ECLI:NL:RBZWB:2022:7385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
02/138835-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot het vervoeren van versnijdingsmiddelen voor heroïne

Op 3 juni 2022 werd de verdachte aangehouden op de A16, waar in zijn kofferbak 91 kg coffeïne en paracetamol werden aangetroffen, stoffen die gebruikt worden voor het versnijden van heroïne. De verdachte was op weg naar Frankrijk en had deze stoffen vervoerd, nadat hij was benaderd door een onbekende persoon in Lille. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 22 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat hij betrokken was bij een drugstransport, gezien de omstandigheden waaronder hij de stoffen had verkregen en vervoerd. De rechtbank verklaarde ook de auto waarmee het feit was gepleegd verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/138835-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte versnijdingsmiddelen voorhanden heeft gehad, bestemd voor het bewerken van heroïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De opmerking van verdachte bij zijn staandehouding dat de persoon in Rotterdam heeft aangegeven dat het niet om drugs ging, maakt al dat verdachte toen aanvoelde dat het om drugsgerelateerde zaken ging. Daarbij is het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte voor 400 euro van Frankrijk naar Nederland en terug rijdt om verf op te halen. Daarbij verklaart verdachte niet concreet noch eenduidig over op wiens verzoek bij wie en waar de spullen zijn opgehaald. Verdachte is in Lille op straat aangesproken, is zomaar voor hem gaan rijden en heeft de man laten zweren dat het niets strafbaar was. Hierna is hij naar Rotterdam gereden om de auto vol te laden en heeft daar kunnen vaststellen dat het niet om verf ging, maar gezien de wijze van verpakking waarschijnlijk om verdovende middelen. Gelet hierop heeft verdachte moeten weten dat de spullen die hij vervoerde met drugs te maken hadden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het zweren moet niet letterlijk genomen worden, in Zuid-Europa hebben ze een andere manier van spreken dan in Nederland. Wat verdachte vervoerde had ook poederverf kunnen zijn. Daarbij komt dat 400 euro voor verdachte veel geld is. Je moet er ook wel zeven tot acht uur voor in de auto zitten. Daarbij is een contra-indicatie voor zijn schuld dat hij tijdens het rijden met zijn telefoon bezig was. Kennelijk heeft hij zich veilig gewaand. Het is derhalve ook niet zo dat verdachte gezien de omstandigheden had moeten weten dat de spullen die hij vervoerde met drugs te maken hadden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs het volgende.
Op 3 juni 2022 reed verdachte in een auto op de A16. Omdat verdachte een mobiele telefoon vasthield tijdens het rijden, is hij door de politie op grond van de Wegenverkeerswet gecontroleerd. Bij die controle zijn in de kofferbak van de auto tassen met bruin poeder aangetroffen. Uit onderzoek van het NFI is later gebleken dat het ging om ongeveer 91 kilogram aan coffeïne en paracetamol, stoffen die worden gebruikt voor het versnijden van heroïne.
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter zitting, die niet altijd met elkaar overeenkomen. De rechtbank gaat in beginsel uit van zijn verklaring ter zitting. Daar heeft verdachte verklaard dat hij - voordat hij werd aangehouden - sinds ongeveer drie weken in Frankrijk verbleef. Hij heeft toen in Lille tijdens het werk een zekere [naam 1] leren kennen die hem heeft gevraagd om verf op te halen bij [naam 2] , een neef van [naam 1] , in Rotterdam. Verdachte zou hiervoor € 250,- à € 300,- ontvangen, plus vergoeding van de brandstof. Verdachte heeft aan [naam 1] gevraagd of het om drugs zou gaan, omdat Nederland bij hem bekend stond als drugsland. [naam 1] heeft daar ontkennend op geantwoord. Verdachte heeft verder verklaard dat hij vervolgens naar een hotel in Rotterdam is gereden waar die [naam 2] buiten op hem stond te wachten. [naam 2] is vervolgens met de auto van verdachte naar een andere locatie gereden terwijl verdacht in een café moest blijven wachten. Na een kwartier kwam [naam 2] terug met een gevulde kofferbak. Daarna is verdachte met de auto teruggereden richting Frankrijk tot het moment van aanhouding. Volgens de eerste verklaring van verdachte bij zijn staandehouding heeft ook de man die de spullen in de auto had geladen hem verzekerd dat het geen drugs waren.
De rechtbank overweegt dat verdachte er kennelijk op bedacht was dat het zou kunnen gaan om een drugstransport, gelet op het land waar “de verf” moest worden opgehaald. De omstandigheden dat verdachte de opdrachtgever nog maar kort kende en hij er in korte tijd veel geld mee kon verdienen, moeten nog meer alarmbellen bij hem hebben doen rinkelen. De wijze waarop de goederen in de auto zijn gekomen duidt vervolgens op afscherming van het adres waar de stoffen moesten worden opgehaald. Er had tenslotte opnieuw een alarmbel moeten gaan rinkelen toen degene die de stoffen in zijn auto had geladen verdachte (nogmaals) verzekerde dat het geen drugs waren.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij stoffen zou vervoeren waarvan hij ernstige reden moest hebben om te vermoeden dat die de illegale en criminele bestemming van het versnijden van harddrugs zouden hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dus worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 juni 2022 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van heroïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk meerdere grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen (van in totaal ongeveer 91,02 kilogram), te weten coffeïne en paracetamol, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing vermelde stafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, indien zij tot een bewezenverklaring komt, een straf op te leggen waardoor verdachte niet (veel) langer in detentie hoeft te zitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Verdachte heeft 91 kg coffeïne en paracetamol, bestemd voor het versnijden van heroïne, vervoerd in zijn auto en was daarmee op weg naar Frankrijk.
De productie van en handel in drugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid. Vaak gaat de productie en verkoop van verdovende middelen gepaard met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld in veel gevallen niet wordt geschuwd. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de (internationale) drugshandel en productie van harddrugs. Verdachte heeft kennelijk enkel uit winstbejag gehandeld en zich niet bekommerd om de risico’s en schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Verdachte heeft - in Nederland - een blanco strafblad.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat de verdediging ter zitting heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal, gelet hierop, een aanzienlijk lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de afschrikkende werking die van de straf uit moet gaan bij dit soort feiten is de rechtbank van oordeel dat uitsluitend een forse gevangenisstraf passend is. Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast als bijkomende straf ook de auto waarmee het feit is gepleegd verbeurd verklaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

Het in beslag genomen voorwerp, te weten een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] , is vatbaar voor verbeurverklaring. Gebleken is het feit is begaan met behulp van deze auto. De rechtbank zal het voertuig daarom verbeurd verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van tien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
personenauto [kenteken] (G2468014)
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2022.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.