijn afgerond op duizenden euro’s. Het gefactureerde bedrag wijkt daarom sterk af van het daadwerkelijk ontvangen bedrag. Het blijkt dat [bedrijf 1] , als gevolg van de afgeronde bedragen, in totaal een bedrag van € 85.140,94,- minder heeft ontvangen dan is gefactureerd. Voorts hebben de [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 4] , die bij [bedrijf 5] werkzaam zijn geweest, verklaard dat [bedrijf 1] alleen arbeidskrachten heeft geleverd. In de specificaties van de facturen van [bedrijf 1] blijkt echter dat ook voor duizenden euro’s aan materialen wordt gefactureerd. Bij de girale overboekingen van geldbedragen van [bedrijf 5] naar [bedrijf 1] wordt geen nadere omschrijving gegeven dan de term ‘rekening’.
Het vermoeden van witwassen ten aanzien van de [adres 2] in BredaDe rechtbank heeft op pagina 7 en pagina 8 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd.
Daarnaast zijn er ten aanzien van het zaaksdossier [adres 2] nog een aantal specifieke witwasindicatoren. De rechtbank wijst er in dit verband op dat [bedrijf 2] , behalve de lening van € 360.000,- die is aangegaan, geen economische activiteiten heeft ontplooid of inkomsten heeft gegenereerd. Het is een witwaskenmerk als bedrijven worden opgericht, zonder dat die een bedrijfseconomisch doel nastreven. Een andere witwasindicator in dit geval is dat gebruik gemaakt wordt van verschillende bedrijven, uit verschillende landen, waardoor transactiestromen minder snel zichtbaar zijn. In onderhavig geval koopt een Spaanse onderneming vastgoed in Nederland, dat wordt gefinancierd door een Sloveens bedrijf, waarvan de bedrijfsactiviteiten grotendeels plaatsvinden in Oostenrijk, waarbij een zekerheidsstelling wordt afgegeven door een bedrijf uit Bosnië en Herzegovina. Verder wordt gewezen op een klassieke witwasmethode onder de term
“ de loanback-constructie”(in gewoon Nederlands: een lening aan jezelf). Bij de loanback-constructie wordt gesuggereerd dat de investeerder zijn investeringen financiert met behulp van leningen. In feite leent de investeerder zijn eigen geld terug. Via het tussen schakelen van allerlei (buitenlandse) vennootschappen wordt de indruk gewekt dat de betrokken (buitenlandse) vennootschap een lening verstrekt aan de investeerder. Tegen deze achtergrond neemt de rechtbank in overweging, dat [notaris] heeft aangegeven, dat verdachte zowel de UBO is van [bedrijf 2] als de UBO van [bedrijf 1] .
Al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Er mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft, waaruit blijkt dat het pand aan de [adres 2] en het daarvoor geleende bedrag van € 360.000,- niet van misdrijf afkomstig zijn.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij het pand aan de [adres 2] in Breda , via zijn Spaanse bedrijf, heeft aangekocht met behulp van een geldlening van [bedrijf 1] . Hij ontkent dat hij bij de notaris heeft aangegeven dat hij de UBO is van [bedrijf 1] . Volgens verdachte heeft hij het pand niet op eigen naam kunnen registreren. Hij heeft alleen met [boekhouder] onderhandeld over de lening. Wanneer verdachte wordt geconfronteerd met de geldleningsovereenkomst weet hij niet wie [getuige 2] is. Volgens verdachte is de geldleenovereenkomst vooraf aan de notaris verstrekt. Het plan van verdachte is om met de bouw en verkoop van een appartementencomplex aan de [naam 3] en [naam 4] in Sarajevo zijn schulden af te lossen.
Het oordeel van de rechtbank over het uitgevoerde onderzoek door de officier van justitieDe officier van justitie heeft de verklaring van verdachte onderzocht. Het is meteen opvallend dat geen van de getuigen het door verdachte geschetste aflossingsplan hebben benoemd. De leenovereenkomsten maken ook geen melding van dit aflossingsplan. Het staat ook vast dat er aanvankelijk nog geen geldleenovereenkomst bij de notaris is ingebracht. Deze overeenkomst wordt niet aangetroffen na een doorzoeking bij de notaris. De leenovereenkomst is evenmin schriftelijk nagezonden, na de vordering ex. artikel 126nd Sv. De notaris heeft bij de rechter-commissaris ook verklaard dat hij deze overeenkomst niet onder ogen heeft gekregen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [bedrijf 1] een bedrag van € 360.000,- heeft uitbetaald aan [bedrijf 2] in februari 2018, zonder dat daar schriftelijke overeenkomsten (en daaraan gekoppelde zekerheidsstellingen) aan ten grondslag hebben gelegen.
Gedurende het onderzoek zijn er wel twee geldleenovereenkomsten aangetroffen, van 5 februari 2018, die hiervoor zijn omschreven als overeenkomst A en overeenkomst B. Deze overeenkomsten bevatten echter onzakelijke voorwaarden en verschillen inhoudelijk van elkaar. Er is een verschil in vertegenwoordigingsbevoegdheid, in het bedongen rentepercentage, in de afgesproken aflossingstermijn en in de daaraan gekoppelde waarborgen. In beide gevallen heeft [getuige 2] , namens [bedrijf 1] , getekend als geldverstrekker, maar zijn handtekening wijkt af van de handtekening die hij bij de politie heeft gegeven. [getuige 2] zegt dat hij nooit een geldleningsovereenkomst is aangegaan en als katvanger gebruikt moet zijn. [getuige 2] kent verdachte niet en verdachte kent hem evenmin. Verder komt uit onderzoek naar voren dat overeenkomst B pas op 22 mei 2018 is opgemaakt en op 23 mei 2018 is ondertekend. Deze overeenkomst is dus geantedateerd.
TussenconclusieDe rechtbank deelt de stellingname van de officier van justitie dat, gelet op al deze bevindingen, zij er vanuit moet gaan dat de leenovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt en dat daarmee getracht is een eerder ontvangen bedrag van € 360.000,- te verklaren.
Overige noemenswaardige elementen van het onderzoek door de officier van justitieDe verklaring van verdachte dat hij als niet-ingezetene het pand aan de [adres 2] in Breda niet op eigen naam heeft kunnen zetten, is door de officier van justitie weerlegd. Verdachte heeft namelijk in 2013 wel een pand op eigen naam laten registreren. Dit betrof het pand aan de [adres 8] in Breda. Uit informatie van het Kadaster blijkt overigens ook dat verdachte het pand aan de [adres 2] in Breda gewoon op eigen naam had kunnen zetten. Voorts spreekt verdachte zichzelf hierover tegen omdat de huidige eigenaar van [adres 2] ook een niet-ingezetene is, namelijk zijn Spaanse vennootschap met een bestuurszetel in Spanje.
De rechtbank gaat ook voorbij aan de verklaring van verdachte, voor zover hij heeft ontkend dat hij de UBO is van [bedrijf 1] . Het staat vast dat [notaris] heeft aangegeven dat verdachte de UBO is van [bedrijf 1] . De notaris heeft deze mededeling niet op enig moment ontkracht. In dit verband merkt de rechtbank op dat de officier van justitie, in een ander zaaksdossier van dit onderzoek, een verklaring heeft opgenomen van [getuige 5] . Deze getuige heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat [bedrijf 1] een bedrijf is van verdachte. Hetgeen [getuige 5] met [bedrijf 1] is overeengekomen, is bepaald door verdachte, aldus deze getuige. De verklaring van [getuige 5] ondersteunt de verklaring van de notaris.
Naast de geldleenovereenkomst die valselijk is opgemaakt, gaat de rechtbank, net als de officier van justitie, er vanuit dat de kwitanties van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] vals zijn. Het lijkt namelijk onwaarschijnlijk dat verdachte de contante betalingen van aanzienlijke bedragen, desgevraagd, meerdere malen vergeet te benoemen in het verhoor bij de politie. Verder lijkt het ook onwaarschijnlijk dat verdachte over dergelijke contante bedragen heeft kunnen beschikken, gelet op de hiervoor vastgestelde financiële situatie van verdachte. Daarnaast heeft verdachte de naam van [getuige 2] geen enkele keer tijdens de verhoren benoemd. [getuige 2] heeft aangegeven dat hij [verdachte] niet kent. Deze verklaring is strijdig met de aangetroffen kwitanties. Indien de kwitanties juist zouden zijn, zou [getuige 2] destijds namelijk al verschillende malen contact met [verdachte] moeten hebben gehad. Voorts is het opmerkelijk dat, indien er daadwerkelijk contant werd terugbetaald, er niets daarvan op de rekening van [bedrijf 1] werd gestort. Het in kas houden van een dergelijk groot geldbedrag brengt namelijk aanzienlijke risico's met zich, alsmede het gemis van potentiële rente-inkomsten. Op basis van het voorgaande ontstaat het vermoeden dat de vermeende contante betalingen niet hebben plaatsgevonden, en dat de kwitanties derhalve valselijk zijn opgemaakt.
Tot slot onderschrijft de rechtbank de aanname van de officier van justitie voor zover er is betoogd dat de facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] valselijk zijn opgemaakt. De bankbetalingen van [bedrijf 5] aan [bedrijf 1] komen slechts gedeeltelijk overeen met de facturen. Er is geen bankbetaling die een specifiekere omschrijving omvat dan de term
“rekening”.De meeste facturen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] bevatten een uitgebreide specificatie als bijlage. Middels deze specificaties wordt het factuurbedrag nader onderbouwd. Het opvallende element aan deze specificaties is dat deze steeds handmatig worden afgerond om tot een rond bedrag te komen. De politie heeft een overzicht opgesteld waaruit blijkt dat [bedrijf 1] , als gevolg van de afgeronde bedragen, in totaal € 85.140,94,- minder heeft ontvangen dan is gefactureerd. Er is ook geen legitieme reden gegeven om tot dergelijke afrondingen te komen. In combinatie met de voormelde niet gespecificeerde transactieomschrijvingen, kan niet uitgesloten worden dat de specificaties later zijn opgesteld dan dat op de factuurdatum is weergegeven. Het is mogelijk dat de specificaties handmatig zijn aangepast om reeds verrichte transacties te onderbouwen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het resultaat van het onderzoek naar de verklaring van verdachte is gebleken, dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 360.000,- waarmee het pand aan de [adres 2] is aangekocht, een legale herkomst heeft. De leningsovereenkomsten, de kwitanties en de facturen zijn aantoonbaar valselijk opgemaakt. Daarnaast zijn van de leningsovereenkomsten meerdere exemplaren beschikbaar die onderling tegenstrijdig zijn, onzakelijke voorwaarden inhouden en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geantedateerd zijn. Tot slot wordt de verklaring van verdachte op meerdere punten weerlegd. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank dan ook af dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, voor het bedrag van € 360.000,- waarmee het pand aan de [adres 2] in Breda is aangekocht. Het witwassen op dit onderdeel is daarmee derhalve wettig en overtuigend bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.4.5
De [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] en de [adres 3] in Breda
Feiten en omstandigheden
Op 14 november 2018 is door verdachte, met tussenkomst van zijn eigen Bosnische vennootschap [bedrijf 6] , het pand aangekocht aan de [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] in Breda
(hierna: de [adres 4] ). Voor de aanschaf van dit pand is geen hypotheek afgesloten. Uit informatie van [notariskantoor 1] blijkt dat er tussen [bedrijf 6] en [bedrijf 7] BVBA een geldleningsovereenkomst is afgesloten ten behoeve van de financiering van voormeld pand. Verdachte is aangemerkt als de UBO van [bedrijf 6] en [naam 6] is aangemerkt als de UBO van [bedrijf 7] BVBA. De aankoopprijs van € 525.000,- is door [bedrijf 7] voldaan in vijf termijnen, waarbij in totaal € 540.000,- is overgemaakt op de rekening van [notariskantoor 1] .
Op 12 november 2018 heeft [bedrijf 6] een woonboerderij aangekocht aan de [adres 3] in Breda . De koopsom bedraagt € 1.060.000,-. Voor de aanschaf van dit pand is evenmin een hypotheek afgesloten. Uit informatie van [notariskantoor 1] blijkt eveneens dat er tussen [bedrijf 6] (met verdachte als UBO ) en [bedrijf 7] BVBA (met [naam 6] als UBO ) een geldleningsovereenkomst is afgesloten ten behoeve van de financiering van voormeld pand. Er is in totaal een bedrag van € 1.100.000,- door [bedrijf 7] overgeboekt naar de rekening van [notariskantoor 1] in zeven termijnen.
Bij de doorzoeking bij [notariskantoor 1] is een volmacht aangetroffen, van verdachte aan [naam 7] , om hem te vertegenwoordigen en namens [bedrijf 6] aankopen te doen. [naam 7] heeft verklaard dat zij sinds april 2018 als directrice van [bedrijf 6] is aangesteld en dat verdachte de eigenaar is. Het bedrijfsresultaat van de onderneming is de gehele tijd nul euro gebleven. Volgens de getuige is [bedrijf 6] niet actief. Alle middelen op de rekening van de onderneming zijn afkomstig van verdachte, aldus [naam 7] . [getuige 6] heeft de boekhouding verzorgd voor [bedrijf 6] . Volgens [getuige 6] heeft de onderneming alleen een geldstroom van leningen ontvangen en zijn er geen werkzaamheden verricht.
De getuigenverklaringen van [naam 7] en [getuige 6] worden bevestigd door de bankrekeninggegevens van [bedrijf 6] . De bankrekening wordt nagenoeg alleen maar onderhouden door overschrijvingen vanaf de privérekening van verdachte. Er zijn geen girale inkomsten die duiden op een omzet of winst. Verdachte heeft aan de politie en de notaris vier verschillende adressen doorgegeven van hemzelf of [bedrijf 6] in Bosnië, die achteraf gezien niet juist bleken te zijn.
[getuige 5] heeft zich vanaf 2016 beziggehouden met [bedrijf 7] . Wegens een eerder faillissement kan [getuige 5] deze onderneming niet op naam zetten. Daarom is zijn stiefmoeder ( [naam 6] ) op papier aangesteld als zaakvoerder. Het is echter [getuige 5] die alle beslissingen heeft genomen over het bedrijf, de bankpassen en pincodes heeft beheerd en de totale zeggenschap heeft over de onderneming. De grootste uitgavenpost van [bedrijf 7] zijn de verstrekte leningen, waarvan de grootste lening is uitgegeven aan [bedrijf 6] . Uit de bedrijfsgegevens van [bedrijf 7] blijkt dat er over 2016 nauwelijks sprake is geweest van omzet of winst. In 2017 blijkt er een bedrag van € 1.800.000,- aan openstaande schulden te zijn.
[getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij de leningsovereenkomst van 20 oktober 2018 van € 540.000,- heeft ondertekend. Hij heeft ook de leningsovereenkomst van 22 september 2018 van € 1.100.000,- ondertekend. Verdachte is volgens [getuige 5] bij het sluiten van de overeenkomsten aanwezig geweest. Verdachte en [getuige 5] hebben in oktober 2018 via WhatsApp hierover contact onderhouden. De rechtbank zal in haar bewijsoverwegingen hierna uitvoerig terugkomen op deze leenovereenkomsten en de WhatsApp-conversaties.
In het dossier bevindt zich verder een non-disclosure agreement, van 25 oktober 2018, tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 7] . [bedrijf 1] zou op basis hiervan in totaal een bedrag van € 280.000,- overmaken aan [bedrijf 7] voor de aankoop en verbouwing van het pand aan de [adres 3] in Breda . Op 29 oktober 2018 heeft [bedrijf 1] dit bedrag daadwerkelijk overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 7] . Op 30 oktober 2018 maakt [bedrijf 7] een bedrag van € 300.000,- over naar de notaris, ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 4] .
Tot slot is in het dossier een minnelijke overeenkomst opgenomen, voorzien van een stempel van het registratiekantoor [plaats] . Dit is een kantoor van het Belgisch kadaster. Hierin wordt opgenomen dat de geldlening van € 1.100.000,- middels compensatie is terugbetaald en dat de ondertekening van partij 1 ( [bedrijf 7] ) geldt als een kwijting van de geldlening. Voorts is opgenomen dat partij 2 ( [bedrijf 6] ) uitdrukkelijk wordt bevrijd van het leveren van aanvullend bewijs, en dat elke partij haar eigen dwalingsrisico draagt.
Het vermoeden van witwassen ten aanzien van de [adres 4] en de [adres 3] in BredaDe rechtbank heeft op pagina 7 en pagina 8 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast zijn er ten aanzien van het zaaksdossier de [adres 4] en de [adres 3] nog een aantal specifieke witwasindicatoren die benoemd kunnen worden.
De rechtbank wijst er in dit verband op dat [bedrijf 6] , behalve de leningen van € 540.000,- en € 1.100.000,- die zijn aangegaan, geen economische activiteiten heeft ontplooid of op andere wijze inkomsten heeft gegenereerd. Het is een witwaskenmerk wanneer bedrijven louter worden opgericht om een ander (rechts)persoon af te schermen, zonder dat zij een bedrijfseconomisch doel nastreven. De rekening van [bedrijf 6] wordt alleen door de privérekening van verdachte van voldoende saldo voorzien. Daarnaast beschouwt de rechtbank [bedrijf 6] als een dekmantelorganisatie. De onderneming wordt nagenoeg uitsluitend gebruikt voor het onderbrengen van het eigendom van onroerende zaken in Nederland en in Bosnië en Herzegovina. Voorts heeft verdachte bij [notariskantoor 1] en/of andere instanties vestigingsadressen opgegeven voor deze rechtspersoon, terwijl de rechtspersoon daar fysiek niet gevestigd is of kan zijn. Het adres waar wel administratie van [bedrijf 6] wordt bewaard en/of waar de geregistreerde directeur [naam 7] woont, is door verdachte juist niet als adres opgegeven.
Een andere witwasindicator in dit geval is dat gebruik gemaakt wordt van verschillende bedrijven, uit verschillende landen, waardoor transactiestromen minder snel zichtbaar zijn. In onderhavig geval koopt een onderneming uit Bosnië en Herzegovina vastgoed in Nederland, dat weer wordt gefinancierd door een Belgisch bedrijf en een Sloveense onderneming. Ten aanzien van het Belgisch [bedrijf 7] is opvallend dat er zowel veel transactiestromen op de rekening voorkomen, alsook dat er sprake is van hoge kasopnamen. Hierdoor is het moeilijker geworden om (een deel van) het vermogen in kaart te brengen. Voorts is het opmerkelijk dat de geldleningen zijn verstrekt door niet-financiële instellingen. [bedrijf 7] en [bedrijf 1] zijn bouwondernemingen. Het verstrekken van geldleningen behoort niet tot de gebruikelijke bedrijfsactiviteiten van dergelijke rechtspersonen.
Al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Er mag van verdachte worden verlangd dat hij een concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de bedragen, waarmee de [adres 4] en de [adres 3] in Breda zijn aangekocht.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij [getuige 5] heeft overtuigd om te investeren in diverse panden, met het oog op de aankoop, (ver)bouw(ing) en verkoop van de panden aan de [adres 4] , de [adres 3] in Breda en de [naam 3] in Sarajevo. Verdachte heeft aangenomen dat alles legaal verlopen is, aangezien de afspraken de bank en/of notaris zijn gepasseerd. Verdachte en [getuige 5] zijn aanwezig geweest bij het tekenen van de leenovereenkomsten. Verdachte kan de hem voorgehouden WhatsApp-gesprekken met [getuige 5] zich niet meer herinneren.
Het onderzoek door de officier van justitie
De officieren van justitie hebben in het requisitoir aangegeven dat de verklaring van verdachte niet voldoet aan het criterium om hier nader onderzoek naar te doen, waarmee het witwassen bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft wel onderzoek laten doen, zoals uit het dossier blijkt. De rechtbank is van oordeel dat twee elementen uit het onderzoek meer aandacht behoeven, voordat zij tot haar conclusie komt.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de overeenkomsten
De rechtbank is van oordeel dat ten opzichte van de twee afgesloten overeenkomsten van geldlening tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 6] van € 540.000,- (t.b.v. [adres 4] in Breda) en € 1.100.000,- (t.b.v. [adres 3] in Breda ), meerdere gebreken vastgesteld kunnen worden.
Op de eerste plaats is van groot belang dat [getuige 5] in zijn verhoor heeft aangegeven dat hij beide geldleenovereenkomsten van [bedrijf 7] BVBA getekend heeft, namens [naam 6] , terwijl zij daar niet bij aanwezig is geweest. [naam 6] heeft in haar verhoor verklaard dat zij de geldleenovereenkomsten nooit gezien heeft en haar handtekeningen niet heeft herkend. De politie heeft de handtekeningen van [naam 6] onder de geldleenovereenkomsten vergeleken met haar handtekening bij de politie en bij het bankwezen. Zij concluderen dat de handtekeningen onder de geldleningen afwijken van de handtekening bij de officiële instanties en derhalve moeten zijn nagemaakt. De rechtbank onderschrijft de visie van het onderzoeksteam van de politie, inhoudende dat het vermoeden rijst dat de overeenkomsten valselijk zijn opgemaakt. De geldleningen worden immers door een niet daartoe bevoegd persoon verstrekt, die daarvoor gebruik heeft gemaakt van andermans (nagemaakte) handtekening, terwijl degene die daarover hoort te gaan hier geen kennis van draagt. Verdachte is bij het sluiten van de overeenkomsten aanwezig geweest en het kan dus niet anders dan dat hij hiervan wel op de hoogte is geweest.
Op de tweede plaats valt op dat van beide geldleenovereenkomsten meerdere versies in omloop zijn. Ten aanzien van de overeenkomst van € 540.000,- zijn versies met een andere lay-out met een andere tekstinhoud beschikbaar, en is één versie niet namens [bedrijf 6] ondertekend. Ten aanzien van de overeenkomst van € 1.100.000,- valt op dat de plaats waar die handtekeningen zijn gezet, alsook het handgeschreven bedrag op de documenten van elkaar verschillen. De rechtbank gaat er niet vanuit dat dit verschil verklaard kan worden omdat het conceptversies zouden zijn. Dit is niet door of namens verdachte gesteld en is ook niet verder uit het onderzoek gebleken. Op de derde plaats valt niet in te zien waarom bij de leningen, waarvan de looptijd 30 jaar bedraagt, geen rente is bedongen. Dit klemt temeer nu er geen zekerheidstelling overeengekomen is, bijvoorbeeld in de vorm van een hypotheekrecht, een borgstelling of pandrecht. Deze voorwaarden komen ongebruikelijk en onzakelijk op de rechtbank over.
Ten aanzien van de minnelijke overeenkomst is van belang op te merken dat hiervan ook meerdere versies in omloop zijn. Bij vergelijking van de diverse exemplaren van de minnelijke overeenkomst valt op dat zowel de handtekening van de ontvanger op het stempel afwijkt, alsook de handtekening van partij 1 ( [bedrijf 7] ) alsmede de handtekening van partij 2 ( [bedrijf 6] ). De minnelijke overeenkomst is niet voorzien van een datum. Wanneer [naam 6] wordt geconfronteerd met het document heeft zij wederom verklaard dat zij niet van het bestaan van dit document op de hoogte is en dat zij haar handtekening niet heeft herkend. Volgens [getuige 5] heeft compensatie door terugbetaling niet plaatsgevonden en is op deze minnelijke overeenkomst geen beroep gedaan. Volgens verdachte is met dit document beoogd om daarmee in een later stadium, bij een reguliere geldverstrekker, tegen gunstige voorwaarden een hypothecaire lening te kunnen verkrijgen.
TussenconclusieOp basis van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de minnelijke overeenkomst en geldleenovereenkomsten valselijk zijn opgemaakt en/of een juridisch gebrek hebben. De notarissen zijn daardoor van onjuiste informatie voorzien en misleid, waardoor is besloten om de koopovereenkomst te sluiten met betrekking tot de [adres 4] en de [adres 3] in Breda . De verklaring van verdachte dat hij er vanuit gegaan is dat alles legaal verlopen is, nu dit via banken en notarissen is gepasseerd, kan geen stand houden. Verdachte is bij het ondertekenen van de overeenkomsten van geldlening in persoon aanwezig geweest, waardoor hij van de valse informatie en de juridische incompetenties op de hoogte moet zijn geweest. Verdachte bekent ten aanzien van de minnelijke overeenkomst dat deze voor een ander doel is opgesteld dan hetgeen uit de tekst blijkt. Bovendien komt de tekst niet overeen met de werkelijkheid, zo is door [getuige 5] verklaard. Verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat de overeenkomsten niet legaal zijn opgemaakt.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de WhatsApp-gesprekken
Uit onderzoek naar de telefoon van [getuige 5] blijkt dat hij, via WhatsApp, schermafbeeldingen van bankoverschrijvingen naar de rekening van [notariskantoor 1] , naar de telefoon van verdachte heeft gestuurd. [getuige 5] heeft daarmee kennelijk aan verdachte willen laten zien dat hij het geld van de leningen heeft overgemaakt. Op 11 oktober 2018 stuurt verdachte de volgende tekst naar [getuige 5] :
“Ik ha naar Spanje zaterdag en kom volgende week zaterdag terug”en
“Dan als ik terug ben kan ik je weer en geven, ok”.[getuige 5] heeft in reactie hierop de tekst gestuurd:
“is het niet mogelijk vrijdag”en
“het zou heel fijn zijn moest het morgen kunnen”.Verdachte heeft daarop gereageerd met de tekst:
“kijk op andere”.Verdachte stuurt daarna:
“Dua nu nog 100 tog”.[getuige 5] heeft daarop bevestigend geantwoord.
De rechtbank heeft op basis van deze berichten sterk de indruk dat er eerst een geldstroom heeft plaatsgevonden vanuit de bankrekening van verdachte naar de bankrekening van [getuige 5] , waarbij vervolgens [getuige 5] vanuit [bedrijf 7] geld heeft overgeschreven naar de bankrekening van [notariskantoor 1] .
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt wanneer uit de WhatsApp-gesprekken blijkt dat [getuige 5] op 25 oktober 2018 het BNP Paribas Fortis rekeningnummer van [bedrijf 7] geeft aan verdachte. Op dit [rekeningnummer 1] , wordt vervolgens op 29 oktober 2018 in één overschrijving € 280.000,- ontvangen. Een nadere omschrijving bij deze transactie ontbreekt. Het bedrag en rekeningnummer komen exact overeen met de gegevens die staan genoemd in een aangetroffen ‘non-disclosure agreement’ tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 7] BVBA van 25 oktober 2018. Dit betreft dezelfde datum als waarop verdachte om het bankrekeningnummer van [bedrijf 7] heeft gevraagd aan [getuige 5] . Bij de bespreking van het zaaksdossier [adres 2] heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte de UBO is van [bedrijf 1] . Op 30 oktober 2018 wordt door [bedrijf 7] vanaf [rekeningnummer 1] in totaal € 300.000,- overgemaakt naar de derdengeldenrekening van [notariskantoor 1] met vermelding
‘aankoop huis [adres 4] / [adres 5] Breda’.
De rechtbank leidt uit de WhatsApp-gesprekken af dat verdachte eerst via een Spaanse rekening of via de rekening van [bedrijf 1] geld heeft voorgeschoten aan [bedrijf 7] , en dat geld is meteen daarna via een vermeende lening van [bedrijf 7] gebruikt voor de aankoop van één van de onroerende zaken via [bedrijf 6] . Deze constructie wordt ook wel omschreven als een typische witwasformule die bekend staat als de ‘loan-backconstructie’ (een lening aan jezelf). Als blijk van waardering dat [getuige 5] hieraan heeft meegewerkt zijn luxueuze voertuigen door verdachte als cadeau beloofd. Indien sprake zou zijn geweest van een gewone lening tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 6] zou een dergelijk in het vooruitzicht gesteld cadeau niet logisch zijn. In de overeenkomsten is een dergelijke beloning ook niet opgenomen als tegenprestatie voor de leningen.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de resultaten van het opsporingsonderzoek is gebleken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de bedragen van in totaal € 540.000,- en € 1.100.000, waarmee de panden aan de [adres 4] en [adres 3] in Breda zijn aangekocht, een legale herkomst hebben. De daaraan ten grondslag gelegen overeenkomsten van geldlening en de minnelijke overeenkomst van vereffening zijn aantoonbaar valselijk, onzakelijk en bevatten juridische gebreken. Uit de WhatsApp-gesprekken komt naar voren dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een typische witwasconstructie die getypeerd kan worden als loan-backconstructie. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank dan ook af dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden, voor de bedragen waarmee de panden zijn aangekocht. Verdachte heeft hieraan actief bijgedragen door leenovereenkomsten te tekenen, de bankoverschrijvingen te verrichten en vervolgens de koopovereenkomsten te (laten) sluiten. Het witwassen is daarmee wettig en overtuigend bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.4.6
De [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] in Breda
De feiten en omstandighedenVerdachte en [medeverdachte] hebben op 24 april 2013 het onroerend goed gekocht aan de [adres 8] , [adres 9] , en [adres 10] in Breda. De koopprijs van de panden bedraagt € 400.000,-. Er is geen hypotheek op de panden gevestigd bij de aankoop. Het totaalbedrag is namens de kopers vooraf voldaan, door drie stortingen op een derdengelden rekening, ten name van [notariskantoor 1] te Breda. [getuige 6] heeft een tweetal bankoverschrijvingen verricht, waarbij er eenmaal € 100.000,- is overgemaakt en eenmaal € 99.925,-. Daarnaast heeft [getuige 7] € 200.000,- overgemaakt naar de rekening van de notaris.
De notaris heeft aan het onderzoeksteam van de politie een drietal leenovereenkomsten verstrekt. Daaruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] op 14 februari en op 16 februari 2013 een leenovereenkomst zijn aangegaan met [getuige 6] , telkens voor een bedrag van € 100.000,-. Verdachte en zijn echtgenote hebben op 21 februari 2013 een leenovereenkomst gesloten met [getuige 7] ter hoogte van € 200.000,-. Verder blijkt nog dat verdachte een volmacht heeft verleend aan [medeverdachte] om namens hem op te treden bij de notaris voor de aankoop van voormeld onroerend goed en dat [medeverdachte] daadwerkelijk ook namens verdachte de koopovereenkomst heeft ondertekend.
In de leenovereenkomsten wordt melding gemaakt van zogeheten avallen of promessen. In de leenovereenkomsten die zijn aangegaan met [getuige 6] hebben deze garanties de kenmerken AF3102792 en AF3102793. In de leenovereenkomst die is aangegaan met [getuige 8] is het kenmerk AF4782925. De promessen met kenmerk AF3102792 en AF4782925 zijn door de politie in het dossier gevoegd. Het gaat hier om een schuldigverklaring van de verdachten (als schuldenaren/geldleners) aan [getuige 6] en [getuige 7] (als schuldeisers/geldverstrekkers). Het aval kan bij een Bosnische rechter worden geëxecuteerd, zodat de geldschieter het recht gegeven wordt beslag te leggen op het vermogen van de schuldenaar. Volgens [getuige 6] en [getuige 7] zijn deze avallen door verdachte en/of zijn echtgenote afgegeven en ondertekend.
[getuige 7] is als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij meerdere bedrijven beheert. Het totale gezamenlijk maandinkomen van getuige en zijn vrouw bedraagt ongeveer 40.000 tot 50.000 KM (1 Bosnische Mark/KM is 0,51 euro). [getuige 7] heeft verklaard dat het uitgeleende geld aan de verdachten afkomstig is uit dividenduitkeringen. Deze inkomsten zouden tussen de 25.000.000 en 30.000.000 KM bedragen. De lening is renteloos en nog niet terugbetaald, aldus [getuige 7]
[getuige 6] is eveneens als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij in totaal een bedrag van € 200.000,- heeft uitgeleend. De betrokkenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [bedrijf 2] en [getuige 9] hebben eerst verschillende contante bedragen in Bosnische Mark gestort op de rekening van [getuige 6] . Daarna heeft [getuige 6] de bedragen omgewisseld in euro’s en giraal overgemaakt naar de notaris. Verdachte en medeverdachte zijn bij het sluiten van de leenovereenkomsten op het notariskantoor aanwezig geweest. De leenovereenkomsten zijn, net als bij [getuige 7] , renteloos afgegeven en nog niet terugbetaald.
Het vermoeden van witwassen ten aanzien van de [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] Breda
De rechtbank heeft op pagina 7 en op pagina 8 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast zijn er ten aanzien van het zaaksdossier de [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] nog een aantal specifieke witwasindicatoren die benoemd kunnen worden.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de Bosnische Belastingdienst op 3 februari 2017 een verslag heeft ingediend, waarbij [getuige 6] en [bedrijf 2] (waarvan zij bestuurder is), worden verdacht van een strafbaar feit. Dit is overgedragen aan het Openbaar Ministerie aldaar. Diverse bankrekeningen op naam van [getuige 6] zijn daarna ofwel opgeheven, of gesloten of geblokkeerd. Verder komt uit het dossier naar voren dat
“the Financial Intelligence Unit”van de Bosnische politie in 2013 [getuige 6] , [getuige 7] en [verdachte] heeft aangemerkt als personen die voorkomen in de database met verdachte transacties.
De rechtbank is van oordeel dat er gebruik gemaakt wordt van ongebruikelijke partijen bij de financiering. [getuige 7] en [getuige 6] zijn natuurlijke personen (geen financiële instellingen) en zij behoren tot het sociale netwerk van de verdachten. In dit verband is evenzo opmerkelijk dat verdachte en medeverdachte op 7 oktober 2014, bijna anderhalf jaar na de aankoop van het onroerend goed, voor de verbouwing daarvan alsnog een hypotheekrecht hebben gevestigd op dit pand voor een lening van maximaal € 360.000,- bij [bedrijf 10] BV. De lening van [bedrijf 10] BV heeft daarmee wel een zekerheid dat deze afgelost zou worden en bovendien is er een aanmerkelijke rente bedongen.
Uit een notarieel document van 3 januari 2017 blijkt dat aan de leningsvoorwaarden door verdachte en medeverdachte is voldaan, waardoor het hypotheekrecht vervallen is verklaard. In tegenstelling tot de geldleenovereenkomsten van de privépersonen is de lening van [bedrijf 10] BV binnen tweeënhalf jaar afgelost. Dit is bijzonder omdat de verdachten kennelijk in staat zijn geweest om € 360.000,- binnen deze korte termijn af te lossen met een rente van 10% per jaar (€ 36.000,-). Dit komt op de rechtbank over als een onmogelijke opgave, afgezet tegen de eerder omschreven financiële inkomstensituatie van verdachte en medeverdachte.
Een andere witwasindicator is dat de drie geldleningen moeten worden getypeerd als ongebruikelijke financieringsovereenkomsten met onzakelijke bepalingen. Op de eerste plaats is ook hierin geen reëel aflossingsschema naar voren gekomen. De termijn waarbinnen de verdachten de lening van [getuige 6] moeten hebben afgelost, bedraagt vier jaar en de termijn voor aflossing met betrekking tot de verstrekte lening van [getuige 7] bedraagt slechts één jaar. Op de tweede plaats is het hoogst ongebruikelijk dat er geen rente is afgesproken voor de leningen. Daarmee lopen de geldverstrekkers een belangrijke bron van inkomsten mis. Tot slot is er een zekerheidsstelling opgenomen in die zin dat wordt verwezen naar een aval, maar uit de leenovereenkomsten zelf wordt niet duidelijk welke (incasso)maatregelen volgen bij betalingsachterstanden.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden van witwassen. Er mag van verdachte en de medeverdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring hebben gegeven voor de herkomst van de bedragen, waarmee de [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] in Breda zijn aangekocht.
De verklaringen van verdachte en medeverdachteVerdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat hij van [getuige 7] heeft geleend, maar heeft aanvankelijk niets over de leenovereenkomsten met [getuige 6] vermeld. In het derde verhoor, op 18 mei 2020, geeft verdachte aan dat hij is vergeten haar te benoemen. Hij heeft zelf het idee opgevat om deze panden te kopen en hiervoor geld te lenen. Het zijn gewone leningen.
[medeverdachte] heeft naar verdachte, haar echtgenoot, verwezen wanneer de vragen betrekking hebben op financiële kwesties. Verdachte heeft -desgevraagd- over de rol van [medeverdachte] verklaard dat zij dezelfde rol heeft vervuld als hij. Volgens verdachte heeft zij de leningen ook ondertekend, dit is gezamenlijk besproken, en daarmee is zij medeverantwoordelijk.
Nu het door de verdachten geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar de, uit hun verklaringen blijkende, legale herkomst van het geldbedrag.
Het oordeel van de rechtbank over het uitgevoerde onderzoek door de officier van justitieHet is ten eerste opvallend dat [getuige 7] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij geen andere optie heeft dan te hopen dat de leenovereenkomst, die binnen één jaar moet zijn terugbetaald, alsnog wordt afgelost door de verdachten. Er is van aval AF4782925 geen gebruik gemaakt, terwijl hier al wel lange tijd een aanvang mee gemaakt had kunnen zijn. Verdachte staat immers sinds september 2016 ingeschreven in Bosnië en Herzegovina en kan dus juridisch aansprakelijk worden gesteld. Er is echter geen aanstalten gemaakt om hem tot terugbetaling te bewegen, niet middels het aval, of via een ander wijze. Dit geldt ook voor [getuige 6] die geen beroep op het aval gedaan heeft. Deze gang van zaken komt zeer onaannemelijk op de rechtbank over omdat het om substantiële bedragen gaat.
[getuige 6] heeft verklaard dat zij voor het karretje is gespannen en gebruikt is, nu bekenden van de verdachten contante bedragen op haar rekening hebben gestort, zodat zij in staat geweest is de leningen te verstrekken. Zij heeft hiervoor € 200,- ontvangen. Naast het feit dat het voorhanden hebben van grote contante bedragen een witwasindicator is, is onduidelijk gebleven waarom er gebruik is gemaakt van deze constructie en de verdachten niet direct van hun kennissen hebben geleend. Dat zou immers minder risico hebben opgeleverd, geen onnodige kosten hebben veroorzaakt, sneller zijn verlopen en minder administratief werk hebben betekend. Verder heeft [getuige 6] verklaard dat de overeenkomsten van de leningen pas achteraf zijn opgesteld. De rechtbank onderschrijft de visie van de officier van justitie dat de rol van [getuige 6] geduid kan worden als die van een katvanger.
Hierbij is ook relevant op te merken dat [getuige 6] nooit zelfstandig in staat geweest zou kunnen zijn om de leningen aan de verdachten te verstrekken. Zij zou € 435,- per maand hebben verdiend, in een appartement hebben gewoond van 63 vierkante meter en een schuld hebben openstaan van € 2.000,- tot € 2.500,-. Het is volgens de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte haar is vergeten te benoemen in de verhoren bij de politie, aangezien hij haar zelf heeft benaderd om een bedrag te lenen en zij verantwoordelijk is voor de helft van de financiering.
De rechtbank deelt de stelling van de officier van justitie dat verklaringen van [getuige 6] bij de politie op 1 juli en op 1 oktober 2019 als betrouwbaar moeten worden beschouwd. Zij heeft immers een openhartige en gedetailleerde verklaring afgelegd die gedeeltelijk door verdachte wordt bevestigd voor wat betreft de lening, de daarvoor ontvangen vergoeding en de rol van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] daarbij. De verklaring van [betrokkene 2] op zijn beurt heeft ook weer de verklaring van [getuige 6] ondersteund. Er is tevens geen enkel belang voor [getuige 6] om een onjuiste verklaring af te leggen. Het feit dat [getuige 6] bij de rechter-commissaris op onderdelen terugkomt op haar verklaring, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De conclusie van de rechtbankDe rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel, dat uit op basis van het onderzoek van de officier van justitie met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarmee de panden zijn aangeschaft een legale herkomst hebben. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 6] aannemelijk en betrouwbaar, waarbij zij heeft verklaard dat de leenovereenkomsten gefingeerd zijn (geantedateerd) en zij voor het karretje is gespannen. Er is volgens de rechtbank een omslachtige constructie opgezet bij de lening vanuit [getuige 6] , zonder dat hiervoor een duidelijke reden is gegeven. De gehele gang van zaken rondom de lening vanuit [getuige 7] , waarbij met name zijn nalatigheid om een beroep te doen op het aval in het oog springt, is ongeloofwaardig. De rechtbank concludeert dat het niet anders kan zijn dan dat een criminele herkomst als de enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor de herkomst van het geld waarmee de panden zijn aangekocht, waarbij de constructies zo bedacht moeten zijn dat het de bedoeling is geweest om de illegale herkomst te verhullen.
De rechtbank ziet voldoende aanknopingspunten om de gedragingen van verdachte met [medeverdachte] te kwalificeren als medeplegen. Zij vervullen gezamenlijk een essentiële rol bij dit feit, nu beide verdachten alle drie de leenovereenkomsten hebben ondertekend. [medeverdachte] heeft de koopovereenkomst niet alleen namens zichzelf, maar ook als gevolmachtigde van verdachte ondertekend bij de notaris. Hun rol is in de ogen van de rechtbank dan ook gelijkwaardig. Volgens [getuige 6] zijn beide verdachten ook bij het sluiten van de leenovereenkomst aanwezig geweest en moet het er aldus voor worden gehouden dat zij op de hoogte zijn geweest van hetgeen er besloten is. Deze feiten en omstandigheden zijn voor de rechtbank voldoende om te spreken van een nauw en bewust samenwerkingsverband, waarbij zij elk afzonderlijk een materiële of intellectuele bijdrage hebben geleverd die van voldoende gewicht is. Het medeplegen kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het verweer van de verdediging slaagt niet.
4.4.7
De contant gestorte geldbedragen
De feiten en omstandighedenDe volgende bankrekeninggegevens zijn bestudeerd over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2019:
- [rekeningnummer 2] (ten name van [medeverdachte] );
- [rekeningnummer 3] (ten name van [medeverdachte] en [verdachte] );
- [rekeningnummer 4] (ten name van [bedrijf 4] BV);
- [rekeningnummer 5] (ten name van [bedrijf 3] BV).
Uit het onderzoek komt naar voren dat op alle vier de rekeningen verschillende contante geldbedragen zijn gestort:
Op [rekeningnummer 2] is de storting in totaal € 126.890,61,-.
Op [rekeningnummer 3] is de storting in totaal € 374.975,-.
Op [rekeningnummer 4] is de storting in totaal € 57.810,-
Op [rekeningnummer 5] is de storting in totaal € 12.860,-.
De [medeverdachte] is de eigenaresse van [bedrijf 4] BV en [bedrijf 3] BV en procuratiehouder van de daaraan verbonden rekeningen. Zij heeft aangegeven dat zij samen met verdachte naar de Kamer van Koophandel is gegaan en zij
(de rechtbank begrijpt: zij tweeën)de bedrijven hebben ingeschreven. De medeverdachte heeft daarnaast bij de politie verklaard dat zij alles gezamenlijk doen omdat zij getrouwd zijn. De verdachte heeft deze gezamenlijke verantwoordelijkheid ook bevestigd in zijn politieverhoor. Volgens de medeverdachte is het wel zo dat de verdachte normaliter alles regelt met betrekking tot de financiële gang van zaken en alleen als het nodig is zij paraat staat. De verklaringen van de verdachten worden ondersteund, nu uit de BOB-stukken naar voren komt dat hun beide achternamen worden gebruikt bij de vier rekeninggegevens. Voorts blijkt dat voor drie van de hiervoor vermelde rekeningen ook telkens twee betaalpassen zijn afgegeven.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank heeft op pagina 7 en op pagina 8 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, hetgeen hier als herhaald en als ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank wil, in aanvulling hierop, benadrukken dat het een feit van algemene bekendheid is dat in het criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan. Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd.
Tussenconclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. De financiële situatie van verdachte en [medeverdachte] kan niet verklaren dat zij gedurende een periode van tien jaar de beschikking hebben gehad over een contant bedrag van in totaal € 572.535,61,-. Dit geldbedrag wordt door de rechtbank dan ook als onverklaarbaar vermogen beschouwd. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geld.
De verklaring van verdachte
De verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat er niets contant wordt gedaan en alles via de bank en/of de notaris is verlopen. Verdachte heeft op enig moment wel erkend dat hij over contant geld beschikt, als een bedrag van € 8.000,- wordt aangetroffen bij de doorzoeking. Wanneer hem wordt gevraagd van wie dit geld is, heeft verdachte aangegeven dat hij dit wel weet maar hij geen namen wil noemen om problemen te voorkomen. Voor de herkomst van de grote contante bedragen die op de rekeningen zijn gestort, is door verdachte geen enkele verklaring gegeven.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen verklaring van verdachte hierover is, of dat deze onvoldoende concreet en in zijn geheel niet verifieerbaar is. Er kan onder deze omstandigheden niet van de officier van justitie worden verlangd dat er nader onderzoek wordt verricht. Er valt immers niets nader uit te zoeken. Het vermoeden van witwassen is niet door de verklaring van verdachte ontzenuwd maar overeind gebleven. Bij deze stand van zaken kan met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat er een legale herkomst bestaat voor de contant gestorte bedragen, maar dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat het totale bedrag van enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank merkt nog op, wellicht ten overvloede, dat verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor het medeplegen van het totaal gestorte bedrag van € 572.535,61,- op alle vier de bankrekeningen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen is immers gebleken dat op alle rekeningen zowel de achternaam van verdachte als die van de medeverdachte voorkomt en zij gezamenlijk over een betaalpas beschikken voor in ieder geval drie rekeningen. Zij zijn als getrouwd koppel te beschouwen als een economische eenheid en hebben ook met z’n tweeën de bedrijven ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Het medeplegen kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard ten aanzien van elk gestort bedrag op de hiervoor vermelde rekeningen.
Het verweer van de verdediging moet worden gepasseerd.
4.4.8
Conclusie over het gewoontewitwassen
Onder het gewoontewitwassen moet worden verstaan een herhaling van feiten, waaruit de subjectieve neiging van de dader blijkt om het feit steeds weer opnieuw te begaan. De rechtbank heeft bij het beoordelen van de vraag of sprake is van gewoontewitwassen gekeken naar de duur van de ten laste gelegde periode, de frequentie van de handelingen en de intentie van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, over een ten laste gelegde periode van tien jaar, verschillende panden voor een aankoopbedrag van in totaal ruim 2,4 miljoen euro heeft witgewassen en ruim een half miljoen euro aan contante stortingen heeft verricht. Er is één aankoop gedaan in 2013 en drie in 2018. De stortingen hebben in ieder geval elk jaar plaatsgevonden, met korte tussenpozen van één maand of enkele maanden, maar soms ook meermalen in dezelfde maand. Voor wat betreft de intentie van verdachte merkt de rechtbank op dat er sprake is van een patroon dat erop gericht is om de gewoonte voort te zetten. Er zijn namelijk zonder uitzondering doorlopend cashstortingen verricht op de rekeningen, die niet op enig ogenblik gestaakt zijn. De rechtbank acht deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, voldoende om te concluderen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.4.9
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs (feit 2)
Algemene overweging vooraf
De rechtbank stelt vast, net als bij feit 1, dat er in het onderhavig onderzoek Postvak geen concreet brondelict naar voren is gekomen, waarvan er een verdenking rust op verdachte. In het dossier worden er wel verdachte omstandigheden benoemd, maar dat heeft niet tot een verdenking geleid ten aanzien van een specifiek brondelict. Nu er geen sprake is van een brondelict kan een situatie van eenvoudig witwassen niet worden aangenomen, aangezien het begrip
‘eigen misdrijf’niet bewijsbaar is. Bij de afwezigheid van een door verdachte zelf begaan misdrijf is een beroep op de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet aan de orde.
Aangezien er geen sprake is van een brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het hiervoor omschreven in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. Hetgeen over dit stappenplan bij feit 1 is opgemerkt, geldt ook hier onverkort.
De feiten en omstandigheden
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 11] te Breda, op 18 mei 2020, is een Samsung-telefoon in beslag genomen. Op de telefoon staat een filmpje dat is aangemaakt op 28 juni 2016. Op het videobestand zijn verdachte en [medeverdachte] zichtbaar in een auto. Verdachte filmt hen en zingt een lied. Het filmbeeld draait richting een roze kleed dat in de schoot van [medeverdachte] ligt. Op het kleed liggen zeventien gebundelde stapels eurobiljetten. Het betreft acht bundels met coupures van 50 euro, zeven bundels met coupures van 100 euro, één bundel met coupures van 200 euro en één bundel met coupures van 500 euro, dat gebundeld is met andere biljetten van een ander bedrag. Uit onderzoek van de politie blijkt dat het contante bedrag dat op de filmopname in beeld gebracht is minimaal € 150.000,- betreft.
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank heeft op pagina 7 en op pagina 8 van dit vonnis aangegeven welke feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Deze feiten en omstandigheden komen er -kort gezegd- op neer dat uit het dossier naar voren is gekomen dat verdachte in verband gebracht wordt met criminele activiteiten, waaronder de smokkel van verdovende middelen en witwassen. Verdachte en medeverdachte komen voor in meldingen van Europol en zijn in beeld bij de justitiële autoriteiten van Amerika en Bosnië en Herzegovina. Verdachte heeft, zoals hiervoor is overwogen, diverse panden aangekocht en hij heeft grote contante bedragen op de rekening gestort. Het inkomen van verdachte en medeverdachte kunnen deze aangekochte panden en stortingen absoluut niet verklaren.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat in het criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan. Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is echter hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd. Bovendien zijn coupures met een hoge waarde (€ 200,- en € 500,-), waarvan in onderhavig geval sprake is, in veel gevallen uitgesloten van het betalingsverkeer in Europa.
Tussenconclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De financiële situatie van verdachte en [medeverdachte] kan niet verklaren dat er de beschikking is over een contant vermogen van € 150.000,-. Dit bedrag wordt door de rechtbank dan ook als onverklaarbaar vermogen beschouwd. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geldbedrag.
De verklaring van verdachteDe verdachte heeft verklaard dat het filmpje door hem zelf is gemaakt in Sarajevo en is bedoeld om mee te bluffen of te pronken. Verdachte heeft over de herkomst van het bedrag verklaard dat het van een kennis of vriend van hem is. De vriend zou het geld aan verdachte hebben afgegeven, waarna verdachte het geld in de auto zou hebben meegenomen en het filmpje zou hebben gemaakt, om vervolgens het geld weer terug te geven aan die vriend. Deze kennis of vriend, zo heeft verdachte uiteindelijk verklaard, is [getuige 7] .
Deze verklaring van verdachte is concreet, verifieerbaar en - zeer welwillend beoordeeld - niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het onderzoek van de officier van justitiee[getuige 7] is als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Deze getuige kan zich niet herinneren dat hij ooit een contant geldbedrag aan verdachte ter beschikking heeft gesteld. Volgens [getuige 7] wordt in zijn bedrijf voornamelijk met de Bosnische Mark betaald. Daarnaast is de echtgenote van deze [getuige 8] , bij de rechter-commissaris gehoord. Zij is niet bekend met het filmbestand. Volgens deze getuige is het onmogelijk dat [getuige 7] tussen de € 80.000,- en € 150.000,- cash aan verdachte heeft verstrekt. Een dergelijk contant bedrag hebben zij nooit voorhanden gehouden. Contante bedragen storten zij op een transactierekening en worden niet bewaard.
De conclusie van de rechtbank
Er is onderzoek verricht door de officier van justitie naar de verklaring van verdachte. De verklaring van verdachte vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. De verklaring van verdachte wordt juist weerlegd door de [getuige 7] en [getuige 8] . Zij kunnen zich de verstrekking van een contant geldbedrag niet herinneren. Het wordt door [getuige 8] zelfs voor onmogelijk gehouden, nu dergelijke grote contante bedragen op een rekening worden gestort. Tot slot is van belang dat in het bedrijf van [getuige 8] voornamelijk met de Bosnische Mark wordt betaald. Het grote contante bedrag bestaat nu juist geheel uit eurobiljetten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het resultaat van het onderzoek naar de verklaring van verdachte is gebleken, dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft van legale herkomst is. Derhalve kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Het witwassen is wettig en overtuigend bewezen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en uit de in Bijlage II bijgevoegde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er tussen verdachte en [medeverdachte] een voldoende nauwe en bewuste samenwerking is gebleken, waaraan beide personen een materiële of intellectuele bijdrage hebben geleverd die van voldoende gewicht is. Beide personen hebben het geld binnen handbereik gehouden, op schoot, in een auto waar alleen zij plaatsgenomen hebben. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij alle twee de beschikkingsmacht hebben gehad over het bedrag. De verdachte heeft hen in beeld gebracht door te filmen. De medeverdachte laat het geld zien door de biljetten zichtbaar op haar schoot in beeld te houden. Er blijkt nergens uit dat één van hen zich heeft gedistantieerd of het bedrag dat wordt getoond niet zou kunnen hebben opgemerkt. Het geheel van de gedragingen duidt naar het oordeel van de rechtbank op een gezamenlijke uitvoering, die vooraf lijkt te zijn opgezet. Het medeplegen is dan ook bewezenverklaard.
Het verweer van de verdediging moet worden verworpen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
tezamen en in vereniging met een ander, in de periode 1 januari 2010 tot en met 18 mei 2020, te Breda en/of België en/of Spanje en/of Bosnië en Herzegovina en/of Slovenië en/of Oostenrijk, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en/of zijn mededader, telkens een geldbedrag van in totaal ongeveer 2.400.000,00 EURO ten behoeve van de aankoop van onroerend goed en/of onroerend goed, gelegen aan de adressen:
- [adres 2] te Breda (aangekocht voor 325.000,00 EURO),
- [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] te Breda (aangekocht voor 525.000,00 EURO),
- [adres 3] te Breda (aangekocht voor 1.060.000,00 EURO) en/of
- [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] te Breda (aangekocht voor 400.000,00 EURO)
en/of
een geldbedrag van in totaal 572.535,61 EURO, bestaande uit contante stortingen op de bankrekeningen:
- [rekeningnummer 6] , ten name van [medeverdachte] en/of [verdachte] (126.890,61 EURO),
- [rekeningnummer 3] , ten name van [medeverdachte] en/of [verdachte] (374.975,00
EURO),
- [rekeningnummer 4] , ten name van [bedrijf 4] BV (57.810,00 EURO) en/of
- [rekeningnummer 5] , ten name van [bedrijf 3] BV. (12.860,00 EURO)
verworven, voorhanden gehad en/of omgezet en/of van dat geldbedrag en/of onroerend goed gebruik gemaakt en/of de herkomst verhuld, terwijl hij wist dat deze geldbedragen en/of onroerend goed - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2
tezamen en in vereniging met een ander, op 28 juni 2016, te Bosnië en Herzegovina, in een voertuig, een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van (ongeveer) 150.000,00 EURO, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is gevorderd om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met de veroordeling in Duitsland – naar analogie van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht –, de nieuwe regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidsstelling en het legaliteitsbeginsel dat is vastgelegd in artikel 7 van het EVRM.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
StrafmaatoverwegingenVerdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen door, gedurende een periode van tien jaar, verschillende panden in Breda aan te kopen en diverse contante stortingen te verrichten. Voor het onroerend goed dat is aangekocht is in totaal € 2.400.0000,- geïnvesteerd en er is voor een bedrag van € 572.535,- aan contant geld gestort. Daarnaast heeft verdachte ook nog een contant geldbedrag van in totaal € 150.000,- witgewassen. Verdachte heeft door middel van geraffineerde constructies enorme bedragen witgewassen. Verdachte heeft dekmantelorganisaties opgezet, buitenlandse nepbedrijven laten deelnemen, vervalste overeenkomsten ingebracht en katvangers of stromannen ingezet. Dit is allemaal in functie geweest van zijn eigen financiële genoegdoening, terwijl andere personen en de samenleving als zodanig hiervan schade hebben ondervonden. Witwassen is immers een ondermijnende vorm van criminaliteit en leidt tot een ontwrichting van het economisch en financieel maatschappelijk verkeer. Het witwassen heeft plaatsgevonden in de vastgoedbranche. Het aanschaffen van panden met misdaadgeld drijft de woningprijzen op. Daarnaast zijn notariskantoren en banken misleid. Dit zijn bij uitstek organisaties waar mensen het vertrouwen stellen in derden om hun financiële zaken te behartigen en erop moeten kunnen rekenen dat de criminaliteit zijn weg hierin niet zal vinden. Verdachte heeft daarvan het tegendeel bewezen.
Hoewel verdachte in het verhoor bij de politie uitgebreid verklaringen heeft afgelegd, heeft verdachte er niet aan bijgedragen dat de ten laste gelegde verdenking er minder op geworden is. Verdachte heeft niet naar waarheid verklaard en met zelf ingebrachte documenten, waarvan later is gebleken dat deze stukken valselijk zijn opgemaakt, getracht om het crimineel verworven vermogen een legaal aanzien te geven. Verder heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid niet genomen door niet ter terechtzitting te verschijnen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de straffen die plegen te worden opgelegd in vergelijkbare gevallen. Het weegt mee dat de gedragingen die door verdachte zijn verricht lange tijd, ongestoord, hebben kunnen voortduren. Het is ook van belang dat de mate van het voordeel dat verdachte heeft verkregen groot is. Er zijn namelijk zonder een legale bron van inkomsten en zonder hypotheeklast panden bemachtigd nabij het centrum van Breda. Het staat vast dat die panden zijn gebruikt voor bedrijfsexploitatie en voor beoogd woongenot. Daarnaast wordt rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte. Hieruit komt naar voren dat hij eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar destijds niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft kunnen vaststellen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts wordt in overweging genomen dat verdachte voor onderhavige feiten 298 dagen in voorarrest heeft verbleven. De rechtbank is van oordeel dat een recente verandering van wetgeving op het punt van voorwaardelijke invrijheidsstelling geen mitigerend effect kan hebben op de straf. Er zijn geen aanwijzingen dat hierdoor het legaliteitsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 7 van het EVRM, in het geding komt. De rechtbank heeft tot slot kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, hetgeen door de advocaten ter zitting is toegelicht. De veroordeling in Duitsland waar de raadsman op heeft gewezen, heeft plaatsgevonden in 2004, dat wil zeggen voordat de onderhavige feiten zich hebben voorgedaan. Ook als er naar analogie van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht naar deze veroordeling wordt gekeken, hoeft daar geen rekening mee te worden gehouden.
Redelijke termijnDe rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 18 mei 2020 is aangehouden, in verzekering is gesteld en drie dagen later voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn heeft dus op 18 mei 2020 een aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank bijzondere omstandigheden aanwijsbaar, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een uitbreiding van de termijn van twee jaar, waarbinnen strafzaken gerechtelijk moeten zijn afgedaan, met één jaar. Nu de rechtbank op 12 december 2022 het strafrechtelijk onderzoek zal sluiten en einduitspraak zal doen, wordt de redelijke termijn niet geacht te zijn overschreden. De rechtbank is van oordeel dat het één en ander geen gevolgen heeft voor de op te leggen straf.
StrafopleggingDe rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De rechtbank acht het bovendien opportuun om de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis op te heffen en zal het daartoe strekkende verzoek van de officier van justitie dan ook toewijzen.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte. Deze voorwerpen (het onroerend goed aan de [adres 11] in Breda, het tegoed op de rekening van de UniCredit-bank, de sieraden, de DJ-onderdelen, de elektronica en de voertuigen) zijn niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag genomen. De rechtbank neemt daarbij in acht dat op deze voorwerpen conservatoir beslag op basis van artikel 94a Sv blijft rusten.
7.2
De verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt onder feit 1 veroordeeld voor het gewoontewitwassen van een aantal onroerende goederen. De onroerende goederen behoren verdachte toe en zijn voorwerpen met betrekking tot welk het bewezenverklaarde feit is begaan.
7.3
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat verdachte in het bezit is van twee PGP-telefoons die bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen. Deze voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33a, 36d, 47, 57, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de tenlastelegging;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: het medeplegen van gewoontewitwassen;
feit 2: het medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- de tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de Penitentiaire Inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een sieraad (kenmerk 546172);
* een geldbedrag (kenmerk 546178);
* een geldbedrag (kenmerk 546180);
* een geldbedrag (kenmerk 546183);
* een geldbedrag (kenmerk 546184);
* een sieraad (kenmerk 546188);
* een geldbedrag (kenmerk 546189);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546712);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546713);* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546714);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546715);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546716);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546717);* een elektronisch apparaat (kenmerk 546718);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546719);
* een elektronisch apparaat (kenmerk 546720);* een elektronisch apparaat (kenmerk 546721)
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546722);
* een onderdeel van de DJ-set (kenmerk 546723);
* een motorrijtuig, Gilera scooter (kenmerk 546917);
* een sieraad (kenmerk 549440);
* een sieraad (kenmerk 549458);* een personenauto, Porsche (kenmerk 546244);* onroerend goed [adres 11] te Breda (geen kenmerk);
* bankrekening Unitcreditbank [nummer] (geen kenmerk)
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* onroerend goed [adres 8] Breda (geen kenmerk);
* onroerend goed [adres 9] Breda (geen kenmerk);* onroerend goed [adres 10] Breda (geen kenmerk);
- onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* Apple PGP-telefoon (kenmerk 597712);

* BQ Aquaris PGP-telefoon (kenmerk 597906);

Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. A. Hello en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2022.