ECLI:NL:RBZWB:2022:7386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
02-255469-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en bezit van MAPA zonder vergunning

Op 7 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en het zonder vergunning in bezit hebben van methyl 2-fenylacetoacetaat (MAPA). De verdachte, geboren in 1994, werd op 21 september 2021 aangehouden in Bergen op Zoom, waar in zijn voertuig ongeveer 400 kilogram MAPA werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ten minste ernstige reden had om te vermoeden dat hij een stof vervoerde die gebruikt zou worden bij de vervaardiging van synthetische drugs. De verdachte had verklaard niet te weten wat hij vervoerde, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de goederen waren vervoerd en de sterke chemische geur die bij de opening van de bus werd geroken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de bijdrage van de verdachte aan de internationale handel in verdovende middelen. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte een goede weg was ingeslagen en gebroken had met zijn verleden als koerier. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de officier van justitie een zwaardere straf had geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf dan geëist, rekening houdend met de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/255469-21
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. A.S. Sewgobind, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en dat hij een stof in bezit heeft gehad waarvoor een vergunning is vereist, zonder in het bezit te zijn van deze vergunning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat hij vervoerde. De feiten en omstandigheden van deze zaak maken echter dat verdachte wel had moeten weten of kunnen vermoeden dat hij drugsgerelateerd materiaal vervoerde. Verdachte is aangesproken op een parkeerplaats en had geen gegevens over wat hij vervoerde noch waarheen of voor wie hij de goederen moest vervoeren. Ook zaten er geen verzendlabels op de goederen en hebben verbalisanten bij opening van de bus van verdachte een sterke chemische geur geroken die past bij synthetische drugs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte had een koeriersbedrijf en pakte iedere opdracht die hij kon krijgen. Hij heeft er niets achter gezocht, de bus geleend en de rit geaccepteerd. Er zijn geen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat verdachte had moeten vermoeden dat wat hij vervoerde MAPA betrof. Hij heeft de geur die verbalisanten beschrijven ook pas geroken toen de pakketten open werden gesneden. Ook heeft verdachte vanaf zijn staandehouding meegewerkt en vanaf het begin verklaard. Bij feit twee is het nog maar de vraag of er sprake is van opzet indien je niet weet wat je vervoert.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 21 september 2021 is in de door verdachte bestuurde voertuig ongeveer 400 kilogram methyl 2-fenylacetoacetaat (hierna: MAPA) aangetroffen in meerdere gesealde zakken. MAPA is een grondstof (preprecursor) voor de vervaardiging van BenzylMethylKeton (BMK). BMK is een essentiële grondstof (precursor) voor de vervaardiging van (meth)amfetamine. Van MAPA is geen legale toepassing bekend.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen met betrekking tot welke hij vorenbedoelde gedragingen verricht heeft, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet die gedragingen ook verricht hebben om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen. Met andere woorden, zijn opzet moet daarop gericht zijn geweest. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende, waarvan sprake is indien de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat genoemde omstandigheid zich zal voordoen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat hij MAPA vervoerde. Hij zou in het geheel niet op de hoogte zijn geweest van hetgeen hij vervoerde. Verdachte had naar eigen zeggen een koeriersbedrijf en deed vaker spoedritten. Verdachte zou op een parkeerplaats zijn aangesproken, waarbij hij de opdracht voor de rit heeft gekregen van een persoon wiens naam hij niet heeft willen noemen. Vervolgens zou verdachte naar een adres in Bergen op Zoom zijn gereden, waarbij anderen in het bijzijn van verdachte zijn bus hebben ingeladen. Verdachte heeft het adres waar de goederen zijn ingeladen nooit precies aangegeven ondanks dat hem dat herhaaldelijk is gevraagd. Na het inladen van de pakketten is verdachte in de richting van Best gereden. Via Snapchat zou hij het uiteindelijke afleveradres doorgestuurd krijgen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit bericht nooit heeft ontvangen.
De rechtbank gelooft deze verklaring niet. Allereerst heeft verdachte ter zitting wisselend verklaard over wanneer hij te horen kreeg waar hij de lading moest ophalen. In eerste instantie heeft hij verklaard dat hij naar de parkeerplaats is gegaan, weg is gegaan om de bus te regelen, is teruggekomen en toen heeft gehoord dat hij naar Bergen op Zoom moest gaan. Later verklaarde hij echter dat hij dit hoorde op de ochtend nadat hij op de parkeerplaats was geweest. Daarbij is het volstrekt ongeloofwaardig dat een professioneel vervoerder - wat verdachte naar zijn zeggen was - zonder nadere vragen een groot aantal gesealde pakketten waarvan hij de herkomst en inhoud niet kent, die niet voorzien zijn van vrachtpapieren noch van verzendlabels, in zijn voertuig laadt om deze te gaan afleveren op een bestemming die hem onderweg via Snapchat zou worden doorgegeven. Verdachte heeft bovendien de naam van de opdrachtgevende persoon niet willen noemen. Ook beschikte hij volgens eigen zeggen niet over voldoende gegevens om hem een factuur te sturen voor de aangenomen rit. Daarbij komt dat door verbalisanten meteen bij opening van de bus van verdachte een sterke chemische lucht werd geroken. Deze lucht veroorzaakte bij hen een prikkelende pijn in de neus. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aanwezig is geweest bij het inladen van de bus en dat hij op dat moment naast zijn bus stond. Verdachte moet dit daarom op enig moment ook hebben geroken. Ten slotte moet in zijn algemeenheid worden aangenomen dat de belanghebbenden bij een transport van goederen voor de productie van harddrugs op de hoogte zijn van wat er wordt vervoerd, zeker wanneer het - zoals in dit geval - een grote lading betreft. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van (grondstoffen voor) verdovende middelen, gelet op de grote waarde daarvan, het risico willen lopen dat hun zending in handen komt van een onwetende ontvanger.
Van MAPA is geen legale toepassing bekend. De verdediging heeft dat ook niet bestreden. Het is een middel dat enkel gebruikt wordt voor de productie van synthetische drugs. De wijze waarop de MAPA was verpakt - in gesealde zakken zonder opschrift of etiket - is kenmerkend voor de wijze waarop (grondstoffen voor) drugs worden verpakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist of ten minste ernstige reden had om te vermoeden dat hij een stof vervoerde die gebruikt zou worden bij de vervaardiging van synthetische drugs en dat hij opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van stoffen die bestemd waren om de productie van synthetische drugs voor te bereiden of te bevorderen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van harddrugs.
Feit 2
De rechtbank is ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft gepleegd. Verdachte heeft MAPA vervoerd. Voor het bezit hiervan is een vergunning vereist. Verdachte had deze vergunning niet.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 21 september 2021 te Bergen op Zoom,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor
te bereiden, stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- 400 kilogram methyl 2-fenylacetoacetaat (MAPA),
bestemd tot het vervaardigen van methamfetamine en/of amfetamine en/of een
andere stof genoemd op lijst 1 van de Opiumwet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet )
2
hij, als marktdeelnemer, op 21 september 2021 te Bergen op zoom, opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage 1 van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten 400 kilogram methyl 2-fenylacetoacetaat (MAPA), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn bezit heeft gehad;
( art 2 ahf/ond a Wet voorkoming misbruik chemicaliën, art 3 lid 2 Verordening (EG) nr. 273/2004 )
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van 10.000,-- euro.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de rechtbank om, indien zij tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met de maximale taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs en het zonder vergunning in bezit hebben van MAPA. Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de (internationale) handel in verdovende middelen en kan mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat harddrugs stoffen zijn die verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar ook worden medewerkers van op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft kennelijk slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs strenge straffen staan. De rechtbank is gelet op de ernst van het feit ook van oordeel dat niet met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
Daarnaast heeft verdachte MAPA in zijn bezit gehad, zonder hiervan over de vereiste vergunning te beschikken.
Voor de feiten die verdachte heeft gepleegd bestaan er geen landelijke (LOVS) oriëntatiepunten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf dan ook acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel de rechtbank een forse gevangenisstraf op zijn plaats acht, zal de rechtbank bij de strafbepaling wel rekening houden met de rol die verdachte heeft gespeeld. Het is de rechtbank bekend dat binnen een organisatie die drugs produceert, de koerier in het algemeen niet de persoon is die de grote winst opstrijkt, maar wel een groot risico loopt om achter de tralies te belanden.
Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een goede weg is ingeslagen. Naar eigen zeggen heeft verdachte gebroken met alles wat met het koerierswerk te maken heeft en heeft hij een nieuwe baan bij [werkgever] . De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte ook na zijn tijd in detentie op het rechte pad blijft. De rechtbank ziet hierin aanleiding een langere proeftijd dat de gebruikelijke twee jaar op te leggen.
Op grond van vorenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die lager ligt dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Daaraan koppelt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden hierbij ook nog een geldboete op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10a van de Opiumwet en artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
feit 2:Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen twee dagen na ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 te Eindhoven of via telefoonnummer 088-8041504. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, zo lang de reclassering het noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Gillesse, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2022.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.