ECLI:NL:RBZWB:2022:7408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
02/181457-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige jongens door judoleraar

Op 8 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een judoleraar die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met twee minderjarige jongens. De verdachte, geboren in 1961 en zonder vaste woon- en verblijfplaats, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de jongens, die dertien en veertien jaar oud waren, heeft misbruikt van zijn positie als judoleraar en hen naar zijn kamer heeft gelokt onder het voorwendsel van het geven van een medische massage. Tijdens deze massage heeft hij de jongens gedwongen hun broek uit te doen en hen betast.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar aangemerkt, terwijl de verdediging van de verdachte betoogde dat er geen sprake was van dwang of geweld. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte door zijn leeftijd en rol als judoleraar een geestelijk overwicht had op de jongens, waardoor zij zich niet konden verzetten tegen de handelingen. De verdachte heeft meerdere keren tegenstrijdige verklaringen afgelegd, maar de rechtbank hield hem aan zijn derde verklaring waarin hij de handelingen heeft bekend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de kwetsbare positie van de slachtoffers, die afkomstig waren uit Oekraïne en in een vluchtelingenopvang verbleven. De rechtbank heeft benadrukt dat dergelijke feiten grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij veroorzaken en dat de verdachte zijn positie als judoleraar ernstig heeft misbruikt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/181457-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1961 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- en verblijfplaats
thans gedetineerd in de Dordtse Poorten te Dordrecht
raadsman mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte in de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 in [plaats] als judoleraar met twee minderjarige jongens ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen in de primaire vorm waarbij de officier van justitie verdachte houdt aan zijn laatste verklaring bij de politie. De officier van justitie acht de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring ongeloofwaardig. Hij wijst hiervoor op alle feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen. Hieruit kan worden afgeleid dat wel degelijk sprake is geweest van ontuchtige handelingen en dat verdachte dat probeert te verdoezelen door met een verzonnen verhaal over het belang van constateren van fimose te komen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte primair tenlastegelegde feiten. Er is geen sprake geweest van geweld, bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Geen van de jongens is gedwongen tot de handelingen die verdachte bij hen heeft verricht. Daar komt bij dat de verklaringen van de jongens niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt, terwijl de verklaring van verdachte wel kan kloppen. Verdachte dient eveneens vrijgesproken te worden van hetgeen subsidiair aan hem ten laste is gelegd. Er is geen sprake van opzet op het plegen van een seksuele handeling aan de zijde van verdachte zodat deze in de onderhavige zaak niet als ontuchtig kunnen worden bestempeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de aangifte, het informatieve zedengesprek en de getuigenverklaringen volgt dat verdachte in de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij de minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft bij beide jongens de penis betast en trekkende bewegingen aan die penis gemaakt. Deze verklaringen worden ondersteund door de derde verklaring van verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd.
Betrouwbaarheid verklaringen van verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte drie verklaringen heeft afgelegd. Tijdens zijn derde verhoor heeft verdachte bekend aan de penis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te hebben gezeten en daarbij bewegingen te hebben gemaakt. Ter zitting heeft verdachte deze handelingen ontkend. De rechtbank constateert op basis van het procesdossier het volgende. Tijdens het verhoor bij de politie is sprake van een opbouw in vraagstelling, waarbij ook melding is gemaakt van de verandering in de verklaring van verdachte. Dat sprake zou zijn van verwarring, al dan niet door een onjuiste vertaling door de tolk, kan de rechtbank hieruit geenszins afleiden. De stelling van verdachte dat hij onder de indruk was van de aanhouding en daardoor niet goed weet wat hij verklaarde kan de rechtbank ook niet volgen nu dit zijn derde verhoor was en niet het verhoor dat is afgenomen direct na zijn aanhouding. Ten slotte komt er geen enkele aanwijzing uit het dossier naar voren dat verdachte en de tolk elkaar niet hebben begrepen tijdens het verhoor. De rechtbank merkt daarbij op dat het niet om één antwoord gaat waar verdachte bekent de handelingen te hebben verricht. Hij komt er meerdere keren op terug. De tolk citeert voorts hele volzinnen. In dit verband acht de rechtbank tevens van belang dat de advocaat van verdachte bij het verhoor aanwezig was en dat de verklaring door verdachte is ondertekend. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte houden aan zijn derde verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie.
Is er sprake geweest van dwang?
Om tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde feiten te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van deze handelingen die bestonden uit het betasten van de penis en het maken van trekkende bewegingen aan de penis.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert of dan sprake is geweest van ‘ander feitlelijkheden’ waardoor verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van de ten laste gelegde seksuele handelingen.
Met ‘feitelijkheid’ wordt bedoeld een gedraging die geschikt is om iemand te dwingen tot hetgeen van hem of haar wordt verlangd. Uit vaste rechtspraak volgt dat in dat verband moet worden vastgesteld of verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een zodanige afhankelijkheidspositie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen konden verzetten. Van dwang door een feitelijkheid kan ook worden gesproken als verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, situatie heeft gebracht dat het daardoor voor hen (te) moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren bij aanvang van de ontuchtige handelingen dertien en veertien jaar oud en dus minderjarig. Het leeftijdsverschil tussen hen en verdachte is dan ook enorm.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] bevonden zich in de periode dat zij verdachte ontmoetten, en ook daarna, in een kwetsbare positie. Ze zijn beide afkomstig uit Oekraïne en verbleven in een opvang voor vluchtelingen. Verdachte was op de hoogte van de situatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft de jongens meegenomen naar zijn kamer waar hij hen een medische massage zou geven. Tijdens de massage moesten zij hun broek uit doen. Dit werd door verdachte gevraagd, als veel oudere en (zowel fysiek als mentaal) sterkere judoleraar van beide jongens. Hij raakte hun penis aan en pakte deze ook vast. Hierbij maakte verdachte aftrekkende bewegingen bij de jongens.
Door zijn positie als judoleraar vertrouwden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte. Dit maakt ook dat zij zijn meegegaan naar de kamer van verdachte. Daarbij komt ook dat beide jongens in het begin van hun seksuele ontwikkeling stonden en niet goed wisten wat normaal en wat niet normaal was. Dat zowel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen weerstand konden bieden aan verdachte blijkt ook uit hetgeen [slachtoffer 2] heeft verklaard, namelijk dat hij bang was voor verdachte en daarom zijn onderbroek heeft uitgedaan. [slachtoffer 2] heeft ook verklaard dat verdachte heeft gezegd dat hij tegen niemand mocht vertellen wat hij gedaan had.
De rechtbank is gelet op de voorgaande omstandigheden van oordeel dat geen sprake was van een gelijkwaardige relatie, maar dat verdachte een geestelijk overwicht had op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte was immers de judoleraar van de jongens en vele malen ouder dan beide jongens. Verdachte heeft met gebruikmaking van dat overwicht de jongens zover gekregen mee naar zijn kamer te gaan en teneinde daar de seksuele handelingen te kunnen verrichten. Door de psychische druk die verdachte door zijn leeftijd en rol als judoleraar uitoefende konden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in redelijkheid niet verzetten tegen of onttrekken aan de handelingen, waardoor aldus sprake was van dwang.
Opzet
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat sprake was van opzet bij verdachte. Verdachte nam de jongens immers met een verhaal mee naar zijn kamer om uiteindelijk de hiervoor genoemde handelingen te kunnen verrichten. Hij liet zijn eigen gevoelens overheersen zonder zich te willen realiseren hoe dit voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moest zijn. Verdachte is daarmee voorbij gegaan aan de ongelijkwaardigheid en onvrijwilligheid. De verklaring van verdachte dat hij geen seksuele bedoelingen had, maar de jongens slechts controleerde op fimose, schuift de rechtbank – gelet op alle feiten en omstandigheden – als ongeloofwaardig ter zijde. De stelling van verdachte dat het controleren op fimose gebruikelijk zou zijn in Oekraïne wordt bovendien nergens door gesteund, terwijl de reactie van de ouders van de jongens juist duidt op het tegendeel.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
in de periode van 1 mei 2022 tot en
met 30 juni 2022 te [plaats] door een andere
feitelijkheid, [slachtoffer 2]
(geboren [geboortedag 2] 2008), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de penis en het
maken van trekkende bewegingen aan die penis en bestaande die
andere feitelijkheid hierin
dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het grote leeftijdsverschil tussen
verdachte en die [slachtoffer 2] en het fysieke en psychische overwicht dat verdachte
op die [slachtoffer 2] had;
Feit 2 primair
in de periode van 1 mei 2022 tot en
met 30 juni 2022 te [plaats] een andere
feitelijkheid, [slachtoffer 1]
(geboren [geboortedag 3] 2008), heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige
handelingen, bestaande uit het betasten van de penis en het maken van
trekkende bewegingen aan die penis en bestaande die andere
feitelijkheid hierin dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het grote
leeftijdsverschil tussen verdachte en die
[slachtoffer 1] en het fysieke en psychische overwicht dat verdachte daardoor
op die [slachtoffer 1] had;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Bij een veroordeling dient rekening te worden gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Er dient naar de mening van de verdediging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan het voorarrest te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 juni 2022 schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte was in de periode judoleraar van de jongens in de vluchtelingenopvang waar zij op dat moment verbleven. Verdachte wist de respectievelijk dertien- en veertienjarige [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een verhaal naar zijn kamer te lokken waar zij tijdens een massage hun broek uit moesten doen en verdachte hun penis betastte. Verdachte heeft zijn positie als oudere en sterkere judoleraar misbruikt, kennelijk ten behoeve van zijn eigen verlangen, en niet de (professionele) afstand tot de minderjarige slachtoffers bewaard die van hem mocht worden verwacht. Hij heeft met zijn handelen het in hem gesteld vertrouwen ernstig geschaad. Daarbij komt dat deze jongens extra kwetsbaar waren nu zij uit een oorlogsgebied komen en hier in een vluchtelingenkamp verblijven. Ook heeft de verdachte, mede gelet op het reeds uit het leeftijdsverschil voortvloeiende overwicht, een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Minderjarigen zijn juist vanwege hun leeftijd niet altijd in staat de juistheid en de gevolgen van hun handelen te overzien, in het bijzonder bij seksuele gedragingen die niet bij hun leeftijd passen. Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zeer aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt hij in Nederland niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Ten aanzien van een op te leggen straf stelt de rechtbank voorop dat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. De straffen zijn doorgaans wat lager dan de straffen die volgen uit de richtlijnen voor strafvordering van het openbaar ministerie waarop de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd. De rechtbank is er gaat er hierbij vanuit dat de seksuele handelingen bij beide jongens eenmaal hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarnaast oog voor de omstandigheden waar verdachte uit komt en waar hij zich thans in bevindt. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank in strafverzwarende zin rekening houdt met het feit dat sprake is geweest van ontuchtige handelingen bij hele kwetsbare jongens die afkomstig zijn uit een oorlogsgebied. Tot slot weegt de rechtbank nog in het nadeel van verdachte mee dat verdachte nauwelijks inzicht lijkt te hebben in de wederrechtelijkheid van zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de minderjarige jongens.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Feit 2:Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat deze gelijk is aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2022.
De voorzitter, mr. Brouwer en De Klerk-Van Rijs zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.